Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan
Zijn leven en zijn geschriften. (36)

Van de twee groote leeuwen had Getrouwe geen last gehad; ze sliepen. En het huis van den portier was hij voorbij gegaan, want hij had haast om voort te gaan op den weg naar de Godsstad. „Jammer" — zei Christen — „dat gij daar (in het huis Lieflijkheid) niet geweest zijt, want men zou u daar zeldzame dingen getoond hebben; dingen, die een mensch zijn leven lang niet kan vergeten".
Getrouwe had toen een zekeren Misnoegen ontmoet, in de Vallei der Verootmoediging, die zijn uiterste best deed, hem te doen terugkeeren; „want" — zoo zeide hij — „op heel dezen weg zult gij geen korreltje eer oogsten". Hij zeide, dat vooral mijn vrienden „Hoogmoed", „Aanmatiging", Zelfbedrog", „Wereldsche eer" en anderen, het mij zeer zouden kwalijk nemen".
Naar het vleesch waren zij zijn verwanten — dat moest Getrouwe eerlijk belijden — maar van het oogenblik afaan, dat hij uit de Stad Verderf gevlucht was, had hij met hen gebroken. En hij antwoordde aan Misnoegen, dat „ootmoed altijd komt vóór de eer en hoogmoed vóór den val".
Vooral van Schaamte had Getrouwe verder veel last gehad. Hij zei, dat het een mensch onwaardig was zich met den godsdienst in te laten. Hij achtte het een kinderachtig en flauw spel, zich te bekommeren over de vraag, of men een teeder geweten bezit. Een mensch, die dwaas genoeg is om angstvallig de wacht te betrekken bij zijn eigen hart en zijn woorden en daden nauwkeurig te wegen, was, volgens hem, aller bespotting waardig. Er waren dan ook maar weinig groote geesten, zei hij, die mijn gevoelens deelden; en die het deden, waren met blindheid of krankzinnigheid geslagen. Ook legde hij den nadruk op den maatschappelijk lagen stand, waaruit de meeste pelgrims voortkwamen en op hun gebrek aan beschaving en algemeene ontwikkeling. 't Was laf, zei hij, om door een preek tot tranen toe bewogen te worden, en het was dwaas voor een kleine overtreding vergeving te vragen. Door de religie vervreemdde men ook van de menschen van stand, enz.
Door schaamte wilde hij mij van den weg ten leven afbrengen, en ik werd ook werkelijk in 't nauw gebracht. Maar eindelijk — zoo vertelde Getrouwe — begon ik mij te bezinnen, dat, hetgeen hoog is bij de menschen, over 't algemeen laag is bij God. En in den dag des oordeels zal niet het woord van menschen gelden, maar het woord van God. Wat God zegt, dat is waarheid, al zouden alle menschen er zich tegen verzetten.
Toen zeide ik: „Schaamte, gij vijand van mijn ziel, ga weg van mij! Zou ik u, tegenstander van mijn Koning, een oogenblik langer in mijn nabijheid dulden! Hoe zou ik op Gods zegeningen kunnen hopen, als ik mij voor Zijn wegen en Zijn dienstknechten schaamde?"
Schaamte was echter een brutale man en — zoo verhaalt Getrouwe — ik kon hem bijna niet kwijt raken. Als een booze geest bleef hij om mij heen zweven en fluisterde mij telkens iets in de ooren over de verzwakkende kracht, die er van religie en Christendom uitgaat. Maar eindelijk werd ik 't moe en zei op beslisten toon, dat al zijn pogingen vergeefsch waren, want dat ik juist de allerhoogste heerlijkheid zag in de dingen, die hij zoo minachtte.
Zoo raakte Getrouwe, die door Wellust, door den Ouden Adam en door Schaamte zoo was aangevallen, van deze vijanden los. Zijn begeeren mocht zijn naar de dingen van Gods Koninkrijk en niet vleeschelijke wellusten; zijn hulpe mocht zijn van Christus, die de wonden van lijden en dood droeg, als de Wet hem weer beschuldigde van zonde en ongerechtigheid; zijn valsche schaamte legde hij af, om te begeeren den naam van zijn Heiland te belijden, en zoo trok hij verder, door menigerlei verzoekingen heengaande, en met een verlicht hart, blijde zijnde, hopende op Gods genade, zong hij:
Wat heeft het naar God zoekend hart
Gestaag verzoekingen te lijden!
Bij elken voetstap meer benard,
Is hier het leven enkel strijden.
De hemelstem trekt naar omhoog,
Het listig vleesch verlokt ten kwade,
Geen hart, Algoede, dat niet boog,
Hieldt Gij 't niet staande door genade.

Ziet toe dan, pelgrim, o zie toe.
Waar zooveel nooden u omringen,
Dat gij niet sluim'rig, zwak te moe,
U uit het rechte spoor laat dringen.
Wees waakzaam, als een strijder past;
Sla wakker uw belager gade;
En houd als kind aan 't heilswoord vast:
Ik heb genoeg aan Gods genade.
Christen informeert of Getrouwe nog meer vijanden ontmoet heeft, maar Getrouwe antwoordt: „Neen, niemand meer. Verder op den weg had ik enkel zonneschijn en die maakte mijn pad licht, zelfs in de Vallei der schaduwe des doods".
„Dan zijt gij wel gelukkig geweest, want het is met mij heel anders gegaan. Van het eerste oogenblik af, dat ik de Vallei betrad, heb ik, uren achtereen, met Apollyon moeten worstelen. Telkens meende ik, dat ik sterven zou, vooral, toen hij mij tegen den grond wierp en, onder het vallen, mijn zwaard uit de hand gleed. De vijand brulde zijn zegepraal reeds uit, maar ik riep tot den Heere en Hij verhoorde mij; Hij verloste mijn ziel uit alle benauwdheid. Daarna kwam ik in de Vallei der Schaduwe des doods, waar ik tot halverwege in de duisternis moest loopen. Telkens dacht ik, dat ik een prooi des doods zou worden, maar eindelijk brak de dag aan en terwijl de zon al hooger aan de kim steeg, kon ik zonder gevaar mijn tocht hierheen vervolgen".
Het blijft een verblijdend iets, dat Bunyan ons van twee reizigers naar de eeuwigheid een zoo onderscheiden weg geteekend heeft. Het geeft blijk van zijn groote, diepe menschenkennis en hij wil daardoor velen, die de stad Verderf ontvlucht zijn om naar Sion 't aangezicht te richten, onderwijzen, waarschuwen, helpen, troosten.
Is Getrouwe niet 't type van den christen, die telkens met z'n oude natuur te strijden heeft en telkens angstig tusschen de menschen zich schaamt voor z'n godsdienst, voor z'n overtuiging, voor z'n geloof, voor z'n belijdenis? De wreede tyran Iaat niet los! De oude natuur bindt een strijd aan met de nieuwe, een strijd op leven en dood. Kan de een niet met al z'n zonden en ongerechtigheden komen tot de verzoening die daar is in het bloed van Jezus Christus, om te omhelzen de beloften Gods in Sions Borg, zoo heerlijk en rijk voor verbrijzelden van hart en verslagenen van geest — anderen mogen in geloove den Heiland aannemen, maar om telkens dan weer een knauw en een kneep in vleesch en hart te voelen, als „Vrouw Wellust", ,,de Oude Adam", „Valsche Schaamte" enz. de heerschappij zochten te verkrijgen. Dan klinkt de angstkreet weer: „ik ellendig mensch."
,,Waakt en bidt opdat gij niet in verzoeking valt", zegt de Geest. En alleen wanneer in de kracht Gods, de trage handen en de slappe knieën weer gesterkt worden, reist de ziel haar weg met blijdschap. Gods genade is dan genoeg, Zijn kracht wordt dan in zwakheid volbracht.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's