Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan
Zijn leven en zijn geschriften. (28)

Nadat Godsvrucht met den Pelgrim een poosje gesproken had over zijn bekee.rlingsweg en zijn ervaringen op zijn reis naar de hemelstad, waarbij lief en leed naar voren was gekomen, nam Voorzichtigheid het woord en stelde Christen .obok een paar vragen.
„Denkt gij nog wel eens terug aan het land, dat gij hebt verlaten?"
„Zeker", antwoordde Christen, ,,maar als ik er aan denk, is 't altijd met schaamte en innerlijken afkeer".
Hier zal wel een droeve trek over Christen's gelaat gekomen zijn. Want nu doemde weer voor zijn geest op dat leven, dat achter hem lag, dat vroegere leven van openbare goddeloosheid en zijn boos woord en zijn boozen wandel, toen hij nog zonder God en zonder hope in de wereld leefde.
O, hoe dikwijls dacht hij nog aan dat zonde-leven. Met schaamte, met droefheid. En hij biecht het eerlijk op, wie hij geweest is vroeger, nu Voorzichtigheid, — die immers bedoelt, dat hij voorzichtig zijn weg zal gaan, — hem er naar vroeg. Maar hartgrondig mag hij verklaren, dat hij nooit meer terugverlangt naar dat vroegere zonde-leven. „Als ik werkelijk met verlangen aan dat land terugdacht" — zoo zegt hij „dan zou ik tijd gehad hebben om terug Ie keeren. Doch nu ben ik begeerig naar een beter, dat is naar het hemelsche Vaderland." (Hebr. 11 vers 15, 16).
„Maar draagt gij uit dat vorige leven nog niet een en ander met u?" zoo vroeg Voorzichtigheid met grooten ernst aan Christen.
En zijn antwoord was: „Helaas ! maar al te veel. Daar zijn mijn inwendige en vleeschelijke lusten, waarmee al de menschen van mijn land zoo gebonden zijn en die ook mij langen tijd gevangen hielden. Maar ik mag eerlijk verklaren, dat ik het trekken van die banden nu een last vind. Zij heerschen nog wel in mij, maar zij zijn mij toch een oorzaak van bittere droefheid geworden. O, als ik maar kon, dan zou ik nooit meer aan die lusten toegeven. Maar nu vind ik tweeërlei wet in mij: als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij". (Rom. 7).
Als Voorzichtigheid den Pelgrim zoo tot voorzichtigheid wil opwekken, door hem zelf zijn levensgeschiedenis en zielservaren te laten vertellen, opdat hij toch maar niet op zichzelf zal vertrouwen, maar nederig en ootmoedig, in diepe afhankelijkheid voorzichtig zijn weg zal gaan — vraagt zij hem vervolgens zoo tactvol: ,,Maar is het u niet soms, alsof ge al deze zwakheden reeds te boven gekomen bent, hoewel zij later uw ziel toch weer benauwen?"
En dan antwoordt Christen hartgrondig en eerlijk in blij-kinderlijk geloof: „Ja, die oogenblikken heb ik ook wel, maar ze zijn toch zeldzaam".
"Kunt ge het uzelf ook verklaren, dat gij soms zulke oogenblikken hebt, waarin het schijnt alsof gij al uw zwakheden reeds te boven waart?"
Wat zal Christen nu antwoorden. Zal hij spreken van eigen goeden wil en eigen sterke kracht?
Gelukkig doet hij dat niet. Hij weet een andere vreugd, een andere sterkte, een andere overwinning, bij al zijn zondigheid en zwakheid. Hij antwoordt: „Ja, als ik denk aan het Kruis en aan alles, wat ik bij dat Kruis aanschouwde, dan sta ik sterk. Als ik mijn oogen rusten laat op het nieuwe kleed, dat mijn schouders siert; als ik de rol in mijn handen voel en schouw in die verre toekomst, waarvan mijn geloof soms kan droomen, dan doorleef ik die gelukkige oogenblikken waarover wij nu spreken". ,,En wat is het nu voornamelijk, dat u zoo verlangen doet naar den berg Sion?" vroeg Voorzichtigheid.
„Het is mijn heimwee, mijn zielsverlangen, om Hem levend te aanschouwen, dien ik voor mijn oogen heb zien hangen aan het Kruis. Daar zal ik vrij dan zijn van alles, wat mij nu nog een oorzaak van droefheid is. Daar zal geen dood meer zijn en daar zal ik wonen in zulk gezelschap, waar in ik het meeste behagen schep. Waarlijk, ik heb Hem lief, die mij verloste van mijn zondelast; ik ben moe van mijn innerlijk verderf; ik hijg naar de plaats, waar niemand meer sterft en waar ook ik het heilig, heilig, heilig is de Heere zal mogen meejuichen". Nadat zoo Godsvrucht met den Pelgrim gesproken had, om zijn godsvrucht te beproeven en Voorzichtigheid om te onderzoeken, of hij voorzichtig wist te wandelen, neemt Liefde het woord om hem in zijn liefde te toetsen en hem daarvan te doen spreken bij al zijn ervaringen.
„Hebt gij een gezin?" vroeg Liefde, ,,Zijt gij getrouwd?"
„Ja", antwoordde Christen, „ik ben gehuwd en heb vier kinderen".
Wij kunnen er van op aan, dat Bunyan op zijn weg naar Sion ook hierin allerlei ervaringen heeft gehad, ervaringen met zijn vrouw, ervaringen met zijn kinderen, terwijl hij ook hierbij wel gedacht zal hebben aan andere pelgrims, die in deze zoo droeve ervaringen kunnen hebben. Zijn vrouw en zijn kinderen staan hem nu weer voor oogen, zooals zij waren toen hij, door God gegrepen, tot een ander mensch gemaakt werd!
„Waarom" — zoo vroeg Liefde — „waarom hebt gij dan uw vrouw en kinderen niet meegebracht?"
Hier aarzelde Christen even en de herinnering deed hem zuchten. „O, hoe graag had ik hen meegenomen" — zei hij — „maar geen van hen wilde mij volgen".
„Maar dan hadt gij toch alle moeite moeten doen om hen te overtuigen van de noodzakelijkheid van uw tocht; gij hadt hen op het gevaarlijke van hun toestand moeten wijzen".
„Dat heb ik gedaan" — antwoordde Christen. „Ik heb hun gezegd, dat God mij getoond had, dat Hij de stad zou verwoesten. Maar zij lachten mij uit en spotten en wilden het niet gelooven".
„En hebt gij God gebeden, dat Hij uw goeden raad ingang bij hen mocht doen vinden?"
„Ja, zeker! met héél mijn hart heb ik gebeden, want niemand weet, hoe lief ik mijn vrouw en kinderen heb!"
„Gij moest ook met hen gesproken hebben over uw eigen droefheid en over de wanhoop, die u pijnigde, want gij zult toch wel ingezien hebben, dat gij ook zelf het verderf in de armen liept".
„Telkens en telkens heb ik het gedaan. Zij konden het ook wel zien aan mijn gelaat, aan mijn tranen en aan mijn angst voor het naderend oordeel; alles openbaarde hun duidelijk de vrees, die mij bevangen hield, maar niets was bij machte hen te doen volgen".
„En wat hadden zij daartegen in te brengen?"
„Ach, mijn vrouw zag er tegen op de wereld los te laten, en mijn kinderen waren van hun vroegste jeugd af, aan duizend ijdele vreugden gewend. De eene opperde dit bezwaar en de andere dat en ten slotte lieten ze mij alleen afreizen".
Met hoeveel droefheid herinnerde Bunyan zich deze dingen, welke hij ervaren had, toen hij — die natuurlijk in werkelijkheid zijn vrouw en kinderen nooit verlaten heeft, maar altijd bij hen gebleven is — door God waarachtig bekeerd werd. Toen botste het niet zelden tusschen hem en zijn vrouw, tusschen hem en zijn kinderen. Want het vleesch verstaat niet de dingen des Geestes en de waarachtige bekeering brengt ook veel schade van den kant van de wereld, en dat wil het vleesch niet gaarne aanvaarden! Veel, heel veel heeft Bunyan ook in het midden van zijn gezin moeten doormaken, vooral in den beginne!
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's