Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan
Zijn leven en zijn geschriften. (16)

Welbehagen heeft hem haastig door de Enge Poort binnen gehaald, als om hem uit alle geweld des duivels te redden, dewijl de Booze bizonder loert op degenen die de droefenissen der bekeering doormaken. En door Welbehagen vriendelijk onderricht, spoedt de pelgrim, die zijn zwaren zondenlast nog dragen moet, zich nu voort, moedig zich de lendenen omgord hebbend, om te gaan naar het huis van Uitlegger.
Vroeger had de pelgrim geen lust om naar zoo'n huis te gaan. 't Ligt ook trouwens aan de binnenzijde van de Enge Poort. Alleen die zuchtend en zoekend de Enge Poort der wedergeboorte, bekeering en verlichting door den Heiligen Geest doorgegaan zijn, hebben er lust in en voelen begeerte naar deze dingen, om te hooren verhalen van de dingen van Gods Koninkrijk en nader onderwezen te worden in den weg dier zaligheid. „De natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid en hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden".
We mogen er dus wel aanstonds aandacht aan schenken, dat men eerst in den weg der ontdekking de Enge Poort der bekeering door moet, om recht begeerte te kennen in het huis des Uitleggers te verkeeren. Wereldwijs en Wettisch en Plooibaar kunnen wel buiten de uitlegging van de geestelijke dingen. Ze zouden zich maar vervelen. Ze zouden van alles wat daar te vinden, te zien en te hooren is, toch niets verstaan; en als ze het hooren en zien spreken ze er over als de blinde over de kleuren en keeren straks toch weer tot hun wereldsch en zondig uitgangspunt terug. Maar die door den Geest aan zonde en oordeel ontdekt, zoekend en zuchtend door de Enge Poort zijn door geleid, kennen een hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; het zijn zoekers van een ander Vaderland en daarom vragen ze naar de verborgenheden van het Koninkrijk Gods, waar de parel van groote waarde verborgen ligt en de schat in den akker is te vinden.
We voelen dat Bunyan hier teekent de tijden, toen hij zijn hoofd en schouders en lichaam door den nauwen doorgang in den muur gewrongen had, om bij de geestelijke gesprekken van de kinderen Gods, om in het midden van de Kerk des Heeren te mogen verkeeren, waarbij hij toen zoo bizonder genoten heeft van den vriendelijken en godzaligen uitlegger ds. Gifford, voorganger van de Baptistengemeente te Bedford.
En geen wonder, dat wanneer de pelgrim nu op zijn moeitevollen weg, gebukt onder den last zijner zonden, in het huis van Uitlegger komt, wij in de eerste plaats een beschrijving krijgen van een portret, dat daar in een van de kamers hangt; in welke beschrijving alles ons zegt, dat het ds. Gifford is, dien de groote droomer Bunyan ons hier in zijn wereldberoemd boek teekent. Bunyan, voor het portret staande, vertelt ons dan van den man, wiens beeltenis hij beschrijft: „Zijne oogen waren naar den hemel gericht, het boek der boeken was in zijn hand, de wet der waarheid stond geschreven op zijne lippen, de wereld was achter zijn rug. Hij stond alsof hij zocht te overreden en een gouden kroon hing boven zijn hoofd".
Dat is het portret van ds. Gifford! De man die reisde naar den hemel, door God gekroond met een gouden kroon, wandelend met het boek der boeken in zijn hand en overal sprekend van de verborgenheden van Gods Koninkrijk, om met een bewogen hart, lieflijk door de vreeze Gods, zielen te onderwijzen en harten te winnen voor den lieflijken dienst des Heeren.
Bunyan heeft van dien lieven en vriendelijken man, dat zoo'n bevoorrecht kind van God en zoo'n beminde prediker was, onuitwischbare indrukken voor heel zijn leven ontvangen; en geen wonder, dat hij den pelgrim, staande voor dat portret van ds. Gifford, het volgende laat zeggen: „De man, wiens beeltenis dit is, is één uit duizend. (Job 33 vers 23). Hij kan kinderen telen, in arbeid over hen zijn, en ze zelf opvoeden, wanneer zij geboren zijn. Dat gij hem ziet met de oogen naar den hemel geslagen, het boek der boeken in de hand, en de wet der waarheid geschreven op zijne lippen, is, om u te toonen, dat het zijn werk is, verborgen dingen te weten en die te ontvouwen voor zondaren; daarom ziet gij hem staan, alsof hij zocht te overreden. Dat gij de wereld als achter hem ziet, en een kroon boven zijn hoofd, is om u te toonen, dat hij de tegenwoordige dingen gering acht en versmaadt, uit liefde tot den dienst van zijn Meester, en dat hij verzekerd is, in de toekomende wereld, heerlijkheid te ontvangen tot belooning".
Nadat Christen het portret heeft beschouwd, worden vele andere dingen hem getoond. En daaruit zien we óók weer, dat 't huis van Uitlegger achter de Enge Poort moet liggen. Aan de andere zijde der Poort stelde de pelgrim in deze dingen geen belang, maar nu zijn ze hem dierbaar en is zijn ziel er mee bezig, nacht en dag. Na de Poort doorgegaan te zijn is er geen huis op aarde, dat voor den waren pelgrim zóó dierbaar is als juist het huis van Uitlegger: „Ik verblijde mij in degenen, die tot mij zeggen: wij zullen in het huis des Heeren gaan. Vrede zij in uwe veste, welvaren in uw paleizen". „Hoe branden mijn genegenheên, om 's Heeren voorhof in te treên. Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen".
Elke kamer van het huis van Uitlegger was tot onthaal en onderrichting van pelgrims bestemd en geschikt, alles is tot leering, tot genot, tot zegening van de reizigers naar het hemelsch Jeruzalem ingericht. Zoowel in de Christenreize, alsook later in de Christinnereize wordt ons voorgesteld dat de groote zalen van Uitleggers huis dag en nacht voor de pelgrims open zijn gesteld en er ook nog afzonderlijke vertrekken zijn, die afgesloten bewaard worden voor hen, die zich in afzondering willen terug trekken. Er zijn ook donkere kamers met ijzeren kooien er in, en als Christen en andere pelgrims die kamers verlaten hebben, nemen zij er de hen altijd bijblijvende waarschuwing uit mee om altijd waakzaam en nuchteren te zijn.
Er waren ook kamers, aan vuil en morsigheid overgelaten. Eén kamer lag er vol strootjes, vuil en stof, en daar was een oude man, die den ganschen dag niets anders deed dan die strootjes en dat vuil in kleine hoopjes bijeen te harken en er dan bij te gaan zitten, om er al z'n aandacht aan te schenken en er voor te waken, dat er geen ander aan raken zou, want het was al z'n schat en rijkdom. Arme, verdwaasde mensch, ,,waarom weegt gijlieden geld uit voor 't geen dat geen brood is, en uwen arbeid voor 't geen dat niet verzadigen kan?"
In de grootste zaal van het huis zat een groote, leelijke, vergiftige spin in een hoek, toonbeeld van de zonde, vol doodelijk venijn, maar Uitlegger spreekt er van, dat dit giftige dier met de hand des geloofs moet worden aangegrepen en doodgedrukt, waarbij hij dan spreekt van een wonen in de schoonste kamers van des Konings paleis. „Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden".
Hij is onze verzoening!
Verder zag Bunyan in zijn droom, dat Uitlegger Christen bij de hand nam en naar een plaats bracht, waar tegen een muur een gloeiend haardvuur brandde. Een man stond naast het vuur en wierp er onophoudelijk emmers water in, in de hoop dat het de vlammen zou kunnen uitblusschen. Maar het lukte hem niet, want hoe meer water hij in 't vuur wierp, des te hooger laaiden de vlammen op.
„Wat beteekent dat alles?" vroeg Christen heilbegeerig.
En vriendelijk gaf Uitlegger hem als volgt verklaring van dit, voor zoekende en aangevochtene zielen zoo beteekenisvolle tafereel: „Dit vuur" — zoo zegt hij — „ziet op het werk, der genade, dat God wil werken in een menschenhart. Die er water opgiet om de vlammen uit te blusschen, is de duivel, de menschenmoorder van den beginne. Dat gij, ondanks al zijn booze pogingen om het vuur uit te blusschen, de vlammen steeds hooger ziet oplaaien, heeft een bepaalde oorzaak, en dat zal ik u laten zien". 
Hij nam toen Christen bij de hand en bracht hem naar den anderen kant van den muur, zoodat hij de dingen van achteren zien kon naar de zijde, die voor zijn oog verborgen was geweest, en zie! daar stond een man met een kan olie in zijn hand. Uit die kan liet hij voortdurend droppels olie in het vuur vallen, zoodat het niet uitgebluscht kon worden!
Weer zoo'n stuk bevinding van de reizigers op den weg naar Sion. Wat de Heere begonnen is, laat Hij niet varen. En bij al de aanvechtingen en bestrijdingen door den booze, wil de Heere, in Christus, door den Heiligen Geest telkens de krachten vernieuwen en Zijn belofte waarmaken: „Mijne genade is u genoeg; Mijne kracht wordt in uwe zwakheid volbracht".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's