Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

„Dat dese ware Kercke geregeert moet worden".

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De N. Rott. Crt. heeft het dwaasheid, gevonden, dat de Reorganisatie-Commissie kwam aandragen met uitdrukkingen als: „het Koningschap van Christus" en „de regeering der Kerk". Dat was ontleend aan den Staat en behoort in de Kerk niet thuis — zegt het groote liberale dagblad! Wij meenen, dat men goed zal doen aan de belijdenis der Kerk te vragen, hoe de Kerk zelve oordeelt, dat de Kerk geregeerd moet worden. We hebben ook wel Kerkordeningen gehad (o.a. de Dordtsche Kerkorde), maar zoo'n Kerk-orde moet, zal 't goed zijn, overeenstemmen met de belijdenis der Kerk. De Kerkorde toch moet voor de praktijk de toepassing zijn van het beginsel, waaruit de Kerk leeft; op welk beginsel het allereerst aankomt.
De belijdenisschriften der Kerk zijn hier dus als bron te achten.
Nu laat de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de Heidelbergsche Catechismus ons niet in den steek, wanneer wij vragen naar welke beginselen de Kerk wil leven en wenscht geregeerd en bestuurd te worden. Slaat de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, ook den Catechismus maar op en leest! Dan staat wel vast, hetgeen in iedere Kerk steeds op den voorgrond gesteld behoort te worden, dat Christus souverein is over de Kerk, Zijn Woord haar wet, Zijn wil haar regel, Zijne macht de hoogste voor haar. Hij, de Zone Gods, vergadert Zich eene gemeente (Kerk), door Zijn Geest en Woord, die Hij beschermt en onderhoudt en bewaart in eenigheid des geloofs. (Cat. Zondag 21). Deze gemeente (Kerk), tot het eeuwige leven uitverkoren, is de Kerk des Heeren, die alzoo haar ontstaan, haar bestaan, haar in stand blijven, ja alles aan Hem te danken heeft en dus zonder Hem niet zou zijn, buiten Hem niet kan zijn. Daarom is Hij dan ook van deze Kerk de eeuwige Koning, die zonder onderdanen niet zijn kan (Ned. Gel. bel. art. 27), de eenige algemeene Bisschop (Ned. Gel. bel. art. 31), het eenige Hoofd (Ned. Gel. bel. artt. 29 en 31).
Christus, de eeuwige Koning, de eenige, algemeene Bisschop, het eenige Hoofd, regeert deze Kerk door Zijn Woord en Geest, waarom zij, uit eerbiedenis aan Hem, alle dingen die strijden tegen 't zuivere Woord Gods, dat macht heeft en autoriteit boven alle ordinantiën der menschen (Ned. Gel. bel. artt. 5, 6, 7) verwerpt, zich gewillig begevende onder het juk van Christus (Ned. Gel. bel. art. 29). Terwijl de valsche Kerk zichzelve en haren ordinantiën meer macht en autoriteit toeschrijft dan den Woorde Gods en zich aan net juk van Christus niet wil onderwerpen. (Art. 29, slot).
Deze regeering van Christus moet echter niet zóó worden opgevat, alsof Hij op onmiddellijke wijze Zijne hoogheid over Zijne Kerk toonde, zoodat een bepaalde regeering of bepaald bestuur in menschelijke vormen onnoodig zou zijn. Integendeel. De Koning der Kerk, het eenig Hoofd der gemeente, Jezus Christus, gebruikt om Zijn wil te volvoeren, Zijn macht te openbaren, Zijn Woord te doen gehoorzamen en in Zijne wegen te wandelen, middelen. Hij gebruikt daartoe menschen, die in erkentenis te houden hebben dat alle macht eene verleende macht is, afvloeiende in hen uit Christus, den souvereinen Koning der Kerk, die hen als Zijne werktuigen bezigen wil, maar zóó, dat zij in hun regeeren zich steeds reguleeren naar Zijn Woord, dat alleen gezag heeft. (Art. 29 Ned. Gel. bel). „Wij ghelooven, dat dese ware Kercke na der Policie ende regeringhe, die onse Heere ons door Zijn Woord gheleert heeft, moet geregeert worden; dats, datter Zijn
Dienaers ende Herders, om het Woordt des Evangeliums te predicken, ende de Sacramenten te bedienen: datter oock Opsienders ende Diakenen zijn, dat zij als een raedt der Kercken zijn: ende door desen middel de ware religie te bewaren, ende maken dat de ware leere haren loop hebbe: en ook dat de sondige menschen ghestraft, ende onder eenen breydel ghehouden worden, oock op dat de arme ende benaude gheholpen ende ghetroost worden, na dat sy dies va nooden hebben: ende door desen middel sullen alle dingen wel, ende bij goeder ordeninghe gaen in der Kercken, als sulcke geloovighe ende ghetroouwe persoonen verkoren worden, ende na den reghel, die ons S. Paulus tot Timotheum is gheuende". 
Zoo hebben onze Gereformeerde Vadéren in Artikel 30 van de Ned. Gel. bel. gesproken (hier overgedrukt naar den oorspronkelijken Nederlandschen druk van 1562, uitgegeven door ds. A. van der Linde, 1865). Onze Gereformeerde Vaderen wilden dus wel weten van het Koningschap van Christus en van de regeering der Kerk door kerkelijke ambten enz. „Wij gelooven, dat deze ware Kerk geregeerd moet worden, — zooals de Heere ons in Zijn Woord geleerd heeft; n.l. dat er Dienaars of Herders moeten zijn, om Gods Woord te prediken en de Sacramenten te bedienen; dat er ook Opzieners en Diakenen zijn, om met de Herders te zijn als de Raad der Kerk —  —  —  door dit middel zullen alle dingen in de Kerk wel en ordelijk toegaan, wanneer zulke perso­nen verkoren worden, die getrouw zijn en naar den regel dien de heilige Paulus daar van geeft in den brief aan Timotheüs". 
Uit deze belijdenis der Kerk blijkt onwedersprekelijk, dat, naar Gereformeerd beginsel, de Kerk geregeerd moet worden; dat de Kerkeraad voor de plaatselijke gemeente „het middel" is, waardoor „alle dingen wel en ordelijk toegaan", en dat in de regeering der Kerk, door de ambtsdragers — die aardsche personen, die menschen zijn — in den naam van den Koning der Kerk gehandeld moet worden in alles naar uitwijzen van Gods Woord. 
Drieërlei ambt zal er dan zijn: Herders, Opzieners, Diakenen; die te zamen den Kerkeraad vormen. (Art. 30 Ned. Gel. bel.). Het werk van dezen Kerkeraad in zijn geheel, als college gedacht — afgedacht van wat ieder lid, in 't bizonder uit kracht van zijn eigen ambt te doen heeft — is: de Kerk zóó te besturen, te regeeren, dat zij inwendig, door het onderhouden der ware reli­gie, gezond blijft en uitwendig, door het bevorderen van den loop der ware leer, toeneemt. Naar binnen en naar buiten moet gewerkt worden, naar uitwijzen van Gods Woord. En er moet ook recht gesproken worden over overtreders („geestelijk", art. 30 Ned. Gel. bel. en dus niet door de Overheid of voor de aardsche rechtbank), gelijk er recht gedaan moet worden aan de armen en verdrukten, (door de Kerk en niet door het Burgerlijk Armbestuur, enz.) — opdat alle dingen wel en ordelijk zullen toegaan. (Deze woorden staan ook in het zegel der Ned. Hervormde Kerk, door de Synode dagelijks te gebruiken. De woorden zijn ontleend aan 1 Cor. 14 vers 40 en staan ook in art. 30 Ned. Gel. bel.). 
Volgens onze Gereformeerde belijdenis, zal de ware Kerk „zich aanstellen naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen, die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het eenige Hoofd" (art. 29 Ned. Gel. bel.). En waar het eenige Hoofd Jezus Christus nu Zijn dienaren stelt in de Kerk (art. 30) daar zullen die dienaren, als Raad der Kerk (art. 30) „om eendracht en eenigheid te voeden en te bewaren en alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods" onder elkander en voor elkander „zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der Kerk" (Ned. Gel. bel. art. 32). 
Logisch loopt alles dus, naar Gereformeerd beginsel, in dezen weg: Jezus Christus is het Hoofd der Kerk, de dienaren van den Koning der Kerk zijn geroepen, naar uitwijzen van Gods Woord, de Kerk te besturen, en te regeeren, opdat alles eerlijk en ordelijk zal toegaan en daartoe zullen de ambtsdragers onder elkander en voor elkander een Kerkorde opstellen. 
De Raad der plaatselijke gemeente (de Kerkeraad) heeft dus het recht, ten einde de gemeente (de Kerk) goed en met zegen te kunnen besturen en te regeeren, ordeningen en wettelijke bepalingen op te stellen, waarnaar geregeerd moet worden (met gezag bekleed dus voor den kring, waarvoor ze vastgesteld zijn), mits dat deze wetten en ordinantiën (Kerkorde) niet in strijd zijn met hetgeen Christus bevolen heeft en de conscientiën er niet door gebonden en gedwongen worden, terwijl de saamhoorigheid van de Kerk als lichaam van Christus in het midden van het land zal uitkomen ook in de kerkelijke ordeningen. Van heerschappij is op die manier geen sprake, 't Gaat om goede orde te houden en de gemeente van Christus wèl te besturen en te verzorgen.
De ambten zijn daarbij om Christus te dienen („Dienaren"), handelend dan ook steeds in Zijnen Naam en op Zijn bevel en naar Zijn Woord. Dat de eene ,,Dienaar" over den anderen ,,Dienaar" zou heerschen, daarvan mag geen sprake zijn in Christus' Kerk. „Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders". De Ned. Gel. bel. snijdt dan ook alle opvolging in rang, alle heerschen van den een over den ander, alle hiërarchie, bij den wortel af in art. 31, waar we lezen: „En aangaande de Dienaren des Woords, in wat plaats dat zij zijn, zoo hebben zij eene zelfde macht en autoriteit, zijnde altegader Dienaren van Jezus Christus, den eenigen algemeenen Bisschop en het eenige Hoofd der Kerk". Welk beginsel terug te vinden is in de Dordtsche Kerkorde art. 30, waar voor elke kerkelijke vergadering (van ambtsdragers) eigen terrein, eigen vrijheid en eigen macht is verzekerd, met uitsluiting van de heerschappij van de eene vergadering over de andere; ieder zal in zijne orde handelen!
De ambtsdragers zijn er om en voor de Kerk. Daarom moeten ze ook door de Kerk, door de gemeente, gekozen worden. „Wij gelooven", zegt art. 31 Ned. Gel. bel., „dat de Dienaars des Woords Gods, Ouderlingen en Diakenen tot hunne ambten behooren verkoren te worden door wettige verkiezing der Kerk, met aanroeping van den naam Gods en goede orde, gelijk 't Woord Gods leert". 
En die ambtsdragers zullen dan in goede achting moeten zijn en in eere moeten worden gehouden door de gemeente, hen gehoorzaam zijnde om Christus' wil. „Opdat de Heilige Ordinantie Gods niet geschonden worde of in verachting kome, zoo zeggen wij" — lezen we in art. 31 Ned. Gel. bel. als taal onzer Geref. Kerken in de 17de eeuw — ,,dat een ieder de Dienaren des Woords en de Ouderiingen der Kerk, in bizondere achting behoort te heben, om des werks wille, dat zij doen, en in vrede met hen te zijn, zonder murmureeing, twist of tweedracht, zooveel mogelijk is".
Van „de Heilige ordinantie Gods" durven onze Gereformeerde Vaderen te spreken, als zij het hebben over den Raad der erk — den Kerkeraad dus — met de ambten van Dienaar des Woords, Ouderlingen en Diakenen, die de kerkelijke wetten en regelingen zelf te stellen hebben (niet de Overheid), met en voor elkander handelend als regeerders der Kerk. God Zelf wil het zoo voor Zijn gemeente; Jezus Christus Zelf heeft het zoo aan Zijn Kerk bevolen! Waarom de Kerkorde ook niet willekeurig op zij gezet mag worden, door niemand, want het is Christus Zelf, die langs dezen weg over Zijn gemeente wil regeeren, opdat het haar zal welgaan, opdat zij innerlijk gezond zal zijn en blijven, benevens zich zal kunnen uitbreiden n het midden der menschen.
In en door haar regeering, door haar eigen ambtsdragers, door haar eigen vergaderingen — volgens de Dordtsche Kerkorde zijnde vierderlei: de Kerkeraad, de Classicale Vergadering, de Particuliere — Provinciale — Synode en de Generale of Nationale Synode, art. 29 D.K. — heeft de Kerk van Christus haar eigen huishouding. Onder voorbehoud van de bevelen van Christus en zich voegend naar Gods Woord, regeert en bestuurt de Kerk zich zelve; door haar eigen vertegenwoordigers, die door haar zelve zijn gekozen (art. 31 Ned. Gel. bel.). Zoo is de Kerk vrij en onafhankelijk (onder voorbehoud van de bevelen van haar eenig Hoofd, Jezus Christus). Niemand zal over haar heerschen. Zij heeft haar eigen wet en orde en regeering. Daaruit blijkt dan ook de zelfstandigheid der Kerk, die van niemand en niets afhankeijk is, dan alleen van haar Hoofd, aan Wien zij tevens verantwoordelijk is — verzekerd van Zijn tegenwoordigheid en van de leiding des Heiligen Geestes, zoo zij zich voegt, met de vreeze van Zijnen Naam, naar Zijn Woord en Waarheid.
Vrij en onafhankelijk is de Kerk. Vrij in de plaatselijke gemeente, welke haar eigen ambtsdragers en haar eigen Raad der Kerk en haar eigen kerkelijke ordeningen heeft (art. 30 „Raad der Kerk"), art. 31 ,,verkiezing door de Kerk"; art. 32 „de Regeerers der Kerk zullen onder elkander zekere ordinantie instellen en handhaven tot onderhouding van het lichaam der Kerk"), tegelijk zich in den lande openbarend als éen lichaam van Christus, rondom Zijn Woord en naar Zijne bevelen, zoodat de plaatselijke Kerken bewust leven als leden van één lichaam in classis, provinciaal en nationaal (art. 29 Dordtsche Kerkorde); er ook naar staande internationaal de saamhoorigheid te openbaren, zooals in de eerste eeuwen van de Christelijke Kerk de oecumenische of algemeene concilies of kerkvergaderingen gehouden zijn, en ook op de Dordtsche Synode vertegenwoordiers van buitenlandsche Kerken waren genoodigd en mee vergaderd hebben.
Naar Gereformeerd beginsel zal ook de Staat geen zeggenschap hebben over de Kerk. De Kerk is van Christus en Deze heeft Zijne ordeningen gegeven in de ambten enz., om „door dit middel de ware religie te onderhouden en te maken, dat de ware leer haren loop hebbe, dat ook de vertreders op geestelijke wijze gestraft worden en in den toom gehouden, enz." Door dit middel zullen alle dingen in de Kerk wèl en ordelijk toegaan, enz."
Zóó spreekt artikel 30 Ned. Geloofsbelijdenis. En „dit middel", door de Ned. Gel. Bel. genoemd, nader aangeduid en duidelijk omschreven, is niet de Staat, niet de Overheid, geen aardsche macht noch iets dergelijks, maar dit middel is der Kerke zelve.
De Overheid, die er is „ter oorzake der verdorvenheid des menschelijken geslachts" en die er is „om het kwade te bedwingen" — zooals Artikel 36 zoo duidelijk en zoo naar waarheid zegt! (men lette toch op die omschrijving, waarin zooveel ligt opgesloten!) — is dus niet om de Kerk te regeeren, of over de Kerk heerschappij te voeren, of de Kerk het werk uit de handen te nemen, enz. De Overheid is om heel andere oorzake van God gegeven (nog eens: ter oorzake van de verdorvenheid des menschelijken geslachts" èn „om het kwade te bedwingen") en mag zich dan ook niet op de plaats zetten van de ambten en de Kerkregeering. Het wereldlijk gezag mag en moet de Kerk, zoo noodig en waar mogelijk, wèl diensten bewijzen, maar bezit over de Kerk en in het midden van haar geen rechten. De Overheid heeft de Kerk te beschermen, maar zal over haar niet heerschen en mag nooit doen wat der Kerk zelve is.
Onze Gereformeerde Vaderen hebben èn in art. 36 Ned. Gel. bel. èn in art. 28 Dordtsche Kerkorde in de taal van hun tijd hun gevoelens inzake het ambt der Overheid en de verhouding van ,,Staat en Kerk" neer gelegd, waarbij dient te worden opgemerkt dat vóór 1619 in de Kerkordeningen geen sprake van de taak der Overheid was. Maar omdat men de Kerkorde zoo gaarne als Staatswet van kracht zag en omdat men de Gereformeerde Kerk als publieke en officieel erkende, heerschende Kerk, wilde zien— kwam men met deze dingen; waarbij principieel wel gezegd werd dat noch de Overheid boven de Kerk (Arminiaansch), noch de Kerk boven de Overheid (Roomsch) stond, maar waarbij dan practisch bedoeld en verkregen werd: dat de Overheid in dagen van verval der Kerk zou reformeeren(!), de paapsche superstitiën zou verbieden, de prediking van het zuivere Evangelie zou gelasten(!) en de predikers der valsche, d.i. der Roomsche religie, moest afzetten en dus de Gereformeerde Kerken altijd en overal als publieke Kerken moest erkennen en de Roomsche Kerk had uit te roeien.
Wij zeggen: de Overheid heeft de Kerk te beschermen, haar rechten te verdedigen, den weg te effenen en te vergemakkelijken tot verkondiging van het Evangelie, haar zoo noodig te helpen en bij te staan in het midden van 't publieke leven, maar overigens heeft de Heere aan de Kerk een eigen orde van zaken gegeven en door ,,dit middel", zegt onze Ned. Gel. Bel. naar waarheid, „zal de ware religie onderhouden worden en de ware leer haar loop hebben en zullen de overtreders op geestelijke wijze gestraft worden, enz." (Art. 30 Ned. Bel. belijdenis).
Uit bovenstaand valt nu niet moeilijk op te maken, dat naar luid van het Gereformeerd beginsel, Jezus Christus de Koning der Kerk is en Zijn Woord de bron van alle recht en regel, naar welke orde alles eerlijk zal moeten toegaan. Onder dien Koning en eenigen Bisschop Jezus Christus en in gehoorzaamheid aan Hem zullen de ambten er zijn en functioneeren, en zoo zal de Kerk in en door de ambten, in en door hare vergaderingen — waarbij de een niet meer macht zal hebben dan de ander — zelve de besturende, rechtsprekende en wetgevende macht hebben. Door wettige verkiezing zal de Kerk zelve haar ambtsdragers en regeerders kiezen en in dien weg zullen de lambten, in den Kerkeraad en in de Classicale Vergadering en in de Provinciale Synoden en in de Nationale Synode het leven der Kerk richten.
Onder de opperhoogheid van Jezus Christus regeert de Kerk zichzelve, spreekt zij recht en geeft zij wetten, draagt zorg voor de gezonde leer en houdt opzicht en tucht, daarbij naar het bevel van den Heiland zorg dragend voor de armen en predikend het Evangelie ook onder de niet-christelijke volkeren, opdat Christus' Kerk worde uitgeplant onder Joden, Heidenen en Mohammedanen.

De Socialisten-Psalm.
Dat wisten we niet, dat Psalm 72 (,,De bergen zullen vrede dragen") de „Socialisten-psalm" heette, welken Christen-Socialisten in hun onderlinge bijeenkomsten met de Internationale plegen te zingen. Uit een artikel, voorkomend in de N. R. Crt., hoorden we dat. Ja — de mensch zoekt rust. Het schepsel heeft behoefte aan vrede. En gelukkig is er een Vrede-vorst en een Vrede-rijk. Maar dat is niet uit de menschen, niet van beneden, niet uit de aarde, maar van Boven, uit God, in Jezus Christus. En ziet, nu zingt de mensch, die naar rust zoekt en naar vrede hunkert, het bekende lied „De bergen zullen vrede dragen" en veracht en verwerpt dan tegelijk den Vrede-Vorst, Jezus Christus, die door Zijn komst op aarde en door Zijn volbrachten zoenarbeid den vrede bracht die alle verstand te boven gaat.
Vrede door het bloed des Kruises! Maar de mensch wil z'n eigen zaligmaker zijn.
Door alle tijden heen is dat geleerd en dat wordt ook nu geleerd, door Theosophen, door Krisjnamoerti, door de Socialisten — ieder op z'n eigen manier 't voorstellend, maar saam vallend in het oordeel, dat vervat is in deze woorden: „die den Zoon ongehoorzaam is, op dien blijft de toorn Gods".
En dan toch te zingen: „De bergen zullen vrede dragen"
Hoort men dan de roepstem niet: „Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven"? Geen ware broederschap, dan langs het pad van het ware kindschap. Geen wereldvrede, dan als vrucht van het Kruis.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's