Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan
Zijn Ieven en zijn geschriften. (32)

Zoo was 'de aanval van Apollyon en zijn bende met het zwaard des Geestes, sterk in 't geloof, door Christen afgeslagen. Maar daarmee was de reis nog niet volbracht! Aan het eind van de vallei waar Christen wandelde strekte zich een ander dal uit, dat de vallei der schaduwen des doods heette. Ook hier moest Christen doortrekken, want de weg naar de hemelstad liep er kruiselings doorteen. Er bestaat geen vallei, waar de eenzaamheid zóó volkomen en de troosteloosheid zóó somber is als hier. Jeremia heeft er in zijn dagen van getuigd: „een land van wildernissen en kuilen, een land van dorheid en schaduwen des doods; een land, waar niemand (behalve de Christen) doorgaat en waar geen mensch woont." (Jer. 2:6).
Hier had Christen het nog zwaarder te verduren dan in zijn strijd met Apollyon. Toen hij aan de grenzen van deze vallei gekomen was, kwamen hem twee mannen tegemoet, afstammelingen van hen, die kwade tijding brachten van een goed land (Num. 13). Zij haastten zich om terug te keeren op den weg.
„Waar gaat gij heen?" vroeg Christen. „Terug! terug!" riepen zij, „als ge uw leven liefhebt, keer dan terug!" „Waarom? wat is er te doen? " vroeg Christen. En toen kwam een verhaal, dat zij bij den ingang van een vallei, vol schaduwen des doods, een vreeselijk gevaar bemerkten, „'t Was er donker als de nacht en dan — draken en satyrs uit den afgrond. Er steeg uit de vallei een gehuil en gekerm op, dat denken deed aan menschen, die in ijzeren boeien geklonken worden. Boven de vallei hangen zwarte wolken: het zijn de vleugels van den dood, die geheimzinnig ruischen. In één woord, het is daar een chaos van verwarring, verschrikkelijk en dreigend als de hel" — zoo vertelden ze. „Maar", antwoordde Christen, „uit alles wat gij daar meedeelt is mij nog niet gebleken, dat dit niet juist de weg zou zijn, die ons naar het begeerde einddoel moet leiden." „Nu", antwoordden de mannen, „laat het uw weg zijn, de onze is het niet." Zóó gingen zij uiteen. Christen ging zijn eigen weg, maar zorgde er voor, dat zijn zwaard ontbloot bleef om mogelijke aan­vallen af te slaan.
Bunyan vertelt dan: Nu zag ik in mijn droom, dat er aan de rechterzijde van de vallei, over heel haar lengte, een diepe gracht liep. Dit was de gracht, waarin de blinden de blinden geleid hebben en jammerlijk zijn omgekomen. En aan de linkerzijde van den weg was een diep moeras, waar niemand die er in wegzonk, uit kon komen. In dit moeras was koning David eens verzonken en hij zou er zeker in omgekomen zijn, als Hij die sterk is, hem niet uit de diepte had opgehaald. Op dit pad was de weg uiterst smal, zoodat Christen groote moeite had staande te blijven: wilde hij de gracht aan zijn linkerhand vermijden, dan liep hij gevaar in het moeras te vallen aan zijn rechterhand en als hij het moeras rechts wilde laten liggen, dan dreigde de diepe gracht aan den linkerkant. Daarbij was het pad zóó stikdonker, dat hij geen voetstap voor zich uit kon zien en nooit wist, waar hij zijn voeten neer zou zetten.
„Halverwege de vallei zag ik" — zoo vertelt Christen — „den ingang van de hel. Er stegen dampen en rookwolken uit op". „Wat moet ik toch beginnen!" dacht hij. Met het zwaard op deze duisternis af­ stormen en de rookwolken klieven, zooals hij het eens den reus Apollyon had gedaan, ach, het zou weinig baten. Daarom greep hij het eenige wapen, dat onder deze omstandigheden helpen kon, n.l. het gebed, en riep: „Och Heere, bevrijd mijne ziel!" Zoo ging hij al biddende verder. De vlammen likten bijna aan zijn voeten. Rauwe kreten klonken op en elk oogenblik meende hij in stukken gescheurd of onder de voeten vertreden te zullen worden.
Urenlang duurde deze strijd voort en ten slotte was het hem of hij in de verte een onzichtbare bende hoorde naderen. Hij stond een oogenblik stil om te denken wat hij doen zou. Zijn eerste gedachte was: terugkeeren; maar de hoop, dat hij waarschijnlijk reeds de helft van de vallei had afgelegd, deed hem die gedachte van zich af zetten. Bovendien had hij al zoo menig gevaar overwonnen! Wie zou hem verzekeren, dat de terugweg niet nóg verschrikkelijker zou zijn? Daarom besloot hij verder te gaan, al scheen het hem toe dat de dreigende bende steeds nader kwam. Zie, daar maakte de vijand zich reeds gereed hem aan te vallen! Maar Christen knielde neder en riep met luider stem: „ik zal voortgaan in de mogendheden des Heeren Heeren!"
Toen sloegen de vijanden op de vlucht en Christen heeft ze nooit meer terug gezien.
Men heeft wel begrepen, dat Bunyan, die ons vertellen wil wat hij op den weg naar Sion heeft ondervonden, hier door de Vallei der Schaduwe des Doods niet over het sterven wil spreken. Dat komt later en dat beeldt de van God geleerde droomer dan af door de rivier-zonder-brug, die de pelgrim geheel aan het einde van zijn tocht heeft te doorwaden.
Christen wil ons hier doen leeren, dat de ziel, door God getrokken uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, na Apollyon te hebben zien afdeinzen, nog niet voor goed van den duivel en zijn helsche verschrikkingen af is. Het gaat van de eene moeilijkheid tot de andere, van het eene dal gaat het in het andere over, en de schaduwen des doods omringen den Christen telkens.
Christen heeft daarbij echter één zaak, die zijn ziel vervult en dat is: wat is de rechte weg om tot God te komen?
En al zijn dan anderen vol vrees voor de duivels en satyrs. Christen gaat voort langs den weg die tot Christus leidt en biddend en strijdend mag hij ervaren dat die volharden zal tot het einde toe, zal zalig worden.
„De Heer is zoo getrouw als sterk,
Hij zal Zijn werk.
Voor mij volenden;
Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron
Wil bijstand zenden".
De vrees voor de hel, gepaard aan een hartelijk verlangen naar God, doet biddend voortwandelen op den weg des levens en brengt door de duisternis naar het licht henen. „Gij zult mij leiden naar Uw raad — en daarna opnemen in Uw heerlijkheid".
Hij kan en wil en zal in nood.
Zelfs bij 't nad'ren van den dood
Volkomen uitkomst geven.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's