Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan
Zijn leven en zijn geschriften. (13)
Wat kon die mijnheer Wereldwijs mooi praten! En onwillekeurig was Christen onder het hooren van deze vriendelijke woorden, blijven staan. Hij aarzelde even, maar dacht: als deze vreemdeling werkelijk waarheid spreekt, dan kan ik niet beter doen dan zijn raad opvolgen. Daarom vroeg hij: „Mijnheer, wilt u mij den weg wijzen naar het huis van dezen beroemden man?"
„Zeker", antwoordde Wereldwijs. „Ziet gij ginds dien hoogen heuvel?"
„Ja, heel duidelijk".
„Welnu, dien heuvel moet gij overgaan, dan is 't het eerste huis aan uw rechterhand".
Christen sloeg nu den weg in naar het huis van den heer Wettisch, om daar hulp te vinden — — —.
Wat geestig weet Bunyan hier de geestelijke ervaringen van de pelgrims naar het Kruis te teekenen! We zien den netten beschaafden, fatsoenlijken mijnheer Wereldwijs voor ons staan, vriendelijk en voorkomend, om gebogenen op te richten. Maar hoe! Zelf heeft hij wel eens iets van zonde gevoeld, maar hij heeft zich er over heen gewerkt en zijn godsdienst is nu om burgerlijk beleefd te genieten van het leven, natuurlijk op fatsoenlijke wijze. Dan valt er van een zwaar pak van zonden niet meer te spreken. En met vrouw en kinderen kan men netjes leven.
Had Bunyan het vroeger niet telkens beproefd? Zou iemand ook niet z'n eigen fortuin werken? Zou de mensch z'n eigen verlosser niet moeten wezen? De weg naar het Kruis is elken Wereldwijze hatelijk. Leef netjes, doe uw best, geef ieder 't zijne — en de vrede is geteekend.
Maar de weg naar 't Kruis is de eenige weg ten leven; nooit is er een andere weg geweest en nooit zal er een andere weg komen. De droefheid der wereld werkt den dood. De droefheid naar God vindt troost en vrede aan den voet van het Kruis, waar Christus, die geen zonde had, maar tot zonde gemaakt is, de zonde Zijns volks draagt en verzoent, om Sion vrede te boodschappen. Daar wordt een goddelooze om niet gerechtvaardigd, zonder de werken der wet. Maar in den weg van Wereldwijs gaande in de richting van Wettisch' paleis en de Stad Fatsoen, blijft de donder van Sinaï rollen en te midden van donder en bliksem weerklinkt het: ,,vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al 't geen geschreven is in het boek der wet om dat te doen!" Wie zal hier vrede genieten; wie zal hier rust vinden? De beste van onze werken zijn met zonde bevlekt en de ziel die zondigt zal sterven.
Uit rijke zielservaring spreekt Bunyan hier, waar ook hij zoo menigmaal vrede gezocht heeft in den wettischen weg, bij betrachting van deugd en braafheid, zich bekeerend van de kroeg tot de kerk, van het spel tot den godsdienst. Maar de vrede der ziel bleef uit. Sterven, sterven moest hij — — — —.
Christen komt onder bekoring van de woorden van Wereldwijs en slaat den weg in naar het huis van Wettisch, dat hij over een „hoogen heuvel" en dus niet zonder veel inspanning en groote moeite — maar dat heeft hij er gaarne voor over! — zou kunnen bereiken.
„Maar zie", zoo verhaalt Bunyan, sprekend uit eigen bitter zielservaren, „toen Christen dicht bij den heuvel was gekomen, merkte hij, dat de helling zeer steil was", 't Viel niet mee, die verandering en bekeering in eigen kracht. „Maar bovendien hing één zijde van den berg zóó vervaarlijk laag over den weg, dat de Pelgrim niet verder durfde gaan". Wat kreeg hij 't benauwd, waar hij vrede en rust verwacht had! „Hij bleef een oogenblik stilstaan in diep en ernstig gepeins. Zwaarder dan ooit voelde hij den last op zijn schouders drukken". Neen, dat was de weg niet tot vrede voor zijn ziel en rust voor zijn hart. Verschrikkelijk, wat omringden hem angsten en benauwdheden telkens! „Uit de flanken van den dreigend neerhangenden berg schoten heldere bliksemstralen, die hem verteren wilden. Het angstzweet brak hem uit en van louter vrees begon hij te beven".
Neen, dat is de weg niet voor een arm zondaar, om verzoening, vrede en barmhartigheid te verkrijgen. In het werkhuis is geen loon der genade in Christus Jezus; die van eigen werk leven wil, sterft ellendig.
„Reeds beklaagde Christen zichzelf", zoo verhaalt Bunyan, „dat hij den raad van Wereldwijs had aangenomen, toen hij plotseling in de verte Evangelist zag naderen, wat hem deed blozen van verlegenheid en schaamte. Al dichter kwam Evangelist naar hem toe en eindelijk zag hij hem ernstig en met dreigende blikken aan". Toen moest Christen aan Evangelist zijn afdwaling verhalen. En 't is ons, alsof wij Bunyan bij ds. Gifford zien zitten om hem zijn zonden te vertellen met droefheid en berouw. Evangelist teekent Wereldwijs dan als een man, die het altijd zoekt bij de wereldsche dingen, die het Kruis van Christus haat en die gaarne anderen verleidt om in eigen gekozen wegen te gaan. Waarbij Evangelist tevens Christen zegt, dat ook deze zelf getoond heeft lust te hebben in die zelfde dingen, met verwerping van Gods Woord. „De rechtvaardige", zoo zegt Evangelist, „zal uit het geloof leven". En heel ernstig zegt hij tegelijk: dat God geen welbehagen heeft in iemand, die zich onttrekt.
Dan valt Christen als een doode neer aan de voeten van Evangelist en roept uit: „Wee mij, ik verga!"
Maar Evangelist greep hem bij de hand en sprak: „Alle zonde en lastering zal den menschen vergeven worden. Wees niet ongeloovig, maar geloovig".
Toen Christen deze bemoedigende woorden hoorde, kreeg hij weer moed, maar toch bleef hij nog bevende voor Evangelist staan. Evangelist spreekt dan uitvoerig over Wereldwijs, die altijd in het dorp „Zedelijkheid" ter kerk gaat. Hem trekt die prediking het meest aan, waarin het minst over het Kruis wordt gesproken. En omdat hij zoo vleeschelijk en wereldschgezind is, probeert hij altijd de pelgrims, die de Stad Verderf ontvluchten, af te lokken van de wegen des Evangelies, om ze, zoo mogelijk, te brengen in het diensthuis der wet, om zich daar te herstellen in een leven van deugd en braafheid, met vrouw en kinderen genietend van de dingen die voor oogen zijn.
„En nu moet gij niet alleen zijn poging om u van den rechten weg af te brengen, verfoeien", zegt Evangelist tot Christen, „maar gij moet ook inzien dat gij zelf, met uw gewilligheid om zijn raad op te volgen, u aan een groote zonde hebt schuldig gemaakt. De Heere zegt: ,,strijdt om in te gaan door de enge poort"; dat is de poort die ik u gewezen heb. Van deze enge poort en van den weg die er heen leidt, heeft deze man u afgevoerd, zoodat het hem bijna gelukt is u te doen omkomen".
Het Kruis, zoo zegt Evangelist, moeten we niet uit 't oog verliezen; we moeten het kostelijker achten dan alle schatten van Egypte (Hebr. 11 vers 25, 26). En als iemand ons tracht af te leiden van hetgeen Gods Woord ons aanwijst als den weg des levens, dan moeten we van zulk een leer een heiligen afkeer hebben! Op de paden des doods had Wereldwijs, die naar het huis van Wettisch in de Stad Zedelijkheid verwezen had, Christen gelokt. En dat teekent Evangelist — die met Bunyan „de Wet" zoo goed kent — ons op de volgende wijze:
„Die heer Wettisch is een zoon der dienstmaagd, „die nu in dienstbaarheid is met haar kinderen" (Gal. 4 vers 21—27), en die symbolisch niets anders beteekent dan deze berg Sinaï, waarvan gij vreesdet, dat hij op uw hoofd zou neerstorten. Als nu de dienstmaagd met haar kinderen geheel onvrij en gebonden is, hoe kunt gij dan verwachten, dat zij u vrij zal kunnen maken?"
„Neen, deze heer Wettisch is niet in staat u te verlossen van uw drukkenden last. Nog nooit is een mensch door hem vrij geworden en nooit zal een mensch door hem vrij zijn. Gij kunt niet door de wet gerechtvaardigd worden! Niemand wordt door de werken der wet van zijn lasten bevrijd". 
„Deze heer Wereldwijs is een vreemdeling in het land waar gij heen reist. De heer Wettisch is een groote bedrieger en wat zijn zoon, den heer Hoffelijkheid betreft, met al zijn fijne en voorname vormen, is hij een huichelaar en kan hij u in geen enkel opzicht helpen. Geloof mij, met al hun geheimzinnig gebazel, bedoelen deze mannen niets anders dan u van den eenigen rechten weg, dien ik u gewezen heb, af te houden".
Onder donderen en bliksemen hoorde Christen toen een stem uit den hemel: ,,zoovelen als er uit de werken der wet zijn, zijn onder den vloek; want er is geschreven: vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in alles wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen". (Gal. 3 vers 10).
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's