Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJK OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJK OPBOUW

DE GEREFORMEERDE KERKORDE of HOE HET IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (41)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij uitgaan van het beginsel, dat Christus de Koning der Kerk is, dan zullen we Hem als den. eigenlijken bedienaar der tucht moeten eeren en erkennen. En we zullen moeten vragen hoe Hij wil, dat de tucht in de Kerk wordt gehandhaafd en geoefend.
Van dat goede beginsel uitgaande, kunnen en willen we dan niet erkennen den Paus als drager der Sleutelmacht. Ook willen we geen Overheidstucht. Noch ook willen wij wandelen in den weg der Independenten of „onafhankelijken", die eigenlijk van geen Kerkverband willen weten en de ambten niet erkennen. Dan komt het individualisme aan 't woord — zooals ook bij de Anabaptisten, Baptisten, Adventisten, Kwakers, enz. — en de tucht is niet een zaak dan van de regeerders der gemeente, in ambtelijken weg toezicht oefenend, maar van de gemeente zelve. De grondgedachte van het Independentisme ligt in het recht van het individu. Krachtens de eeuwige verkiezing Gods is elk geloovige voor de zaligheid bestemd en de geloovigen hebben het recht zich tot eene congregatie of vergadering te organiseeren. Ieder geloovige is volkomen vrij te beslissen, bij welke congregatie hij zich wil aansluiten, want allen hebben gelijke rechten; en niemand mag over een ander heerschen.
Elke groep van geloovigen is ook weer volkomen independent of onafhankelijk van een andere groep, zelfs in dezelfde plaats; en in elke congregatie hebben alle leden gelijke rechten; 't eene lid mag niet over, maar slechts met het andere regeeren. Van een Kerkeraad met wetgevende macht is dan ook geen sprake. Aan de gemeente zelf komt het onbeperkt, uitsluitend en beslissend recht van regeering en tucht toe. Wel verkiest zij ambtsdragers, maar deze hebben geen wetgevende en besturende, doch alleen uitvoerende macht: de gemeente neemt in haar gemeente-vergaderingen besluiten en draagt aan de ambtsdragers op, deze uit te voeren.
Evenmin mag de eene congregatie of vergadering over de andere heerschen en mag er ook van een confoederatief Kerkverband en van meerdere vergaderingen met cumuleerende macht sprake wezen. Wel mogen de onderscheidene vergaderingen in conferenties samenkomen, doch de besluiten, daar genomen, hebben geen bindend gezag, maar alleen kracht van advies. Beroep op eene meerdere vergadering: van een Kerkeraad op eene Classe, van eene Classe op een Particuliere Synode en van eene Particuliere op eene Generale Synode, is niet mogelijk. Zij kennen slechts één hooger beroep, n.l. dat van den Kerkeraad op de leden der gemeente, die dan bij meerderheid van stemmen uitmaken, wat bindend zal zijn. Bij de leden der gemeente of, zooals Voetius (Pol. Eccl. IV:885—899) zegt, bij de populusecclesiasticus, d.i. bij het kerkelijk volk, berust de macht van tuchtoefening, waarbij dan alleen uitgezonderd is degene, die juist op dat oogenblik voorwerp van tucht is. De ambtsdragers mogen in kerkelijke zaken niets vaststellen zonder mandaat der gemeente. 
Daartegenover leeren de Gereformeerden, dat Christus, de Koning der Kerk, Zijne macht over de Kerk uitoefent door het orgaan der ambten, die Hij in Zijne Kerk heeft ingesteld. Alle macht berust bij Hem, en Hij oefent ze onmiddellijk uit door Zijn Woord en Geest over de harten der Zijnen, maar ook middellijk door de ambten in de Kerk.
Het ambt der geloovigen mag hier niet over 't hoofd worden gezien en niet worden uitgeschakeld. De gemeente heeft toch de zalving des Geestes en is een Koninklijk priesterdom (1 Joh. 2:20; 1 Petr. 2:9 enz.). Als gemeente hebben de geloovigen dan ook een taak en wel b.v. dat zij deel neemt aan de verkiezing der ambtsdragers, aan het beoordeelen van attestaties van hen die komen en vertrekken, aan de uitoefening van de broederlijke tucht, door op elkander acht te geven tot opscherping der liefde, door deel te nemen aan het toezicht over het beheer der goederen enz. Hare buitengewone taak is, des noodig, zich van de ambtsdragers af te scheiden en tot reformatie der Kerk over te gaan, nieuwe ambten in te stellen enz. Men leze Art. 28 en 29 van de Ned. Gel. belijdenis. Daar staat toch b.v.: „Wij gelooven, aangezien deze heilige vergadering is eene verzameling dergenen, die zalig worden, en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand, van wat staat of qualiteit hij zij, zich behoort op zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn zichzelven daar bij te voegen en daarmede te vereenigen; onderhoudende de eenigheid der Kerk, zich onderwerpende aan hare onderwijzing en tucht, den hals buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven die hun God verleend heeft, als onderlinge lidmaten eens zelfden lichaams. En opdat dit te beter kunne onderhouden worden, zoo is 't ambt der geloovigen, volgens het Woord Gods, zich af te scheiden van degenen die niet van de Kerk zijn, en zich te voegen tot deze vergadering enz. enz."
Wie in Christus vrijgemaakt is van de slavernij der zonde zoekt in die nieuwe vrijheid gewillig zich aan de leer en straf des Heeren te onderwerpen. En waar in de Kerk Gods Woord de eenige regel voor leer en bestuur is, zoekt elk en ieder geloovige zijn gaven, die hij ontvangen heeft, aan te wenden tot opbouwing der broederen en zoo de Kerk onophoudelijk nader te brengen aan haar ideaal. In de wereld belijdend, met woord en daad, de gemeenschap der heiligen, zullen ze moeten en willen meewerken tot opbouw van het lichaam van Christus.
De geloovigen hebben dus niet het ambt om zich van de Kerk af te scheiden. Dat staat niet in Art. 28 Ned. Gel. bel. Daar staat: het ambt der geloovigen is zich af te scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn. Hoezeer de Kerk ook vele blijken geeft van haar onvolkomenheid en verdorvenheid — lees Paulus' brieven aan de gemeente te Corinthe, waaruit blijkt, dat daar niet slechts enkele verkeerden waren, maar dat het geheele lichaam was besmet — zoo is het niet het ambt der geloovigen zich af te scheiden van de Kerk. Dat is een eigenwillige daad, onder welk voorwendsel zij ook geschiedt, ingaande tegen het bevel van God. Het beginsel van afscheiding verwerpen de Gereformeerden dan ook, en laten dat over aan de Donatisten, Labadisten en Wederdoopers. 
Calvijn zegt er dit van: „En hoewel deze verzoeking ook somtijds den goeden overkomt, uit eene onvoorzichtige vurigheid tot godzaligheid, zoo zullen wij nochtans bevinden, dat die overgroote hardigheid meer komt uit hoovaardigheid en grootschheid, en uit een valschen waan der heiligheid, dan uit waarachtige heiligheid of waarachtige begeerte tot heiligheid. Daarom degenen, die de stoutsten zijn en als voorgangers dienen om van de gemeente af te wijken, die hebben gewoonlijk geen andere oorzaak dan opdat zij een iegelijk verachtende, zichzelven vertoonen beter te zijn dan anderen."
Heerschzucht en zelfverheffing worden hier door Calvijn dus geteekend als het beginsel der afscheiding.
De groote kracht van onze Geref. Vaderen, tegenover het sectewezen, is dan ook altijd geweest, dat zij de onvolkomenheden en zondigheid en verdorvenheid der Kerk hebben erkend en er naar wilden staan om in eenigheid der ware leer er naar te staan, dat de Kerk worde opgebouwd op het fundament der apostelen en profeten. De geloovigen moeten, niet als kinderen der dienstbare, maar der vrije, wandelen in de vrijheid, met welke Christus hen vrijgemaakt heeft. Col. 4: 21-31; 5: 1 enz. En zij moet bestraffen allen die afwijken van de waarheid (Openb. 2: 12—17 enz.) en bestraffen de valsche leeraars (Openb. 2 : 1—7) en in oprechtheid wandelen voor Gods aangezicht in liefde en waarheid.
Maar dan wordt een moeilijke kwestie de verhouding van de geloovigen, van de leden der gemeente en de ambten.
Hoe geweldig moeilijk dat is, blijkt wel, als men leest, wat Voetius hierover schrijft in het hoofdstuk over „de uitvoerende oorzaken der excommunicatie". (Pol. Eccl. IV: 885 enz.). Hij stelt daar de vraag, of de gemeente dan wel de Kerkeraad de macht der tucht uitoefent? Zijn antwoord is dan tweeledig en zegt: dat de gemeente het principium quodis, d.i. het principium, dat de tucht uitoefent; en de Kerkeraad het principium quo, d.i. het principium waardoor zij de tucht uitoefent. En Voetius verklaart dan nadrukkelijk: „ik geef niet toe, dat in allerlei zaken van Kerkregeering, die van eenig gewicht zijn, iets door den Kerkeraad afdoend (peremptoir) besloten worde, terwijl het volk (populus ecclesiasticus, de leden der gemeente) er geheel onkundig van is, ja zelfs als het er tegen protesteert" (blz. 889).
Maar anderzijds verklaart hij in hetzelfde hoofdstuk met nadruk (blz. 892): „Wij verwerpen het gevoelen van hen, die leeren, dat zonder en buiten de beslissende en zelfs uitgedrukte en formeele stemming der gemeente niets door den Kerkeraad inzake kerkelijke aangelegenheden mag vastgesteld worden".
Christus is het Hoofd en Hij regeert Zijn Kerk, d.i. Zijn lichaam, niet van boven af op mechanische wijze, maar organisch door de gaven en ambten, welke Hij aan dat lichaam gaf. Het priesterschap der geloovigen en de bizondere ambten van Dienaar des Woords en Ouderling zijn hier. Heel de gemeente heeft er mee te maken, maar elk lid van het lichaam naar zijn aard. En zoo komt de gemeente in 't geding en de ambten moeten functioneeren naar Christus' bevel en de voorschriften der Apostelen.
Dit organisch karakter der gemeente moet in het oog worden gehouden.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJK OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's