Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zesde gebod.
Het is een fout, om op grond van 't zesde gebod: „Gij zult niet doodslaan" het voeren van den oorlog, zooals wij in ons artikel van de vorige week aangaven, in strijd te achten met wat de Heilige Schrift op dit punt leert. Daarmede toont men niet te begrijpen, dat wat God hier den mensch in Zijn Wet verbiedt, uitsluitend ziet op het dooden van den naaste, gelijk de Heidelbergsche Catechismus dat ook zoo duidelijk verklaart. De oorlog heeft dus met het zesde gebod niets uitstaande. Ware dit wél zoo en zou het gebod „Gij zult niet doodslaan" ook betrekking hebben op het voeren van oorlogen, dan zouden wij in het Oude Testament tevergeefs naar een oorlog moeten zoeken. Het tegendeel is waar. Het Oude Testament is vol van oorlogen, waarvan vele door God zelf waren gewild. En eveneens spreekt de Heere Jezus in Zijn profetische rede, dat de teekenen van Zijn toekomst zouden zijn: „oorlogen en geruchten van oorlogen en hevige beroeringen".
Zij, die dan ook 't zesde gebod als grond bezigen om daarmede de ontwapening te verdedigen, maken geen onderscheid tusschen wat den mensch verboden is en wat naar de Schrift God aan de Overheid gebiedt. De Overheid is een instelling Gods. God heeft de Overheid met macht bekleed. Aan haar is als Zijne dienaresse opgedragen het recht te dienen en te handhaven en daartoe draagt de Overheid, naar luid van Romeinen 13 vers 4 „het zwaard niet tevergeefs".
Dit zwaard kan de Overheid niet missen als dwingende macht om het recht te beschermen. Zij volgt hare goddelijke roeping op door voor de inwendige veiligheid des lands gebruik te maken van de justitie en de politie, terwijl zij voor de handhaving an de onafhankelijkheid van het Rijk aangewezen is op het middel van den krijgsdienst.
Het is uit hoofde van dit laatste, dat de Overheid tot uitvoering van haar taak een weermacht behoeft en 't zou in strijd zijn met de Schrift, wanneer het volk de Overheid de middelen onthield om haar roeping als dienaresse Gods te vervullen.
Is daarbij de Overheid gedwongen om wapengeweld te gebruiken, dan mag zij daarvoor niet terug schrikken. Het gebod van: „Gij zult niet doodslaan" wordt dan niet overtreden, want het betreft dan hier en rechtshandhaving, dat een goddelijk gebod is.
De Kerkvader Augustinus leerde, „dat de aardsche Staat het machtsmiddel van oorogsgeweld mag gebruiken, wanneer hij wordt aangevallen, zelfs moet gebruiken als onrechtvaardige indringers den vrede verstoren". Wanneer een volk in zijn bestaan bedreigd, of in zijn vrijheid van godsdienst en geweten aangerand wordt, is het bieden van weerstand tot op het slagveld toe een goddelijk recht en een heilige plicht. Dan draagt de Overheid het zwaard niet tevergeefs en is zij als dienaresse Gods geroepen een wreekster te zijn tot straffe dergenen, die kwaad doen. De goederen, welke God een volk geschonken heeft, behooren te worden verdedigd. Oorlog kan daarom plicht zijn: uit liefde tot God en Zijn recht.
Zoo de zaken staande, gaat, ter verdediging van de ontwapening, het beroep op Gods Wet „gij zult niet doodslaan" of op de Bergrede ,,maar Ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat", of op den eisch ,,den naaste lief te hebben" niet op. Dan verwart men den ethischen regel met den rechtsregel. Niet een weeke gevoelsuiting, maar het recht Gods geeft het richtsnoer aan.
Voor den mensch geldt Gods gebod: „Gij zult niet doodslaan", maar met evenveel kracht komt tot de Overheid als dienaresse Gods de roeping: „dat zij het zwaard niet te vergeefs draagt." Zoo en zoo alleen staan de zaken juist, als men een beroep doet op de Heilige Schrift en men een volk voorhoudt, hoe het naar Gods Woord heeft te handelen. Maar dan ligt de weg niet in de lijn van de ontwapening of van de weerloosheid, maar dan stelt men die middelen ter beschikking van de Overheid, die zij behoeft om overeenkomstig haar roeping, als dienaresse Gods, hare roeping en taak te vervullen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's