Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De openbaring Gods (1)
De openbaring Gods is Zelf-openbaring. De Heere Zelf geeft van Zichzelf, uit Zichzelf, door Zichzelf aan ons te kennen, opdat wij Hem zouden kennen ten eeuwigen leven en Zijn Naam, Zijn Wezen, Zijn grootheid prijzen. De Heere heeft bij Zijn Zelf-openbaring verschillende wegen bewandeld, verschillende middelen gebruikt, verschillende stukken der waarheid geleidelijk bekend gemaakt, tot in de volheid des tijds Christus kwam. Eigenlijk staat achter dat alles Christus, het eeuwige Woord, de openbaring van Gods heerlijkheid tot zaligheid en leven. In Genesis 3 vers 15 komt Christus al naar voren. Dan treedt Hij uit onder de menschen als de beloofde Verlosser, opdat, als de menschheid zou wegkrimpen onder zonde-vloek en oordeel des doods, de hope der verlossing niet ontbreken zou.
Zoo is van den beginne het Woord, de Christus, om tegenover Satan, den vader der leugen, op te treden en het Woord Gods zal den strijd aanbinden met het leugenwoord des Satans. Dat gaat in geleidelijke openbaringsvormen. Hebr. 1 vers 1: ,,God voortijds veelmaal en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon".
Hier moet dus onderscheiding gemaakt worden bij 't spreken God s. God heeft eertijds gesproken door de profeten en nu door den Zoon. Eerst tot de vaderen, nu tot ons. Zoodat er is een „voortijds", terwijl we nu zijn „in de laatste, dagen". Veelmaal heeft God daarbij gesproken; dikwijls. En dan op velerlei manier, op onderscheidene wijze dus, telkens weer op andere manier, telkens weer aanvullend wat te voren gezegd was.
Die openbaring, die Zelf-openbaring Gods is dus allerbelangrijkst en de geschiedenis van die openbaring Gods moet worden bestudeerd. Ze is maar niet ineens gekomen, zoodat we er met een enkel woord volledig melding van zouden kunnen maken. Neen, geenszins! Hier is een lange, ingewikkelde, moeilijke geschiedenis aan verbonden, waaraan veel studie en onderzoek vastzit.
Dat moeten we maar niet aan „de ethischen" overlaten om er zich mee te bemoeien en er over te schrijven. Neen, daar moeten „de gereformeerden" zich ook wel degelijk voor interesseeren, juist ook, wanneer er hier zooveel moeilijke puntjes zijn. Héél de Oud-Testamentische bedeeling staat in het teeken van de reëele, werkelijke Godsopenbaring aan „Mozes en de kinderen Israels" (Psalm 147 vers 19, 20).
Door Zijn openbaringsdaden heeft God het leven der oud-Vaderen beheerscht, zooals dat elders niet is gezien, ook al is er soms treffende overeenkomst tusschen hetgeen bij de oude cultuur-volken en bij Israël gevonden wordt. Bij Israël staat alles toch in het eigenaardig licht der Godsopenbaring en wat de Vaderen der Oude Bedeeling wisten en geloofden, wisten ze juist zoo heel eigenaardig en bijzonder door de openbaring Gods.
Verschillende tijden heeft God er voor benut, verschillende manieren heeft Hij er voor gekozen, maar altijd zóó dat Hij kwam openbaren wat toen, op dat oogenblik juist noodig was en met het voorgaande kon opvoeren tot een beter en helderder kennen van God tot zaligheid en vrede. Israël is nooit zonder Godsopenbaring geweest. Van stonde aan heeft de Heere zich aan de menschen geopenbaard en ook aanstonds door de menschen Zijn Raad en Zijn gedachten doen verkondigen, gelijk Hij ze aan hen bekend gemaakt had. Zoo verkondigt God Zelf in het paradijs Zijn waarheid — onze Catechismus noemt het Zondag 6, vr. en antw. 19 „het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerst in het paradijs heeft geopenbaard — en door Henoch, Noach, Abraham, Izak en Jakob wordt de Raad Gods, de heerlijkheid Zijner gedachten, bekend gemaakt onder de menschen. Ze zijn profeten Gods, van den beginne afaan door God gezonden, om als verkondigers van het Woord Gods den Heere een gemeente te vergaderen en een volk te heiligen tot Zijn dienst. Henoch, Noach, Abraham treden als zoodanig op en in en door hen werkt Christus, Die van den beginne Zijn Kerk vergadert door Zijn Geest en Woord; waarom dan ook in de profetie van de mannen Gods van het begin tot het eind ook een teekening gezien wordt van den Christus als Middelaar Gods en der menschen. Genesis 3 vers 15 begint er al mee, Noach getuigt er van (Gen. 9 vers 26, 27). Als de menschheid in drie richtingen — Sem, Cham en Japhet — uiteen zal gaan, mag de heilsverwachting het spoor niet bijster worden. Onder de nakomelingschap van Sem zal de heilsbelofte worden vervuld. Abraham, Izak, Jakob geven dan verder en klaarder getuigenis. Juda wordt bizonder genoemd en de Rust, die als eindpunt der profetie wordt aangewezen, zal komen uit Juda's Nazaat. Davids huis wordt met name genoemd. En als een Koning wordt de Messias geteekend, niet alleen in de Koningspsalmen 45, 72, 89, 110 enz., maar telkens en overal. De plaats van den Heiland wordt genoemd (Micha 5 vers 1); de persoon van de maagd aangewezen (Jes. 7 vers 14); de omstandigheden worden geteekend (Jes. 11 vers 1); Zijn namen genoemd (Jes. 9 vers 5; Mal. 3 vers 1b); Zijn ambten als Profeet (Deut. 18 vers 15); Priester (Ps. 110 vers 4); Koning (Num. 24 vers 17).
De Voorlooper wordt aangeduid (Mal. 3 vers 1; Jes. 40 vers 3); Zijn verzoenend lijden en sterven (Jes. 53 vers 3, 4; Jes. 53 vers 9, 10; Ps. 22 vers 15, 18; Dan. 9 vers 26; Zach. 9 vers 9; 11 vers 12); allerlei bizonderheden den Persoon en het werk van den Heiland betreffende worden omschreven als: „Allen, die Mij zien, bespotten Mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd. Mijn kracht is verdroogd als eene potscherf, en Mijne tong kleeft aan Mijn gehemelte; en Gij legt Mij in het stof des doods". Ps. 22 vers 8, 16. „Ja, zij hebben Mij gal tot Mijne spijze gegeven; en in Mijnen dorst hebben zij Mij edik te drinken gegeven" Ps. 69 vers 22. ,,En men heeft Zijn graf bij de goddeloozen gesteld, en Hij is bij de rijken in Zijn dood geweest; omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijnen mond geweest is" Jes. 53 vers 9.
Zoo wordt de Christus ten voeten uit geteekend, stuk voor stuk, in de opeenvolging der tijden duidelijker wordend in allerlei. En wat dan in het N. Testament in Jezus vervuld wordt, geschiedt niet als „namaak" van hetgeen te voren is geprofeteerd, maar als vervulling Gods, waarbij de discipelen later dikwijls worden bepaald, om dan de heerlijkheid van de Godsopenbaring te prijzen. 
Alleen heftige critici als Strauss in zijn „Leven van Jezus" kunnen beweren, dat de discipelen alles hebben gefantaseerd en pasklaar gemaakt naar het model van het Oude Testament. Niemand gelooft toch b.v. dat de discipelen melding maken van het niet-gebroken worden van de beenen van den Heiland aan het kruis enkel en alleen omdat er in Exodus 12 vers 46 van zoo iets sprake is! 't Is juist omgekeerd. 't Is geschied met Jezus, omdat het voorspeld was, en de discipelen worden er later door gesterkt in hun geloof. Zoo komt het Christusbeeld, het afschijnsel van den eeuwigen Logos, door heel de Godsopenbaring der Oude Bedeeling telkens duidelijker tot ons. Ook door de ceremoniën, plechtigheden en geschiedkundige feiten. Hoe meer we er naar zien, hoe duidelijker het wordt. Wanneer we des avonds het oog naar den hemel slaan, fonkelen ons enkele sterren uit de blauwe diepte tegen. Maar hoe langer wij staren, des te grooter wordt het aantal lichtende punten, die wij aan den hemelkoepel ontwaren; en straks is de geheele lucht met sterren bezaaid. Zoo gaat het ons ook bij het zoeken van de overeenkomst tusschen het Oude- en 't Nieuwe Testament; en wij verstaan het Oude Testament eerst recht, wanneer wij telkens zien en uitroepen, zooals Paulus doet: „en de rotssteen was Christus; of: „ook ons Pascha is geslacht", n.l. Christus" enz.
Van Christus is het alles vol!
't Zijn schaduwen van Hem, die komen zal in de volheid des tijds („welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus". Col. 2 vers 17; Hebr. 8 vers 5; 10 vers 1; Marc. 11 vers 17; Luc. 4 vs. 17 enz.). Door duizendvoudige weerkaatsing komen we telkens duidelijker tot de aanschouwing van 't beeld Christus, de schaduw der toekomende dingen, welk beeld op het heerlijkst dan uitstraalt in de volheid des tijds, waarvan Joh. zegt: „wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, de heerlijkheid des eeniggeborenen des Vaders, vol van genade en waarheid".
Het licht, in het paradijs ontstoken, glinstert door alle tijden en spreekt van heil.
Het licht, aan Israël gegeven, blijft in stand, in weerwil van de zonde.
God handhaaft wat Hij schonk uit eeuwig ontfermen. Door de ballingschap heen wordt het bewaard. Ook wordt het onder de Oude Bedeeling in beginsel bekend gemaakt aan de volkeren, die het uit der Joden mond vernemen. Maar dan in de volheid des tijds komt het zooals nooit te voren en dan ook om de heidenen te brengen tot de aanschouwing met vreugd.
,,Die nooit in schooner glans verscheen, dan nu, door Gods barmhartigheên". Dat te mogen prediken, daarvan te mogen zingen, daaruit te mogen leven, dat is de rijkdom en de zaligheid van de Nieuw-Testamentische Godsopenbaring. 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's