Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De Hemelsche Landman

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ploegt de ploeger den geheelen dag om te zaaien? Opent en egt hij zijn Hand den geheelen dag? Is het niet alzoo? Wanneer hij het bovenste van hetzelve effen gemaakt heeft, dan strooit hij wikke en spreidt komijn, of hij werpt er van de beste tarwe in, of uitgelezen gerst of spelt, elk in zijne plaats. En zijn God onderricht hem van de wijze. Hij leert hem. Want men dorscht de wikke niet met den dorschwagen, en men laat het wagenrad niet rondom over de komijn gaan, maar de wikke slaat men uit met eenen staf en de komijn met eenen stok. Het broodkoren moet verbrijzeld worden, maar hij dorscht het niet gestadig dorschende, en hij breekt het niet met het wiel zijns wagens, en hij verbrijzelt het niet met zijne paarden. Jesaja 28 vers 24—28.

Daar is een wet uitgegaan uit de burcht van den Koning der koningen, een wonderlijke wet. Wanneer we haar u hebben laten hooren, zal er bij u geen tegenspraak zijn: deze druischt geheel in tegen des menschen verwachting. Hieraan kan hij zich eigener beweging nimmer onderwerpen. Hij doet alles eerder dan dit. Wilt ge haar hooren? Dit is de wet van ondergang, van zelfverloochening, van omkomen.
De Zoon des Konings is in eigen persoon hierin voorgegaan. Luistert maar: „Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof heeft geacht Gode evengelijk te zijn, heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den menschen gelijk geworden en in gedaante gevonden als een mensch, heeft Hij zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises". Zoo werd in letterlijken zin waar, wat eenmaal deze goddelijke lippen gesproken hebben: indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zoo blijft het alleen, maar indien het sterft, zoo brengt het veel vrucht voort.
Door de wet van zelfvernietiging is de weg des behouds ontsloten.
Gelijk nu de Koning, alzoo ook Zijn volk. Voor hen is er ook geen andere weg. Hier geldt ook omkomen, sterven aan zich zelven. Hier wordt het onmogelijke gevraagd van Adamskinderen; immers is hun niet allen ingeplant de wet van zelfbehoud? Wat zoeken ze zich te handhaven. Wat een jacht naar het leven, wat een drijfkracht naar eer en roem, en om te moeten hooren „zoo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen" en „zoo wie het verliezen zal, die zal het in het leven behouden".
Een wet om te doen duizelen: verliezen is winnen en winnen is verliezen.
Kom, hoe verklaart ge dat? We zullen ons houden aan het Woord des Heeren zelve. In den geest doen we den gang naar de plaats, waar de korenaar is uitgeschud. Daar ligt zij te wachten, de rijpe korrel. Ge zegt: ik zal u zorgvuldig bewaren, niet leggen in den schoot der aar­de, niet onderwerpen aan de wet van den ondergang. Wat zal het einde wezen? Alleen gelaten, ja, was het maar alleen, straks zonder vrucht vergaan. „Verloren", zoo moet tenslotte getuigd. Maar nu ook omgekeerd. Daar komt een hand, schijnbaar de rust verstorend van het tarwegraan. Het wordt ingeworpen in de zaaimand, door elkander geschud alsof het meest booze plan bij den landman heeft voorgezeten. Ja, het ergste komt nog aan; denkt het u in: op den morgen van het zaaien komt dezelfde hand en werpt het achteloos van zich in de doorploegde aarde. En alsof 't duistere van dezen gang nog donkerder moest gemaakt, komt daar een tweede helpen, die het schijnbaar van alle licht en leven wil berooven. Het wordt door de eg geheel met aarde bedolven.
Doch let nu eens op. Nu komt het leven.
In den donkeren schoot van het aardrijk gaat de tarwekorrel ontkiemen. Hij buigt zich onder de wet van vergaan. Alle uiterlijk schoon gaat verloren, hij wordt geheel verbroken. Het leven van de korrel lost zich op. Hier in den donkeren schoot der aarde wordt het nieuwe leven uitgedragen.
Wilt ge het zien? Geeft dan eens acht op de aardkorst boven. Deze splijt opeens. De halm zoekt zich een uitweg. De halm, waarin de verborgen vrucht reeds wegschuilt. 
Mij dunkt, we behoeven u den gang van het werk niet verder te teekenen. De hemel gebruikt dit beeld telkenmale. De hemel wordt vergeleken bij een korenschuur. Nu, degenen die daar binnenkomen, zullen onderworpen zijn aan de wet: verliezen en daardoor winnen. En wanneer op den Landman zal worden gewezen, zoo geldt: het was Uwe hand, die den akker bereidde; het was Uwe hand, die de korrel strooide; het was Uwe hand, die van den hemel afgoot de regenstroomen en die met Uwe zonnestralen koesterde; het was Uwe hand en de Uwe alleen, die na een weg van beproeving mij indroeg in de korenschuur.
We slaan, om deze waarheid met elkander te overdenken, het Woord des Heeren open, zooals ge het beschreven vindt bij den profeet Jesaja.
Ploegt de ploeger den geheelen dag om te zaaien? Opent en egt hij zijn Hand den geheelen dag?
Is het niet alzoo? Wanneer hij het bovenste van hetzelve effen gemaakt heeft, dan strooit hij wikke en spreidt komijn, of hij werpt er van de beste tarwe in, of uitgelezen gerst of spelt, elk in zijne plaats.
En zijn God onderricht hem van de wijze. Hij leert hem. Want men dorscht de wikke niet met den dorschwagen, en men laat het wagenrad niet rondom over de komijn gaan, maar de wikke slaat men uit met eenen staf en de komijn met eenen stok.
Het broodkoren moet verbrijzeld worden, maar hij dorscht het niet gestadig dorschende, en hij breekt het niet met het wiel zijns wagens, en hij verbrijzelt het niet met zijne paarden. Jesaja 28 vers 24—28.
't Is de altijd terugkeerende verzuchting, welke wegtrilt van de lippen der profeten: hoort, gij hemelen, en neemt ter oore, gij aarde, want de Heere spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd, maar zij hebben tegen Mij overtreden.
't Is een vader, die zich gekrenkt voelt in Zijn eigen kroost. Zij zoeken Hem kwijt te worden en Hij laat hen niet los. Elk oogenblik zendt Hij Zijn profeten met eene waarschuwing, ieder moment laat Hij gevoelen: om uws levens wil houd Ik Mijn rechterhand gestrekt. Ik zal u tuchtigen en blijven tuchtigen, niettemin het weinige resultaat.
Israels geschiedenis is een toonbeeld van Godes sparende goedheid en van Zijn nimmer aflatende trouw. Eerst geeft Hij het rijk der tien stammen aan de ballingschap prijs, opdat er voor zijn Juda en Jeruzalem nog een waarschuwende prediking in beluisterd zou worden. Het mocht evenwel niet baten. Volk en koning scheen tot den ondergang besloten. Zij spotten er nog mee: „het zal tot ons niet genaken. Wat anderen treft, behoeft daarom ons deel nog niet te worden. Dat zal best meevallen".
't Is toch wel eigenaardig, hoe gemakkelijk de Booze weet te overwinnen; van de lankmoedigheden des Heeren weet hij nog strikken te weven, waarmede hij den zondaar achter zich aan weet te trekken.
De Profeet krijgt een nieuwe opdracht. Zeg het hun nog eens aan, dat zij zich toch niet aan deze inbeelding schuldig maken, dat er iemand is buiten Mij, die hen zou kunnen verlossen.
Drijft den spot niet, opdat uwe banden niet vaster gemaakt worden, want Ik — zoo luidt des profeten waarschuwende prediking — heb van den Heere der heirscharen gehoord eene verdelging, ja een die vast besloten is over het gansche land. Neemt ter oore en hoort mijne stem, merkt op en hoort mijne rede: ploegt de ploeger den ganschen dag?
Hierop volgt ons tekstvers. Wij leggen dit profetenwoord voor ons en zien daarin den gang des Heeren geteekend door deze wereld. Onze rustpunten zijn hierbij drie:
Ten 1e.: de ploegschaar wordt getrokken over het aardrijk;
ten 2e.: er wordt gezaaid met hemelsche wijsheid;
ten 3e.: er wordt gedorscht naar wat elk zaad van noode heeft.
We hebben het alzoo over: het ploegen, het zaaien en het dorschen van den hemelschen Landman. 
't Is hier een beeldspraak, niet al te moeilijk om ze te verstaan. Wat zoudt ge denken, zegt de Profeet, zou een ploeger maar altijd doorgaan met ploegen? Zou hij nooit denken aan zaaien zelf?
Natuurlijk, zegt ge. Ploegen gaat vooraf. Dat moet gebeuren. Als er niet geploegd is, kan er ook niet worden gezaaid. En als er niet gezaaid is, kan er ook niet worden gemaaid. En als er niet gemaaid is, komt er niets in de schuur. Het eene is onlosmakelijk aan het andere verbonden. Zoo gaat het ploegen voorop. Hij ploegt niet altijd door, onafgebroken. Als het veld klaar is, wordt het maar niet weer opnieuw onderstboven gewoeld. Neen, daar is een ploegen met mate.
Wat de leering hieruit zij? Het oogmerk dat de Profeet er mede voorhad was dit: het volk te verstaan te geven dat God voor al Zijne werken bijzondere tijden en oogenblikken heeft. Wanneer het aardrijk wordt doortrokken met Zijn ploegijzer, zoo hebben zij te bedenken, wat er met deze veelzeggende handeling door hen zal worden gedaan. Het ploegijzer verscheurt 't aardrijk. De voren worden lang getogen. Diep gaat deze ploeg des Heeren er door. 't Binnenste van het aardrijk wordt als 't ware naar buiten gekeerd. Het waren de meest harde handelingen, waaraan het volk van Israël was blootgesteld. Hier werd een scheur aanschouwd en daar een breuk. Van de eenheid van weleer, van den schoonen aanblik uit het verleden, was niets meer overig.
Nu hebben zij in dit alles niet te zien een toevallige samenloop der dingen, ook niet iets, hun door den een of anderen vijand aangedaan, maar de directe bemoeienissen des Heeren.
Hij werkte door deze pijnlijke behandeling aan hun heil. Hij wilde hen nog vruchtbaar maken, nog als een akker toebereiden. Ook deze handeling gaat nog weer voorbij. Daar komt straks een tijd, dat het ploegijzer rusten zal. Voor de ploegschaar komt de eg in de plaats. Dan worden de breuken weer geheeld. Het aardrijk wordt zoo gemaakt, dat het zaad daaraan mag worden toevertrouwd. Want daarom is het alles begonnen.
Wij zullen ons niet te lang bij het ongezeglijke, onverbroken volk van Israël ophouden. Het ploegijzer ging er zoo diep door, het werk der verscheuring, der verbrijzeling had de Heere nu een tijd lang aan hen gedaan. Machtig kon de uitwerking wezen. Zij schenen er niet op te letten. Het was alsof er niets bizonders was gebeurd.
Denkt er om, zegt de Profeet, ook aan deze bezoekingen komt een einde. Zal het uw hart nu niet treffen? Zult ge niet zijn gelijk een zaailand, gereed om het zaad te ontvangen? Het gaat niet maar altijd op deze wijze voort. Ploegt de ploeger den geheelen dag om te zaaien?
We laten deze vraag in ons midden ook hooren. Daar is een luid spreken geweest in de laatste jaren. De volkeren, ja, inzonderheid zij, aan welke en in wier midden de Heere zooveel heeft getoond van Zijn gunsten, hebben de meest schokkende gebeurtenissen ondervonden. Het ijzer is er diep ingezet. De vore is lang getogen. Het wereldoppervlak is in zijn volle lengte en breedte doorploegd. Het bloedde uit duizend wonden. Was er een opmerken? We zullen den kring nog iets nauwer moeten trekken. Nederland heeft de sparende hand duidelijk mogen merken. Als van alle kanten heeft een onzichtbare Beschermer zich rond ons gelegerd. Maar toch, aan het wee zelf ontkwamen ook wij niet. Wat zeg ik? Het kwam hoe langer hoe dichter bij: Het volk wordt roeriger, giftiger, het gedoogt deze straffen straffeloos niet. De geest van verzet wordt steeds grooter. Daar is geen verbrijzeling des harten, er is geen murw zijn voor den Heere. Men spot nog met het kwaad.
Als de stem der waarschuwing wordt gehoord, zeggende: ,,des Heeren hand zou ons, evenals de andere volken, ook kunnen verbrijzelen. Zou de macht der revolutie de fundamenten ook hier niet kunnen omwoelen?" zoo is een bot afwijzen als in de dagen van ouds het niet onduidelijk bescheid: „het zal tot ons niet genaken". Een wedervraag zij het antwoord: ploegt de ploeger den geheelen dag? Eenmaal staat het ploegijzer stil.
Lezers, wij komen nog iets dichterbij. Is de sprake van des Hoogsten lippen tot ons wel doorgedrongen? De sprake van allerlei verschijnselen, welke ons benauwen? Alles wat er plaats heeft, inzonderheid ook op wat met het maatschappelijk en kerkelijk leven samenhangt, geldt toch de Gemeente des Heeren.
Is er een opmerken te speuren? Wordt men klein onder de gunstbewijzen en benauwd onder de beproevingen?
Wij zullen eens heel dichtbij komen: Hebt ge over uw eigen levenspad uw oóg al eens laten gaan, bezien in het licht van onzen tekst? Zoo neen, laat 't ons tezamen eens doen. Hebt ge niet opgemerkt hoeveel er reeds werd afgebroken van wat uwe hand opbouwde? Hoe velerlei breuke werd er geslagen in uw leven? Zijn er geen momenten in, zelfs groote brokstukken, waarvan ge zeggen moet: het stond niet stil. Slagen op slagen.
Wat kan daarvan de bedoeling geweest zijn? Dit, dat de hand des Heeren bezig was met uw heil. Hij was begonnen om het zaad te strooien in uw hart.
De hemelsche Landman bedoelt niet anders en is daarom bezig te werken aan uw heil. Laat dit geen oogenblik zich aan uw waarneming onttrekken. Hij ploegt niet om te ploegen; Hij egt niet om te eggen. Luistert maar: Is het niet alzoo: wanneer Hij het bovenste van hetzelve effen gemaakt heeft, dan strooit hij wikke en spreidt komijn, of hij werpt er van de beste tarwe in, of uitgelezen gerst of spelt elk aan zijn plaats.
Merkt er eens op, zegt de Profeet, met hoeveel nauwkeurigheid een gewoon landman dit alles doet. Hij heeft dit van God geleerd. Ziet, daarom is ook des Hoogsten gang precies dezelfde. Als de bodem is omgewoeld en het veld is daarvoor geschikt gemaakt, zoo nadert Hij Zelf met alle mogelijke zaden. Hij zoekt precies uit: dit zaad zal daar passen, en dat andere moet hier aan den bodem toebetrouwd. Hier moet zoo gehandeld, en daar weer anders.
We zullen ons niet in een naderen uitleg van deze zaden verliezen. Daarom is 't immers niet begonnen.
Waarop al onze aandacht dient te worden saamgetrokken is dit: voor elken bodem bestaat er een bizonder zaad. Geldt voor dezen akker de koninklijke tarwe en eigent zich de uitgelezen gerst of spelt bizonder voor dien bodem, daar zijn ook gedeelten van het aardrijk dat deze zaden niet kan dragen. Hiervoor is een teerdere beplanting. Wat ieder opvalt is dit, dat de hemelsche Landman altijd alles weet en 't Hem immer de moeite waard is Zijn arbeid te verrichten.
Lezer, waarop zal nu 't eerst onze aandacht zich richten?
Op Israël, het eigen volk des Heeren. Wat heeft de Heere aan deze natie eene moeite besteed. Wat is op dezen akker een zaad geworpen. Wat een teedere zorg is hieraan ten koste gelegd. Hier gold met recht wat er staat in Jesaja 5: Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem en gij mannen van Juda, oordeelt toch tusschen mij en tusschen mijn hof; wat is er meer te doen aan mijn wijngaard? Of wilt ge de gelijkenis, door den Heere er Zelf voor gegeven, van den vijgeboom, waarvan na jaren werken nog geen vrucht was geplukt en rond denwelken nog eens opnieuw mest was gelegd?
Geldt dit van Israël, wat zou mogen en moeten te boek gesteld van de Kerk van heden? Is des Heeren zorg daaromtrent iets minder geweest? Of hebben Zijn vingeren niet gezaaid het volle zaad met handenvol? Wat een bizondere zorgen. Hier de koninklijke tarwe en daar de uitgelezen gerst; hier wikke en komijn, daar weer spelt. Elk zaad op zijn eigene plaats.
Daar blijft maar één ding over, dat de naam van den hemelschen Landman wordt uitgeroepen op de meest uitnemende wijs.
We kunnen ons in het algemeen verliezen en zeggen: de Heere maakte het wèl. We moeten voor onszelven de vraag niet ontwijken: wat heeft die zaadzaaiende hand mij geleverd? Wij noemden u straks eene gelijkenis omtrent het oude volk; zou deze ook niet kunnen en moeten worden uitgebreid? Waar is al dat zaad bij ons gebleven? Is er op onzen akker ook vrucht? Is in een verbrijzeld hart ook een enkele korrel weggezonken? Op ons pad streek ook zoo telkens neder een vogelenkoor in grooten getale. Al was het zaad nog zoo edel, al was het uitgelezen gerst of van de beste tarwe, het was vaak weggepikt vóórdat het in de aarde kon worden opgevangen. Het moet in een toebereiden bodem vallen niet alleen, maar ook den regen en zonneschijn indrinken van boven. Het goede zaad moet vallen in een goede aarde en dan onder de zorgende hand des Heeren ontkiemen en vrucht voortbrengen. Zonder de dauwdrop van Boven en zonder de koesterende warmte en den milden regen komt van alles niets terecht.
(Slot volgt).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's