Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Een gebroken hart

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een gebroken hart. De offeranden Gods zijn een gebrokei) geest ; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God ! niet verachten. Psalm 51 vers 19.

Gebroken harten zijn er vele in onze dagen. Ze zijn er geweest in alle tijden. Ze zullen er zijn, zoolang de menschheid door de velden dezer wereld, die is een wereld van smart, optrekt naar de eeuwigheid. Want ons leven, het werd terecht gezegd, is dooraderd van de smart. Als het leed ons treft, plotseling, onverwacht, dan zitten we verslagen, somwijlen als verpletterd ter neder. En wanneer de smart feller dan ooit op ons neerkomt, in het verlies van wie ons zoo dierbaar waren, of als ons het leven van ons leven wordt ontnomen, dan kan menigmaal het gepijnigde hart het niet meer uithouden. Het breekt onder die beukende slagen. En wij vallen als wezenloos terneder.
Daar zijn in alle tijden, ook in de onze, vele gebroken levens. Telkens perst het uit gemartelde harten, die braken onder de slagen van het levensleed, omhoog: „Ik kan mijn leed niet langer dragen". De gebroken harten zijn ontelbaar.
In den tekst, hierboven geplaatst, is ook sprake van een gebroken hart. Dat is ook een hart, dat getroffen werd door bange smart. Doch het leed van dit hart, van dezen verslagen geest, is toch van geheel anderen aard dan de pijn, die het deel is van „de gebroken levens", waarvan wij in het voorafgaande spraken. Dit hart is gebroken en verslagen van zondekennis en schuldbesef. Uit Davids hart welde het woord van onzen tekst. Zijn hart is dat gebroken hart. Het Woord Gods had hem gegrepen. Dat woord, hem toegeroepen door Gods profeet, verbrijzelde zijn geest. Want het was als een hamer.
En toen, toen zag David zijn zonde: overspel en moord. En de machtige koning, die voor alle menschen praalde in een schijn van blanke onschuld, viel ter aarde, kroop in het stof, kreunde in weergaloos diepe ontdekking, gewrocht door den Geest der waarheid. Die allen schijn weet te verbreken: „Mijn zonde is steeds vóór mij."
Ja, als God komt, en ons stelt in het licht Zijns aanschijns, dan is geen verbloemen en verzwijgen meer mogelijk. Dan smelt het ijs. Dan ligt het steenharde hart vergruizeld voor Hem neer. En in de ruïnes van ons verzondigd leven, schreit het omhoog:
„Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan, dat kwaad is in Uw oogen. Ik ken mijn overtredingen."
Ja, dan zien wij. Zoo en zoo alleen, worden wij eerlijk voor God. En we geven der waarheid getuigenis, dat zonde maar niet is, een misstap, die vergoelijkt mag worden. Geen onvolkomenheid zonder meer. Geen fout, zooals alle menschen er vele hebben.
O neen, dan leeren wij zonde zonde noemen; een daad, waarmee wij ons losscheuren van God, een zielearbeid, waarin wij onzen levensweg verdraaien om alle orde Gods te verwringen, een geesteswerk, waardoor wij het doel, dat God ons voor ons leven stelde, missen, om onszelve hoe langer hoe meer in den dood, de scheiding van God, te wringen.
Zoo heeft David het leeren kennen toen het Godswoord hem ontdekte en verbrijzelde. En wij, die eenzelfde hart als hij met ons omdragen, die in ons hebben eenzelfde fontein, die gruwel en ongerechtigheid over ons leven uitstroomt, zijn wij ontdekt aan die zonde, die ons verdoemelijk voor God maakt? Heeft ons reeds getroffen het woord, gedragen, levend gemaakt door Gods Geest? Kwam 't bij ons tot de belijdenis der schuld: „ongerechtige dingen hadden de overhand"? Ach, het zal noodig zijn dit te leeren kennen. Want in de stad des lichts zal niet ingaan wat gruwelijkheid doet, en daarin volhardt. Arme zondaars, gelooft gij dat? In der waarheid? Met uw hart?
Een verbroken hart, door God ontdekt, kent zijn zonde. Maar daarmede is toch de rechte orde tusschen God en onze ziel nog niet gekomen. Zie, het komt voor, dat een hart, opengebroken door Gods Woord, zich toch er tegenin verhardt en zich weer sluit. Daar zijn in ieder leven schier momenten, waarin de bitterheid en het leed geproefd worden. Een Saul zelfs zegt: ,,Ik heb gezondigd". Velen hebben het hem nagesproken, en toch zij zijn den weg des verderfs nog verder opgegaan om weg te zinken in het eeuwig verderf.
Bedenken wij het allen! Het hart, dat waarlijk verbrijzeling kent, leert zich verootmoedigen tot een belijdenis van zijn zonde, voor God in den hemel. Het verschuilt zich niet achter de aangeboren zonde, alsof het daardoor voor zijn ongerechtigheid niet verantwoordelijk zou zijn. Het leert ook die als zijn schuld voor God erkennen. Dan doorleven wij het, dat wij in dien éénen, die viel, in den eersteling van ons geslacht, tot overtreders zijn gesteld?
Hebben wij er iets van doorgemaakt? Of verschuilen wij ons nog achter de zwakheid van ons vleesch, om zoo een vrijbrief te nemen onze zonde aan de hand te houden! God kome u tegen en make u eerlijk voor Hem.
Het verbroken hart billijkt Gods straf. Het komt niet tot een belijden om de straf te ontgaan. Ach, wat is in ons leven dat bedrijf nog menigvuldig. David wil die straf wel dragen. Hij erkent ze ten volle verdiend te hebben: „opdat Gij rein zijt in Uw richten". En in dat alles bidt hij: „Verwerp mij niet van voor Uw aangezicht. Neem Uwen Heiligen Geest niet van mij". Hij voelt dit alles verdiend te hebben. Hij wil alles dragen, indien God maar weer zich openbare als zijn God. De straks nog zoo groote man is klein geworden.
Ja, genade maakt klein. Is die kleinheid ons deel? Klein voor God? Klein onder God? Is het dan niet om te vertwijfelen? O, ja, indien, wij door onze offeranden vergeving moesten verwerven. Het onmogelijke daarvan voelt het gebroken hart zoo diep, dat het ook daarvan belijdenis doet. Maar een belijdenis, waarin de roep om verzoening en vergeving, en de vreugde des heils zoo machtig roert. Een belijdenis, die ondanks alles wat er tegen pleit, in schuchtere hunkering van te mogen vallen in Gods handen, uitvloeit in de sprake van het geloof, dat zich moet uiten: een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten.
Op hope tegen hope. Is dat geloof uw deel? Genade en genade alleen begiftigt ons er mede. Onze smeeking ga op tot Gods genadetroon, opdat wij het in de verbrijzeling des harten mogen ontvangen en telkens meer krijgen. Welzalig het hart, dat dit mag kennen. Het heeft met een God te doen, Die in Zijn toorn des ontfermens gedenkt. Dat zegt het Evangelie!
God zal het gebroken hart niet verachten. Hij heeft er raad voor. Hij alleen! Neen, de wereld weet niet wat zij met het gebrokene moet aanvangen. Zij heeft er geen raad voor. Ach, de wereld staart in verrukking op wat zich aan haar als gaaf en krachtig en sterk aandient. Het forsche, het ongebrokene heeft haar vereering.
»De tijd eischt lijf en ziele' van staal.
En wie ze mist, moet ondergaan!«
Dat is het evangelie der wereld. En zoo wendt ook onze tijd, krankzinnig den krachtmensch vereerend, ja vergodend, zich af van het gebrokene.
God doet anders. Hij wil het verbroken hart als een offer aannemen. Hij verlustigt zich in het verbroken hart, dat Hem zijn nameloos wee van schuld en zonde belijdt. Hij gaf voor het gebroken hart een gebroken Christus. Hij doet het verkondigen door alle tijden heen, ook nu: „Door Zijne striemen is voor u genezing".
Christus Jezus heeft in de Heilige Schrift vele namen; zoete namen, zalige namen. Maar voor het gebroken hart is er geen, die zaliger is dan deze ééne: Heiland. Die naam spreekt van heeling; verbinding en genezing straalt daaruit het verbroken hart tegen. O, laat om die genezing uw smeektng tot Hem uitgaan, verbrokene harten. „De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem". Om het verbrijzelde hart te heelen, liet Immanuël Zich verbreken. En om die gave van den verbroken Christus wil God het verbroken hart als offer hebben. Bied het Hem aan, verbroken zondaar.
God vindt dat hart kostelijk. Het is Zijn gave. Zijn gave als vrucht van Christus' werk. In het verbroken hart legde Hij het nieuwe hart, dat Geestesgeschenk, dat door den Geest geleid wordt tot een aannemen van den Christus, tot een genieten van het kindschap. Op dien weg moet in ons veel verbroken worden. Onze hoogmoed, onze eigen kracht, onze eigen wijsheid, onze eigen gerechtigheid, onze eigen vroomheid. Als ons eigen ik maar gebroken vwerd. Zie, dan zal de genade-breking Gods, die heeling is, zich doorzetten. Vaak in diepe smart. In moeilijke wegen. Maar door alles heen leert die mensch steeds weer, en dan overgegevener, zijn hart in Gods handen stellen, biddend: „Schep mij een rein hart, o Heere". Wie dat kennen, hun zal eens aanlichten dat moment, waarin zij door genade hun hart ten volle in Gods handen, hun ziel geheel aan Hem mogen offeren. Dan zullen zij ingaan in de Koningsstad om ten volle te genieten; „Een gebroken en verslagen hart zult Gij, o Ood! niet verachten".  Hij zal 't geven de vreugde van Zijn heil.
Z.                                                                         R. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's