Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De eenige Deur

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

»lk ben de deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden«. Joh. 10 vers 9a.

Reeds onder den dag des Ouden Verbonds heeft de ware gemeente des Heeren telkenmale met blijdschap gegrepen naar de harp, om bij het tokkelen van haar snaren te zingen het lied van den Herder. Want in dat lied van het herderschap Gods sprak tot het oude Israël de diepe, teedere liefde van dien God, Die Israël uit alle volkeren der wereld verkoor om te zijn drager van Zijn openbaring; om te zijn het volk, waaronder Hij Zich niet enkel wilde openbaren als de geweldige Heerscher, Wiens bliksemen de wereld verlichten en voor Wiens aangezicht de bergen worden beroerd, maar ook als die God, Wiens goedertierenheid in der eeuwigheid is. Greep het oude Israël dus naar het lied van den Herder — ook in onzen dag heeft dat lied nog niets van zijn vertroosting verloren.
De snaren van de harp, waarop David dit lied heeft gezongen, mogen sinds lang zijn verteerd en aan den zanger zelf moge vervuld zijn het woord der Schriften „stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren" — zijn heerlijk lied leeft voort de eeuwen door. Dat lied van den Herder heeft in de zwarte schaduwen der doodsvallei aan menigeen nog rijke vertroosting gebracht. Ja, zoolang daar op aarde een volk is, dat tranen leert schreien vanwege eigen bederf en ellende, zal ook dat lied van den Herder bij de aardsche woestijnreis weerklinken.
Bovenal is al de rijke vertroosting van dat lied tot ons gekomen, sinds de Heere Jezus Christus op deze aarde verscheen en van stonde af optrad als Herder om het afgedwaalde en verlorene te zoeken. Hij heeft ons door Zijn dood, maar ook door Zijn opstanding al de rijke beteekenis van den liefelijken Herders-naam ontvouwd. Terecht noemt de Heere Jezus Zich in het hoofdstuk, waaraan dit tekstwoord is ontleend: de goede Herder. Hij teekent ons in dat hoofdstuk, wat dat Herderschap inhoudt.
Ook in het hierboven afgedrukt tekstwoord verklaart Hij ons de beteekenis er van. Op den eersten klank afgaande, schijnt de Heere Jezus met dit woord „Ik ben de deur" een ander beeld te grijpen, maar in werkelijkheid is het een nadere omschrijving.  Ook als Christus Zich hier „de deur" noemt, zet Hij de beeldspraak voort van den goeden Herder. Wij hebben ons daarvoor in te denken, om dit te verstaan, wat de getrouwe herder in het Oosten deed, als de schapen bij het vallen van den avond naar de schaapskooi gingen.
Weet ge, wat die herder dan deed? Dan ging de herder vóór de schapen uit naar de schaapskooi en ontsloot de deur. En als de deur ontsloten was, nam die herder zelf plaats in de deur en liet daar de schapen allen aan zich voorbijgaan. Dan telde zijn zorgend oog al de schapen. Dan schouwde zijn zorgend hart de gansche kudde. Dan waakte hij in die opening der deur, dat niets in de schaapskooi zou inkomen, wat daar niet behoorde. Dan sloot hij buiten, wat daar niet thuis was, en zoo deed die herder zelf dienst als deur en kon in overdrachtelijken zin de deur der schaapskooi worden genoemd.
Wanneer de Heere Jezus Zich nu in ons tekstwoord de deur der schaapskooi noemt, dan teekent Hij hier Zichzelven als de eenige toeganig tot 't Koninkrijk Gods, of wilt ge, tot de ware Kerk des Heeren hier op aarde. Tot die Kerk, tot dat Koninkrijk en tot het Vaderhuis in den hemel is geen andere toegang dan door de deur Jezus Christus.
Eens was er een andere deur. Vóór den val in Eden's hof was immers de gerechtigheid, door den mensch in den weg der gehoorzaamheid te verwerven, de deur tot eeuwige heerlijkheid. Helaas, die deur is door de dwaasheid van den mensch onherroepelijk gesloten. Zooals de Cherub met vlammend zwaard den zondigen mensch den terugkeer naar 't Paradijs onherroepelijk versperde, zoo was vanaf dien droeven dag, waarop de mensch zijn Maker verwierp, ook de deur van het werkverbond onherroepelijk toegesloten.
En zie, nu zou de Heere rechtvaardig zijn geweest, als er nooit meer een andere deur was ontsloten en er geen andere weg meer gebaand was. Maar in Zijn grondelooze barmhartigheid heeft de heilige God in Christus Jezus nog een deur der hope ontsloten. Nauwelijks toch is de deur van het werkverbond voor immer in het slot geworpen, of de belofte van het groote Zaad der vrouw, dat den kop van Satan zou vermorzelen en een volkomen verlossing zou brengen, ruischt reeds tot dien gevallen mensch, die niet anders dan dood en doem had verdiend.
Welk een genade! Welk een diepe, nederbuigende goedheid Gods! Helaas, de mensch wil in zijn blindheid van nature niet aan die ontzaglijke waarheid. Gij ziet dan ook dien dwazen mensch door alle tijden heen zoeken en worstelen om zichzelven een eigen-gemaakte deur te ontsluiten, om daardoor zich den toegang te ontsluiten tot het eeuwig heil. Doch al dat pogen, al dat zoeken kan nimmer baten. Het woord van den Christus is enkel getrouw: „Ik ben de deur". Hij is de eenige deur.
Als de Heere Jezus Zich de deur noemt, dan werpt Hij Zichzelven maar niet willekeurig als zoodanig op.
Neen, daar is naar Gods eeuwig besluit maar één deur tot de schaapskooi Zijner Kerk, tot den schaapsstal van Zijn Koninkrijk en die deur heeft Hij Zelf gesteld in den stillen Raad der eeuwigheid. Alle vereischten, die noodig zijn voor zulk een deur, treft gij dan ook bij Christus aan. Hij heeft de straf gedragen. Hij heeft alle gerechtigheid vervuld. Hij heeft de zonden der Zijnen op Zich genomen. Hij heeft een volkomen verzoening aangebracht. Door die verzoening alleen is er weer toegang tot de gemeenschap des Heeren.
Ja, Hij is de deur, Hij alleen. Lezer of lezeres, zijt gij nu door die deur binnen gegaan? De Heere Jezus heeft immers gezegd: „Indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden". Het is dus niet genoeg om die deur te bewonderen. Het is m.a.w. niet genoeg een verstandelijke kennis van de Waarheid te hebben. Alleen wie ingaat, is veilig.
In het Oosten werd de schaapskudde tegen het vallen van den avond, als het wild gedierte zijn schuilplaats verliet, door zoo velerlei gevaren bedreigd. Vlak voor de deur kon het nog worden weggeroofd door de klauw van beer of leeuw. En nu weet ik niet of gij misschien in vroeger jaren wel eens dat binnengaan van de schapen in den stal hebt gezien. Indien dit zoo is, dan zult ge ook hebben gezien, hoe die schapen nog menigmaal vlak bij de deur van den stal weer dreigden af te zwerven. Hier was een groen blad, ginds een pluk gras, dat het schaap nog bekoorde. Als de herder niet waakte, dan zou menig schaap van de kudde nog op het laatste oogenblik van de deur afzwerven en aan den schaapsstal voorbijgaan.
Is dat dwaalzieke, dat zwerfzieke schaap geen beeld van den dwaalzieken, zwerfzieken zondaar?
Ja, als de groote en getrouwe Herder niet Zelf de schapen binnen bracht, dan zou geen enkele zondaar in de veilige schaapskooi schuiling zoeken. De wereld en de zonde trekken zoo aan. De Heere moet Zelf door Zijn oordeelen de zonde voor Zijn volk vergallen, wil dat volk aan de wereld en de zonde ontvlieden en binnengaan in den veiligen stal.
Hij moet de Zijnen trekken met de dwingende kracht van Zijn stem. Hij moet ze binnenleiden met de heerschende macht van Zijn staf. Maar dat doet Hij ook! Hij doet met hen, zooals Hij eens door den dienst Zijner engelen deed met Lot. Die engelen grepen in Sodom Lot bij de hand en zij leidden hem uit, omdat Gods verschooning over hem was, gelijk de Schrift ons verhaalt. Omdat Gods verschooning over hem was. Die verschooning Gods gaat echter over al Zijn volk.
En als ge dan misschien zegt, dat dit wel geldt voor Gods volk, maar ge van uzelf moet klagen, dat gij daarbij nooit kunt behooren, — lees dan nog eens het tekstwoord na en dan leest ge: „indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden".
Verstaat ge het, hoe het hier duidelijk uitkomt, dat bij den Heere geen aanneming is des persoons?
Verstaat ge het, hoe daarin de weerklank is van het woord van dezen zelfden Christus, dat Hij niemand zal uitwerpen, die tot Hem komt? Waag het dan maar op den Heere, al moet het ook zijn met de klacht van een Esther op de lippen: „Kom ik om, dan kom ik om!"
Indien gij moogt ingaan, dan zijt gij veilig. Eeuwig veilig!
Ja, dan zult gij soms nog vreezen, gelijk in het Oosten de schapen samendrongen tegen elkander, als buiten de schaapskooi de brullende roep van den leeuw weergalmde.
Maar binnen — daar komt geen leeuw! De muren van Gods Kerk zijn hoog! De muren van Zijn rijk zijn vlammende muren, waar geen wild gedierte, waar geen Satan doorheen dringt! En achter die muren mag al des Heeren volk zingen met blijden jubelklank: „Zijn trouw, Zijn roem, Zijn onverwinbre krachten!"
Putten.                              B.N.B. BOUTHOORN

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's