Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE  OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan. Zijn leven en zijn geschriften. (22)
Het is waarlijk geen wonder, dat onze nog pas zoo zwaar beladen en zeer bedroefde Pelgrim thans van vreugde opspringt en met zulk een teeken aan 't voorhoofd en met zulk een rol in zijn boezem vroolijk zijn weg gaat.
In „Genade overvloeiende" schrijft Bunyan er als volgt over: „Nu oordeelde ik, dat ik het bewijs mijner zaligheid van den hemel zelven ontvangen had en het, met gouden zegels bekrachtigd, voor mijn oogen hangende zag. Nu kon ik deze openbaring en die andere ontdekkingen van genade tot mijn troost gedenken en dikwijls kon ik wenschen en verlangen, dat mijn laatste ure maar spoedig mocht komen, opdat ik eeuwig mocht ontstoken worden door het verheugend gezicht en de gemeenschap van Hem, wiens gezegend hoofd met doornen gekroond, wiens aangezicht bespogen, wiens lichaam verbroken, wiens ziele gesteld was tot een offerande voor mijn zonden. Want terwijl ik vroeger gedurig lag te sidderen aan den ingang van de hel, dacht ik nu er zóó verre vandaan te zijn, dat ik die nauwelijks meer gewaar kon worden, als ik achter mij zag".
„Och" — zoo gaat Bunyan vol geloofsenthousiasme voort — „Och, zoo zuchtte ik soms, was ik maar reeds tachtig jaar oud: dan zou ik wel spoedig sterven en mijn ziel tot haar ruste ingaan". Of Bunyan ook zielsblij was, toen hij langs den smallen weg bij het Kruis geland was en zijn zondenlast van zijn schouders was gegleden! Hij sprong wel driemaal op van louter vreugde en voortgaande nu zonder zwaren last en in een ander nieuw kleed, begon hij te zingen:
»Van ver kwam ik met schuld belaan
En vond geen lafenis;
Maar kwam te dezer plaatse aan,
Hier eindt mijn droefenis.
Gezegend Kruis! gezegend graf!
Gezegend veel meer Hij,
Die Zich zoo willig overgaf
Aan Kruis en graf voor mij«.
Blij jubelend vervolgt hij zijn weg. De troost van de verzoening zijner zonden in Christus' bloed is een springende fontein voor hem; 't is alsof stroomen des levenden waters uit zijn binnenste vloeien, nu hij bij de levensbron Christus het levende water gedronken heeft, dat nimmermeer doet dorsten. God en zijn ziel zijn vrienden geworden. Christus' gerechtigheid is hem als een mantel om de schouders geworpen, bedekkende zijn naaktheid. Hij kan wel blijven zingen en blij weerklinkt het lied van den begenadigde, die den beker der veriossing opheft:
Hoe zwaar was ik beladen!
Hoe kwelde mij mijn juk!
Hoe bad ik om genade,
In al mijn angst en druk.

En zie — weg zijn mijn zorgen,
Mijn zonden, mijn verdriet;
Eén blik slechts op mijn Heiland,
Die 't leven voor mij liet;

Eén blik op 't Kruis der smarte
En 't pak der zonde viel;
Verblijd u nu mijn harte,
Gij zijt verlost, mijn ziel.
Is het niet of wij den dichter van Psalm 116 hooren?
Ik lag gekneld in banden van den dood;
Daar d' angst der hel mij allen troost deed missen;
Ik was benauwd, omringd door droefenissen; 
Maar riep den Heer dus aan in al mijn nood:
»Och Heer! och wierd mijn ziel door U gered!«
Toen hoorde God — Hij is mijn liefde waardig.
Diep leeft Bunyan in den nood zijner ziele in en groot, zéér groot wordt zijn dankbaarheid, nu de Heere Zijne weldaden over hem, den onwaardige, heeft uitgestort.
'k Was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder,
Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder:
Gij zijt verlost; God heeft u welgedaan.
Zóó had Bunyan wel willen sterven, om ontbonden te worden en dan eeuwig bij den Heere in te wonen. Maar het eind van de pelgrimsreize was er nog niet, nog lange niet. Bunyan moest nog zoovéél doormaken en hij heeft ons ook zooveel nog te vertellen!
Eigenaardig, dat Bunyan telkens weer personen ontmoet op zijn reis van de Stad Verderf naar het Sion dat Boven is. En die personen zijn niet vreemd aan den pelgrim zelf! Telkens denkt hij aan hetgeen met hem zelf gebeurd is, wat hij zelf vroeger gedaan heeft; en dan teekent hij het ons in een of ander persoon, die hem nu op den weg ontmoet. 't Zijn levende herinneringen. En hij vertelt er van tot leering en onderwijzing voor allen die God zoeken en naar Bunyan luisteren willen, om van hem onderwezen te worden in de dingen van Gods Koninkrijk. De uitgangen des harten worden op die manier ook als in schilderij, als in levende personen, voorgesteld.
Zoo vertelt Bunyan ons dan, dat hij, vlak na zijn zalige ervaring bij het Kruis, in een vallei kwam, waar drie mannen, geboeid aan de voeten, op den grond lagen te slapen.
't Is alsof Bunyan in z'n eigen levensgeschiedenis ons terugvoert. Nu is hij vrij, verlost, gered. Maar hoe had hij vroeger de roepstemmen Gods verwaarloosd; hoe had hij dikwijls zijn geweten gesust; hoe had hij zich telkens verhard, om zich niet te haasten en onbedacht, vadsig, hoogmoedig zich op te houden in de Stad des Verderfs, alsof er geen gevaar dreigde.
't Komt alles in z'n herinnering op, het gaat zijn geest voorbij en ja, hij is nu gered van z'n zondeschuld bij het Kruis van Golgotha; God en zijne ziel zijn vrienden geworden; maar als hij eens in z'n vadsig, hoogmoedig, zondig leven door God was achtergelaten? Als de Heere hem daar eens had laten sterven? Als de Heere hem in zijn hardigheid des harten en bij zijn luiheid des vleesches had laten omkomen? Sodom en Gomorra met al de verschrikkingen zouden zijn deel zijn geworden!
Dat alles gaat aan Bunyan's geest voorbij. Hij gaat als door een vallei. En wat ziet hij daar? Drie mannen, geboeid aan de voeten, lagen op den grond te slapen. Wie zijn het? De eerste heette: Onwijze. Bunyan is behouden, maar Onwijze ligt geboeid, geketend aan beide voeten en slaapt. Straks als Bunyan wederkeert, dan zijn de ketenen van de hielen weggenomen en hangt hij in die ketenen aan de galg. Voor eeuwig te laat! Voor eeuwig verloren! Natuurlijk wil Bunyan hierin wijzen op zoovelen, die óók op weg zijn van de Stad Verderf naar Sion, maar die in onwijsheid, die in dwaasheid hun dagen bederven, die den tijd niet uitkoopen, die de ware wijsheid niet begeeren, die zich laten meesleepen door allerlei, dat de dwaasheid van hun hart verraadt.
Bunyan wil Onwijze wakker schudden; ook Luiaard, die naast hem ligt; óók Laatdunkend of Verwaand. Die drie hebben als een verbond gemaakt, in dwaasheid, in luiheid, in trotschheid brengen zij hun dagen door. En als Bunyan hen nabij komt, dan wekt hij 't slapend drietal en zegt: „mannen, gij zijt aan matrozen gelijk, die in slaap vallen in den top van een mast, terwijl de zee van den dood stormt en loeit onder uwe voeten. Ontwaakt! ontwaakt en gaat mee! Ik ben bereid, zoo gij wilt, u van uw ijzeren boeien te bevrijden". Verder zeide hij nog: „Als hij, die rondgaat als een brullende leeuw, u zóó vindt, zult gij vast en zeker een prooi voor zijn scherpe klauwen worden". Maar de mannen zagen hem verwonderd aan en de Onwijze of Onnoozele zei: „ik ontdek hier nergens gevaar". En de Luiaard sprak: „laat mij nog even slapen"; terwijl de Verwaande opmerkte: „ieder doet het best met voor zichzelf te zorgen". Toen gingen ze allen weer languit op den grond liggen slapen en Christen reisde verder. 
Met droefheid denkt Bunyan aan zoovelen, die hij gewaarschuwd heeft, maar die niet hebben gewild; die, begonnen zijn, maar niet hebben voleindigd; die sliepen den slaap des zondaars  Staande in de genieting van zielevrijheid, door de vergeving zijner zonden door Christus' bloed, denkt hij met droefheid aan de dwazen, aan de luiaards, aan de verwaande trotschaards, die laatdunkend 't heil hebben verworpen. Hij heeft ze wakker willen schudden, zoo dikwijls in zijn ambtelijk leven heeft hij ze gewaarschuwd en geroepen tot bezinning en tot bekeering; maar zij hebben geantwoord: laat ons met rust! En zoo zijn zij blijven slapen. Om den dood te beërven. Terwijl Christen naar Sion reisde.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE  OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's