Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan
Zijn leven en zijn geschriften. (19)
Christen is diep onder den indruk bij dat vreeselijke gezicht van dien man in wanhoop. Geen hoop meer voor hem. „Maar waarom", merkte Christen froostend op. „Bij Jezus, den Zoon des levenden Gods, is immers altijd barmhartigheid te verwachten?"
„Neen", riep de man uit, „want ik heb Christus andermaal gekruisigd. Ik heb Zijn heerlijkheid veracht, Zijn gerechtigheid vertreden, Zijn bloed onrein geacht en den Geest der genade smaadheid aangedaan. Zoo heb ik mij zelf ontoegankelijk gemaakt voor het werk der genade, en nu blijft er niets voor mij over dan bedreiging en de verwachting van een vreeselijk oordeel, dat mij met al Zijn tegenstanders verslinden zal".
Vreeselijke toestand! En dat was nu eertijds een belijder van den naam des Heeren en een strijder voor de zaak van Jezus Christus!
„Hoe zijt ge er toch toe gekomen u zelf in dezen toestand te brengen?" vroeg Christen hem.
„Ach", zuchtte de man, „de wereld met al haar lusten, vermaken, voordeelen, heeft mij geheel gevangen genomen. Ik had er mij veel genot en geluk van voorgesteld! Maar ze zijn in mijn hand als slangen geworden en als wormen, die mijn vleesch doorknagen".
„Maar kunt gij nu niet meer tot inkeer komen en uw leven beteren?"
„God Zelf heeft den weg der bekeering voor mij afgesneden. Zijn Woord geeft mij niet de minste hoop, dat ik nog eens in genade zal worden aangenomen. Hij is het, die mij opsloot in dezen kerker en geen mensch ter wereld kan de ijzeren poorten voor mijn voet ontsluiten. O eeuwigheid, eeuwigheid, hoe zal ik den jammer verdragen, die eenmaal over mij zal komen!"
Tot waarschuwing is dit gezicht van dien man vol wanhoop voor Christen, die pas op den weg is, zoekende een beter vaderland. En zóó zegt ook Uitlegger tot hem: „Vergeet nu de ellende van dezen man nooit en laat zijn aangrijpend einde u tot een waarschuwing zijn".
Christen wil nu het huis van Uitlegger verlaten. Hij wil verder reizen, opdat hij zijn zondepak mag kwijt raken aan den voet van het kruis. Maar Uitlegger zegt, dat hij nog even blijven moet, dan zal hij hem nog iets laten zien. Weer iets vreeselijks. Want och, den pelgrim naar Sion moet telkens weer gepredikt worden: Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.
Uitlegger neemt Christen bij de hand en brengt hem dan in een kamer, waar een man juist bezig is uit zijn bed te komen. Als hij zijn kleeren wil aantrekken, ziet Christen, dat hij rilde en beefde over heel zijn lichaam. De man vertelt dan als volgt: „Dezen nacht had ik een droom. Ik zag den hemel zwart en dreigend worden, vol donkere wolken. Een geweldig onweer brak los; de hemel gloeide zóó van het felle lichten, dat ik duizend angsten doorstond. De wolken werden opgejaagd en als een schare vluchtelingen door den wind voortgedreven. Ik hoorde een geluid als van een bazuin en op de wolken zag ik een man, omringd door duizend engelen. Hun gedaante was als een vuurvlam en de hemel boven hun hoofd begon te laaien van rosse vlammen.
Toen hoorde ik een stem die sprak: „Staat op, allen gij dooden, en maakt u gereed voor het oordeel". En de rotsen scheurden van het geluid der stem; de graven werden geopend en de dooden kwamen naar buiten. Sommigen sprongen van vreugde op en sloegen hun blije oogen naar boven, maar anderen schenen vol vrees en zochten een schuilplaats in de kloven der rotsen.
Toen opende de Man op de wolken het Boek en gebood allen nader te komen. Maar omdat er een laaiende vlam uit den wolkentroon sloeg, bleef er voortdurend een breede afstand bestaan tusschen den Rechter en de aangeklaagden, die voor Hem moesten verschijnen.
Toen hoorde ik 'n woord, dat gesproken werd tot de wachters rondom den troon: „vergadert het onkruid en het kaf en de stoppelen en werpt ze in den poel des vuurs".
Toen opende zich de aarde op de plaats waar ik stond; ik zag een bodemloozen afgrond gapen, uit wiens donkere diepten een rookwolk en rommelende geluiden opstegen. Ook zei de Rechter tot zijn dienaren: „Vergadert de tarwe in mijn schuur" (Luc. 3 vers 17). En op hetzelfde oogenblik zag ik, dat er zeer velen waren, die werden opgenomen in de wolken, maar mij lieten ze alleen staan. Ik poogde mij te verbergen, maar ik kon niet, want zonder ophouden hield de Man op den troon zijn oogen op mij gericht: mijn zonden kwamen mij weer voor den geest en mijn consciëntie beschuldigde mij. (Rom. 2 vers 14, 15). En toen ontwaakte ik".
„Maar waarom heeft dat gezicht u zoo bang gemaakt?" vroeg Christen.
„Ik dacht" — antwoordde de man — „dat de oordeelsdag was gekomen en ik voelde tegelijk, dat ik voor dien dag niet bereid was. Maar wat mij vooral angst aanjoeg, was het feit, dat velen door de engelen werden opgenomen, maar dat ik alleen werd achtergelaten, en dat de poort van de hel vlak voor mijn voeten open ging. Mijn geweten klaagde mij aan. Aldoor was het, alsof de Rechter zijn oogen op mij gevestigd hield en alsof heel zijn houding sprak van toorn en verontwaardiging.
Uitlegger sprak na deze ernstige woorden tot Christen, die met hoop en met vrees vervuld was: „Vergeet deze dingen nooit. Laten ze u een spoorslag zijn om verder te gaan op den weg des levens!"
Christen sloeg nu het reiskleed over zijn schouders en maakte zich gereed om verder te gaan. Uitlegger nam afscheid van hem en zei: „De Trooster zij met u. Hij behoede u op den weg, die naar het hemelsche Sion leidt".
Zoo vervolgde Christen zijn weg en hij peinsde:
Veel schoons heeft hier mijn oog aanschouwd.
Veel wond're, diepe zaken.
O, mocht al wat ik hier nu zag,
Mij recht verstandig maken!
'k Zal dan volharden op den weg,
Die leidt naar 't eeuwig leven;
En 'k wil mijn trouwen vriend voortaan,
Den dank mijns harten geven.
Hoe dankbaar was Christen dus, dat hij in Uitlegger's huis geweest was. Veel had hij daar gezien, gehoord, geleerd. Vreeselijke dingen om hem te waarschuwen; heerlijke dingen om hem te bemoedigen. En dat alles mocht Uitlegger als een uitlegger der Schriften, als een prediker van de dingen van Gods Koninkrijk, hem voorhouden en bekend maken.
De Heere wil, dat er zulke Uitleggers zullen zijn, om de Pelgrims te onderrichten. De bedienaren des Woords zijn zulke Uitleggers. En zij hebben zich te oefenen, dat zij oude en nieuwe schatten mogen voortbrengen, te voorschijn gehaald uit dat eeuwig blijvend Woord des Heeren, de Schriften onderzoekend met een begeerig, geloovig, biddend hart.
Van Uitlegger in Bunyan's Pelgrimsreize krijgen we den indruk, dat hij voor den bouw van het huis, binnen de Enge Poort gelegen, groote zorg gedragen heeft. Geen steen of balk van dat groote huis was gelegd dan in zijn tegenwoordigheid; geen spijker was er geslagen, geen opening gemaakt, geen schilderij opgehangen, geen vogel of ander dier in bosch of tuin gebracht, of Uitlegger wist er alles van en kon er alles van mededeelen.
In 't begin, toen hij pas zijn deur voor pelgrims open zette, had hij nog zoo weinig om te laten zien en uit te leggen. Hij was nog een nieuweling, toen de eerste bezoeker tot hem kwam. Maar toen Bunyan kwam, was er toch al héél wat te bezichtigen en te leeren, en toen later in de Christinnereize Christiana kwam, was er in het huis van Uitlegger nóg meer, dat de pelgrims kon onderrichten in de dingen van Gods Koninkrijk en in hetgeen noodig was voor de reis naar Sion. Christiana en de haren zagen nog de hen met haar kiekens, het schaap, dat stil en geduldig zich laat slachten, den tuin met zijn bloemen, alle verschillend in grootte, kleur, geur en waarde, en die zonder onderling te twisten gedijden op de plaats waar de tuinman hen geplant had, enz. Ook het roodborstje, lieflijk van zang, kleur en. vorm, dat zich inplaats van met broodkruimels en dergelijke dingen, met een groote spin voedde.
Kostelijke uitleggingen naar 't Woord, voor begeerige harten. Denkt aan die spin in die mooie, groote kamer van het huis. „Dit is om te toonen, dat hoe vol gij ook moogt zijn van het venijn der zonde, gij ze nochtans met de hand des geloofs vastgrijpen moogt en wonen in de schoonste kamers van des Konings paleis hierboven".
Kostelijke uitleggingen naar 't Woord, voor begeerige harten. Denkt aan dien man vol wanhoop. „Eén lek doet het schip zinken en één zonde kan den zondaar doen vergaan". Dan de olie der genade, welke Christus uitgiet om de vlammen des geloofs te doen branden telkens weer. Kostelijke uitleggingen. Strijdt om in te gaan! Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
Jammer, dat Christen zoo ongeduldig werd en zoo spoedig wilde verder gaan.
Dan houdt Uitlegger hem tegen; doet hem nog wat wachten; laat hem nog onderscheidene dingen zien tot zijn onderrichting, waarschuwing en vertroosting. En dan, wèl toegerust nu, Iaat hij hem verder gaan, hem toebiddend de nabijheid des Heiligen Geestes!
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's