Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Ethischen — staan ze rechts of links?
In Nijmegen, waar lang de strijd gestreden is vóór den Christus en tegen het modernisme, met gevolg, dat de Evangelisatiekring de overwinning mocht behalen, doet zich nu het geval voor dat in een moderne vacature door rechtzinnigen weer een modern predikant zal worden beroepen; zij het dan niet zonder protest van vele rechtzinnigen. Zoo lang heeft men gestreden, met het oog op het hoogste goed, n.l. het Evangelie van Jezus Christus, en nu zal men, wezenlijk en waar aan de modernen weer een kans geven om een evangelie te brengen, wat geen evangelie is. Vele orthodoxen in Nijmegen kunnen zich daar niet bij neerleggen. Zij vinden het verraad aan de Kerk, verraad aan het Evangelie!
Dat deed ons nog eens nadenken over de positie van de Ethischen in onze Hervormde Kerk, en nog eens werd de vraag gesteld: staan ze rechts of links?
Opvallend is het, hoe de modernen zich aftobben om te betoogen, dat de Ethischen eigenlijk links thuis hooren. Ze verschillen — volgens de modernen — zooveel met rechts, dat ze links moeten komen staan. De modernen zouden dat graag willen natuurlijk. En sommige Ethischen zijn er blijkbaar ook wel voor te vinden soms —  — .
Maar wonderlijk is het, dat, wanneer een modern predikant „verandert" en rechtzinnig wordt — zooals den laatsten tijd nu tot driemaal toe is geschied — zoo'n gewezen-modern predikant met kracht van woorden komt betoogen, dat z'n Christusgeloof hem komt scheiden van de modernen en dat er tusschen rechts en links een onoverbrugbare klove ligt. En zoo'n getuigenis heeft toch wel waarde. Naar ons oordeel kunnen en mogen de Ethischen niet links gerekend worden. Ze zijn rechts èn dogmatisch èn kerkrechtelijk.
Natuurlijk is er nuanceering onder de Ethischen. Er zijn er onder, die geweldig hatelijk kunnen zijn tegenover rechts, tegenover Confessioneelen, tegenover Gereformeerden, om daarbij buitengewoon waardeerend te staan tegenover het vele goede van links.
Er zijn Ethischen, die heelemaal niet ethisch zijn: „ethisch" tusschen excuseerende aanhalingsteekens; aanhalingsteekens, die zeggen, dat ze ethisch moesten zijn, maar dat het „ethische" van die Ethischen niets met ethisch te maken heeft! Zooals men tegenwoordig veelszins ook schrijft over „intellectueelen" (tusschen verlegenheidsaanhalingsteekens!), die niets met intellect of verstand en ontwikkeling hebben uit te staan
Maar er zijn ook tal van echte Ethischen. Die kunnen we niet zonder meer met de bekende woorden: „een middenman, wat heb je er an", opzij zetten. En als we dan eerlijk trachten te verstaan wat men met dat ethisch bedoelt, dan krijgen we ongeveer dit: dat de Ethischen zich willen concentreeren op het ethische en dat zij zeggen, dat de waarheid geestelijk moet worden verstaan en dat het waarachtige leven des Geestes ons deel moet zijn.
Geen ,,gramofoon" mag het godsdienstig, geestelijk leven zijn; maar „geest en leven" en „de waarheid betrachtende in liefde".
Over veel, wat hierbij ter sprake kan komen, willen we het nu niet hebben.
We zouden het kunnen hebben over „het geloof der gemeente", over de autoriteit van den geloovige en de verhouding tot de openbaring Gods, de verhouding tot de Heilige Schrift, enz. enz. Maar dat willen we nu niet doen. We willen nu alleen maar zeggen, dat, als de Ethischen beweren, dat „het geloof zaak des harten moet zijn, enz. de Gereformeerden en de Confessioneelen hartelijk bijvallen. In dat geval zijn we ethisch met de besten van de Ethischen.
En dan komt de hoofdzaak. De Ethischen, die echt ethisch zijn, concentreeren zich op de centrale geloofswaarheid: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Joh. 3 vers 16).
Leest de dogmatiek, leest de meditaties, leest de verhandelingen maar van de Ethischen, dan bemerkt ieder dadelijk dat hier het cardinale punt van scheiding ligt tusschen de Ethischen en de Vrijzinnigen, die toch deze geweldige waarheid, in Christus geopenbaard, loochenen, wanneer men die centrale waarheid neemt naar het Evangelie van Jezus Christus, wanneer men deze zaak neemt in Schriftuurlijken zin.
Te midden van een zondige wereld is dat het groote, centrale, allesbeheerschende voor de Ethischen, en ze voelen zich gescheiden van de Modernen, die hier lijnrecht tegenover hen staan.
Het „geloof der gemeente" moet zich in die centrale waarheid vinden, zeggen de Ethischen, en zij weten het héél goed, dat, waar die centrale waarheid gemist wordt, er andere, minderwaardige waarheden voor in de plaats geschoven worden; en door die verwisseling van „steenen" voor ,,brood" komt de verarming, de verwoesting, de verwildering van het Modernisme.
De diepe, diepe armoede van het Modernisme wordt diep-pijnlijk gevoeld door de Ethischen, en zij die van het Modernisme overkomen tot het rechtzinnig geloof, bevestigen het, dat er tusschen hun „eertijds" en „nu", juist wat den Christus betreft en wat het Evangelie des Kruises aangaat, een diepe klove ligt, waarbij Gods genade hun liefderijk de oogen geopend heeft om hen te brengen uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.
En die Ethischen, die leven uit de centrale geloofswaarheid van Joh. 3 vers 16, die zij niet kunnen en willen loslaten, tot geen prijs — die Ethischen, die ethisch zijn, kunnen zich onmogelijk vinden in de vrijzinnige Kerk gedachte. En uit oorzake van hun christelijk geloof — maar óók kerkrechtelijk — hooren de Ethischen niet links, maar rechts. Zoowel dogmatisch als kerkrechtelijk zijn de Ethischen anti-vrijzinnig.
Nauw hangt dat trouwens met elkaar samen. 
Want die vrijzinnige Kerkgedachte — wanneer de doekjes er af zijn — vraagt recht voor alle richtingen; ook voor die richtingen, die den Christus als Zaligmaker loochenen; en is dus niets anders dan de despotische poging om over geheel de linie te doen zegevieren de vrijzinnige stelling: „dat in de Kerk ieder op zijn eigen wijze zalig moet worden".
Daarmee kunnen de Ethischen, die ethisch zijn en de centrale geloofswaarheid ethisch verstaan, zich nooit ofte nimmer vereenigen! Dat is de loochening van de centrale waarheid van Joh. 3 vers 16; dat is de loochening van den éénen weg, van het ééne middel in Jezus Christus gegeven tot zaligheid. Waanbij de Ethischen evengoed weten als wij, dat het ondogmatisch geloof en de ondogmatische Kerkpolitiek der modernen vol is van vrijzinnige dogmatiek en hun ondogmatische Kerkpolitiek vol is van vrijzinnige onverdraagzaamheid, ten spijt van al hun verzekeringen, dat zij er geen dogma's op na houden en dat zij de verdraagzaamheid in persoon zijn!
Wat de Ethischen scheidt van de Vrijzinnigen is de Waarheid in het christelijk geloof, n.l. Jezus van Nazareth, de Christus, de eeniggeboren Zoon van God, met dat Kruis van Golgotha, dat den Vrijzinnigen dwaasheid is.
Ja, het is den Modernen dwaasheid, dat de eeuwige Zoon van God ware menschelijke natuur heeft aangenomen, ontvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, om straks aan een kruis te sterven om onzer zonden wil. Het is hun een dwaasheid, dat Jezus Christus gestorven is om onze zonden en opgewekt is om onze rechtvaardigmaking. En juist hier ligt de klove tusschen rechts en links, en dan staan de Ethischen, die ethisch zijn, onvoorwaardelijk rechts.
Hier toch ligt de groote, diepe klove tusschen de Ethischen en de Vrijzinnigen.
Met dat „geloof der gemeente" hebben Chantepie de la Saussaye, Oosterzee, Doedes, Beets, Gunning, Gronemeijer en zoovele anderen, gestaan, tegenover de Vrijzinnigen. Christus maakte scheiding! En zóó gezien is de richtingsstrijd een beginselstrijd, een geloofszaak, een zaak van hoofd en hart, een zaak van Christus' gemeente, die haar hoogste zaligheid kent in haar Heiland en Zaligmaker, Wiens verzoenend lijden en sterven het rustpunt van het hart is en blijft, voor leven en sterven beide.
Zóó gezien, is de richtingsstrijd geen strijd om beuzelingen. 't Gaat om de centrale Waarheid. 't Gaat om het eeuwige leven. 't Is een strijd des geloofs. En een vrijzinnig Kerkbegrip, met de despotische pogingen om het geloof in Christus, om het geloof der gemeente, facultatief te stellen en de mogelijkheid te scheppen, dat in de Kerk ieder op zijn eigen wijze zalig kan en moet worden — is voor de Ethischen, die ethisch zijn, onaannemelijk, 't Is een onoverbrugbare klove die hen hier scheidt. De Ethischen oordeelen ook over de practijk des kerkelijken levens inzake de Vrijzinnigen, zooals de Orthodoxen saam.
De Ethischen zien het traditioneel Modernisme, zooals wij het zien. De gunstige uitzonderingen daar gelaten, zijn in de practijk Modernisme en geestelijke onverschilligheid bijna synoniemen. Enkele oasen en verder barre vlakten van woestijn, waar het Modernisme den scepter zwaait. De dood heerscht schier overal, omdat Christus, de Zaligmaker, die aan het kruis stierf, een vreemdeling, een onbekende is. De religie, die er overgebleven is in de streken waar het Modernisme heerscht, is een religie, die er groot op gaat te leeren, dat men geen religie heeft. En zelve maakt men zich zoo een plaats in de Hervormde Kerk onwaardig.
Waarbij de Ethischen met ons ervaren, dat orthodoxe predikanten, die den Christus verkondigen en het Evangelie des Kruises brengen in moderne vacatures, nog altijd voor de minst ledige kerken staan; tenzij een gemeente geheel en al in het materialisme en in het wereldleven verzonken en verstompt en verstorven is. Want zulke gemeenten zijn er ook. Maar overigens luisteren de zielen, die niet geheel aan het christelijk geloof ontvallen zijn, het liefst naar de prediking van het Evangelie des Kruises.
Met de orthodoxe groepen rechts, hebben dan ook de ethische Ethischen onvoorwaardelijk gemeen, dat hun oogen gericht zijn op het Kruis van Golgotha, op het Kruis van hun Verlosser en Zaligmaker.
Die gemeenschap wordt links gemist, die gemeenschap wordt rechts gevonden. En dat zegt veel. Dat zegt tenslotte bij de ernstigen alles. Nog altijd leeft bij velen rechts, dat wij in Christus één zijn. Dat leeft dan ook als een ideaal, te midden van veel, dat lijkt op hopelooze verwarring.
En dan komt het orthodoxe Kerkbegrip: dat Jezus Christus Heer en Koning is en moet zijn in het midden van Zijn Kerk, om over ons te heerschen met Zijn Geest en Woord. Dat hebben Beets, Chantepie de la Saussaye Sr., Gunning, Gronemeyer, Callenbach Sr., Verhoeff, Heldring, enz. enz., altijd geleerd. Dat leeren de ethische Ethischen nog. Dat moeten zij leeren en dat willen zij getuigen, als zij hun oog geslagen hebben op het Kruis van hun Verlosser, als zij hun hart mogen wegschenken aan Hem, die op Golgotha stierf en nu verhoogd is aan des Vaders rechterhand, om wat in den hemel en op aarde is tot één te vergaderen.
Die éénheid is rechts: Gods genade in Jezus Christus, onzen Heere. En die eenheid is essentieel, liggend in hetgeen waarachtig het middelpunt is van alle waarheid. Beets, Chantepie de la Saussaye, Gunning, Hoedemaker, Kuyper, Bavinck, waren in dat geloof, in die kern van ons allerheiligst christelijk geloof, één. En wat gold van degenen die nu gestorven zijn, geldt en moet gelden ook van degenen die levend nog overgebleven zijn. De verschijning van Jezus Christus lief te hebben — dat vereent rechts.
Een onoverbrugbare klove ligt er tusschen de Ethischen, die ethisch zijn, en de Vrijzinnigen. Christus maakt hier scheiding.
Een onlosmakelijke band ligt er tusschen de rechtsche groepen. Christus vereent. En die allerdiepste en allerhoogste éénheid in Jezus Christus, onzen Verlosser en Zaligmaker, moet zich openbaren met goddelijke kracht onder allen, die waarlijk gelooven. Dat is de essentiëele, waarachtige éénheid in de hoofdzaak, waarvan, als het goed is, groote kracht kan en moet uitgaan, ook wat betreft 't kerkelijk leven.

Moderne vacatures en nog wat.
337 vacatures in onze Ned. Hervormde Kerk. Dat klinkt ons nóg in de ooren. En waar zijn de jonge menschen, die zich voorbereiden voor het predikambt? Wat is het getal bitter klein van onze theologische studenten. Wat zijn de candidaten, die beroeptoaar zijn, onvindbaar! Vooral zij, die van Gereformeerde richting zijn, zijn buitengewoon weinig in getal.
337 vacatures. Waarom zijn er geen arbeiders, nu de velden wit zijn om te oogsten? Wij hopen maar, dat ons Studiefonds 't hoe langer hoe drukker krijgen zal door velerlei aanvragen uit alle oorden van ons land. Natuurlijk bedoelen wij niet zulke aanvragen, waarvan toch niets komen kan. Want er zijn altijd menschen, die meenen dat men blijkbaar heel makkelijk dominé kan worden, ook al is men al op leeftijd, ook al is men gehuwd, ook al heeft men nooit gestudeerd, enz. enz. Natuurlijk is 't dan niet de tijd en de plaats voor het predikambt. Dan heeft God wel ander werk voor ons, als wij het begeeren van Hem; maar het predikambt is dan niet voor ons weggelegd. Wij bedoelen nu, dat er allerwegen vele jonge menschen, die in den welaangenamen tijd van studie zijn, begeerte zullen mogen openbaren om dominé te worden. In belangstellende gemeenten en belangstellende gezinnen zitten nog wel van zulke jongens, die misschien door hun predikant of door hun onderwijzer er op gewezen kunnen worden, dat de weg van studie voor hen openstaat. Kloeke jongens kunnen we wel gebruiken. Laten vaders en moeders in dezen hun oor eens te luisteren leggen, om ook in dezen te doen wat wellicht mogelijk is om hun jongen te laten studeeren. Natuurlijk moeten we geen eigenwijze, onhandelbare producten krijgen. Daar hebben we niets aan, ook de Kerk straks niet, Menschen, die het altijd beter weten dan een ander en altijd tegen den draad ingaan, zijn tot geen nut, wel tot verdriet en ergernis. 
Maar men begrijpt ons wel: we zouden zoo gaarne, ziende op de 337 vacatures, nog eens een algemeenen oproep doen, om kloeke, flinke jongens, die lust hebben in het predikambt!
Doch — we dwaalden af. We wilden het hebben over moderne vacatures en nog wat. Ook onder de modernen heeft het natuurlijk al lang de aandacht getrokken dat er zooveel vacatures zijn en ook onder de Vrijzinnig Hervormden is gevraagd: hoe moet dat nu, met het oog op de toekomst? Van rechtzinnige zijde is wel eens gezegd: doe maar geen moeite om de Modernen uit de Hervormde Kerk te werken, ze verdwijnen vanzelf wel, want ze hebben straks geen enkelen predikant meer.
In »Kerk en Volk« schrijft nu iemand een „Ingezonden", waarin over moderne vacatures en nog wat, gehandeld wordt. Wij laten er een stuk van volgen hier. In »Kerk en Volk« lezen we dan: ,,Daar, in den laatsten tijd een oud onderwerp weer naar voren wordt gebracht, n.l. dat der vacatures, hebben wij ons de moeite getroost eens precies na te gaan, hoe erg 't wel met deze zaak gesteld is. En onder het tellen en nog eens tellen, zijn we tot de conclusie gekomen dat de roep over het groote aantal vacatures wel wat overdreven is. Weliswaar zijn er op het oogeniblik (6 Juli 1929) in de Ned. Hervormdt Kerk 101 vrijzinnige vacatures, maar daarvan zijn 67 gemeenten óf niet in staat óf onwillig om te beroepen, terwijl dus slechts 34 vacante gemeenten een beroep kunnen en mogen uitbrengen. En met deze laatste 34 vacatures kan natuurlijk alleen gerekend worden; want al zouden er voor die 67 vacatures 67 candidaten zijn, dan zouden die gemeenten toch nog geen beroep kunnen doen of mogen uitbrengen. Als men nu verder weet, dat in het geheel in de Ned. Hervormde Kerk 446 vrijzinnige predikantsplaatsen zijn, dan is het toch wel zeer sterk overdreven, om te zeggen, dat 34 vacatures op de 446 predikantsplaatsen te veel is"!
Inzender, die dus uitgerekend heeft dat er 446 vrijzinnige predikantsplaatsen zijn en eigenlijk maar 34 „behoorlijke" moderne vacatures (van de 101), betoogt dan verder dat vacatures wel goed zijn; de dominé's kunnen dan nog eens verwisselen en er blijft ook „vraag" naar candidaten.
En over dat laatste schrijft hij dan verder: ,,Ook over het ontstellend weinig aantal candidaten wordt men in dit blad („Kerk en Volk" wordt bedoeld), verkeerd ingelicht. Weet men wel, dat vanaf 4 Maart 1928 tot heden, dus binnen anderhalf jaar, 15, zegge vijftien Vrijzinnige candidaten een beroep hebben aangenomen en intree hebben gedaan of nog zullen doen? Dat wij dus geen candidaten zouden hebben is óf onwetendheid óf een misverstand en dat de Vrijzinnigen wel dood zullen bloeden door gebrek aan jonge krachten, is eenvoudig een Orthodox verzinsel".
Tot zoover het „Ingezonden" in „Kerk en Volk".
Wij willen aannemen, dat „inzender" gelijk heeft, dat de modernen theologische candidaten genoeg hebben. Alleen willen wij er nog eens den nadruk op leggen voor onze Gereformeerde gemeenten, die vacant zijn, dat wij geen candidaten genoeg hebben. Wij hebben in onzen kring groot gebrek aan theologische studenten. En om studenten te krijgen, moeten we gymnasiasten hebben. Laat ons daarom beginnen bij het begin en laat men ons overal helpen, zoo mogelijk, aan jonge menschen, die kunnen en willen studeeren en die lust en begeerte hebben om straks als bedienaar van het Evangelie van Jezus Christus onze Kerk en ons volk te dienen naar den Woorde Gods.
De velden zijn wit om te oogsten, maar de arbeiders zijn weinig in getal. Heel weinig in getal —  —  — 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's