Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan (11)
Plooibaar of Meelooper werkt zich uit het moeras aan de zijde, waar zijn huis ligt. Evenals de vrouw van Lot hangt hij geheel aan de stad zijner inwoning. Alle waarachtige zelfkennis mist hij, aan de ontdekkende werking des Heiligen Geestes tot kennis van zonde en oordeel is hij vreemd. „Hij heeft geen wortel in zich zelf" en alles sterft gemakkelijk bij hem weg bij de minste teleurstelling. Maar Christen, die het veel moeilijker heeft door den zwaren last op zijn rug, blijft bij al zijn tobben in den poel Wankelmoedigheid toch trachten om verder van zijn huis af en dichter bij de Enge Poort te komen. Zijn begeeren is het schijnend licht, dat hem wenkt in de verte. Gelukkig is daar aan de andere zijde een Helper, die Christen de hand toereikt en hem uit den poel Wankelmoedigheid uittrekt op den vasten grond.
Behalve de onverschilligen in de Stad Verderf, die achter bleven, is dus èn Halsstarrig, die weigerde verder mee te gaan èn Plooibaar nu verdwenen van den weg. Christen is nu alleen, onderricht door Evangelist en bijgestaan door Helper.
Wat heeft die poel Wankelmoedigheid op Bunyan een diepen indruk gemaakt! 't Is een stuk, een groot stuk van z'n bekeeringsgeschiedenis. Dan was hij er bovenop, dan zonk hij weer weg. Dan was 't hoopvol, dan was 't wanhoop. Dan was 't blijdschap, dan weer droefheid. Dan bezat hij wat en dan weer miste hij alles. Diep angstig is zijn weg naar de Godsstad door den poel Wankelmoedigheid gegaan, gelijk uit zijn boek: „Genade overvloedig" blijkt en gelijk ook openbaar wordt door zijn aangrijpend mooie beschrijving in „de Pelgrimsreize".
Want ja, we kunnen gerust zeggen dat de poel Wankelmoedigheid een van Bunyan's meesterstukken is. In de beschrijving van dien poel bereikt hij een van zijn hoogtepunten in humor, gevoel, kracht en schoonheid van taal. En de hart-ontroerende bladzijde van den poel Wankelmoedigheid is door de tranen van duizenden zijner lezers bevochtigd geworden, als zij van hun eigen zonde en ellende lazen en van den nooit te vergeten tijd en plaats, waar zij dreigden weg te zinken als in modderig slijk. Zij die er iets van verstaan wat het is, door genade te mogen getuigen: ,,Hij heeft mij uit een ruischenden kuil, uit modderig slijk opgehaald en heeft mijne voeten op een rotssteen gesteld. Hij heeft mijne gangen vastgemaakt" — leggen den vinger telkens weer bij die meesterlijke beschrijving van Bunyan, waarin hij zijn ervaren bij den poel Wankelmoedigheid teekent en zij zeggen van harte: dat is ook óns ervaren geweest en het was ook óns tot angst en droefheid!
De weg van de Stad Verderf naar de Enge Poort leidt door den poel Wankelmoedigheid. Waarom toch?
Dat vraagt Bunyan ook aan Helper. Hij zegt: ,,Mijnheer, deze weg is mij gewezen door een man, die Evangelist heette. Hij gaf mij den raad naar gindsche kleine poort te reizen, om zoodoende aan het naderend oordeel te ontkomen. En toen ik onderweg was, ben ik in dit moeras verdwaald".
„Maar waarom hebt gij niet gelet op de blanke steenen, die als een pad dit moeras doorkruisen?" zoo vraagt Helper.
„Ik was zoo gejaagd en angstig", antwoordt Christen, „dat ik maar aan één ding denken kon, n.l. aan den kortsten weg om het verderf te ontkomen".
Zoo was de Pelgrim er in en er uit gekomen. Hij was er doorgeholpen en uitgered. Maar nu wil hij er toch meer van weten. Hij treedt op Helper toe en vraagt hem dan: „Mijnheer, de weg die van de Stad des Verderfs naar de verre poort leidt, loopt nu eenmaal door dit moeras heen, maar ik zou wel graag willen weten waarom deze poel niet wordt drooggelegd. Arme en vermoeide reizigers zouden er dan veel veiliger doorheen kunnen trekken".
Helper antwoordt dan: „Deze modderige plas is er een, die niet opgeruimd kan worden. Het is de kolk en diepte, waar in het schuim en de vuiligheid, die de overtuiging van zonden opwerkt, gedurig afloopt en die daarom de poel Wankelmoedigheid genoemd wordt. Want als de zondaar ontwaakt, en zijn verloren staat ziet, ontstaan er in zijn ziel veel vrees en twijfel en moedbenemende overleggingen, die zich allen samenvoegen en hier afvloeien en dat is de reden, waarom de grond zoo slecht is".
„Toch is het niet de wensch van den Koning, dat dit oord zoo onherbergzaam en deze poel zoo gevaarlijk zou blijven. Integendeel! AI meer dan zestien honderd jaar hebben de arbeiders van den Koning, onder het hooge toezicht van zijn Majesteit, aan deze vlakte gearbeid. De ingenieurs hebben aan alle kanten inlichtingen ingewonnen om den bodem te verbeteren. Van de vier hemelstreken kwamen adviezen in: de één oordeelde dit en de andere iets anders. Maar met dat alles veranderde er niets en is hij tot op dezen dag de poel Wankelmoedigheid gebleven en hij zal het wel altijd zijn. Op bevel van den hemelschen Wetgever is er echter een rij blanke steenen als een pad doorheen gelegd, maar ook dat geeft nog zoo weinig. Want als de oogenblikken van vloed komen en het moeras zijn eigen vuil uit de donkere diepten begint op te werpen, kan het oog van den reiziger de steenen nauwelijks meer onderscheiden. Zelfs als ze nog zichtbaar zijn, gebeurt het vaak dat een angstige wandelaar er den voet vlak naast zet en dan valt hij onverbiddelijk in het moeras, niettegenstaande den schijnenden weg van blanke steenen. Pas als hij de verre poort heeft bereikt, ligt er een vastere bodem onder zijn vermoeide voeten".
Wanneer men hier nu naast legt wat Bunyan over deze zelfde dingen schrijft in: „Genade overvloedig", dan krijgt men duidelijker en sprekender beeld nog. Bunyan zegt daar in zijn levensbeschrijving: „Maar mijn aangeborene, inwendige onreinheid, die, die was mijn plaag en kwelling! Ik zag, dat die zich gedurig op een schrikkelijke wijze in mij openbaarde en daarvan gevoelde ik de schuld zoozeer, dat ik in mijn eigen oogen walgelijker was dan een pad en naar ik oordeelde, ook noodzakelijk in de oogen des Heeren moest wezen. De zonde en de verdorvenheid bobbelden even natuurlijk in mijn hart op als het water van een fontein. Ik dacht nu, dat ieder een beter hart had dan ik. Met elk zou ik het hebben willen ruilen. Het scheen mij toe dat niemand mij gelijk was in inwendige goddeloosheid en onreinheid des harten dan de duivel zelf. Daarom verviel ik door het gezicht op mijn eigen snoodheid tot diepe wanhoop; ik kwam tot het besluit, dat de staat, waarin ik was, niet bestaan kon met den staat van genade. Het is zeker, dacht ik, dat ik van God verlaten ben; gewisselijk, ik ben aan den duivel en aan een verworpen gestalte des harten overgegeven".
O! die poel Wankelmoedigheid; dat moeras Mistrouwen!
Wie van de reizigers naar het kruis van Golgotha heeft er geen kennis aan? Vooral Angstvallig heeft 't er kwaad mee. „Meer dan een maand lang lag hij aan den rand van den poel", zoo verhaalt Bunyan in: „Genade overvloedig", „zonder dat hij ook maar durfde beproeven, op die steenen te stappen". Hij kón maar geen houvast krijgen aan de beloften Gods in Christus.
„Sommige vriendelijke pelgrims, die overigens zelf al genoeg moeite hadden om hun voet veilig neer te zetten, boden hem een behulpzame hand aan, maar neen! Angstvallig dorst niet. En als de anderen veilig over waren, deed het hen bijna weenen als zij den man aan de overzijde in zijn angst hoorden kermen. Sommige anderen raadden hem aan maar naar de stad, vanwaar hij uitgegaan was, terug te keeren, als hij dan toch den tocht niet durfde wagen, maar dan zeide hij: „Dat nooit! Liever verdrink ik in den poel, dan een haarbreed terug te gaan".
Totdat eens op een zonnigen morgen — niemand wist hoe, en hij zelf ook niet — de steenen zóó hoog en droog, en het schuim en het slijk zóó laag waren, dat de man met het hazenhart de poging waagde en — aan de overzijde kwam".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's