Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan, Zijn leven en zijn geschriften. (42)
Bijoogmerk wil toch met Christen en Hoop meewandelen, maar houdt zich 't recht voor z'n eigen opinie te hebben en te houden. Dan zegt Christen: „Neen, wij gaan geen stap verder, als gij niet doet zooals wij".
„Nu, dan niet", sprak Bijoogmerk. „Mijn beginselen, die hecht en beproefd zijn, laat ik nooit los. Als gij geen prijs stelt op mijn gezelschap, ga ik alleen verder, zooals ik tot hiertoe ook deed en dan zal ik geduldig wachten, tot er iemand komt, die mijn gezelschap méér waard is".
Christen en Hoop vervolgden hun weg en lieten Bijoogmerk alleen achter. Maar toen zij wat verder waren en eens omkeken, zagen zij, dat drie mannen zich bij Bijoogmerk voegden. Zij maakten een diepe buiging voor hem en sloten zich als reisgenooten bij hem aan. Hun namen waren: Wereldvorst, Geldwolf en Vrek. In hun jeugd hadden ze samen gespeeld en ze waren op school geweest bij meester Grijpwolf te Winzucht, een klein marktstadje in het graafschap Hebzucht. De oude schoolmeester had hun al vroeg de kunst geleerd zich te verrijken door geweld, list, vleierij en leugen, of door zich het masker van den godsdienst voor te binden; en het moet gezegd worden: de drie vrienden hadden zooveel van hun ouden leermeester opgestoken, dat zij heel goed ieder aan het hoofd van een dergelijke school hadden kunnen staan.
Toen ze elkander, zooals ik zei, zeer hoffelijk gegroet hadden, zei Geldwolf tot Bijoogmerk : „wie loopen daarginds voor ons uit?"
„Dat zijn een paar boeren uit een achterhoek, die op hun manier als pelgrims reizen", was het antwoord. „Zij wilden niet op ons wachten, om samen de reis voort te zetten. Maar dat komt, omdat het menschen zijn, die zóó vastgeroest zitten in hun eigen opvattingen, dat ze weinig respect hebben voor de meening van andersdenkenden."
,,Dat is heel verkeerd", merkte Vleitong op. „Wij lezen immers van sommige menschen, die al te rechtvaardig zijn; dat brengt hem er toe, iedereen, behalve zichzelf, te veroordeelen."
Bijoogmerk teekent de pelgrims Christen en Hoop dan op de volgende manier, zeggende dat hij anders over de dingen denkt dan zij. „Hardnekkig als zij zijn, zijn zij in de eerste plaats van meening, dat men de reis naar de hemelpoort moet voortzetten onder alle omstandiglieden, hoe die ook zijn mogen. Ik daarentegen ben van oordeel, dat men het moet doen, wind en weer dienende. Zij vinden, dat men alles voor God moet overhebben; ik ben er meer voor, het eigen leven en alles wat men bezit zoo veilig mogelijk te beschermen. Zij staan op het standpunt, dat men zijn eigen, godsdienstige beginselen moet vasthouden, ook als iedereen er tegen opkomt; ik ben van meening, dat men de religie belijden moet als de tijdsomstandigheden het gedoogen. Zij zweren trouw aan een godsdienst in lompen gehuld, ik volg zijn stoet alleen, wanneer hij vorstelijk schrijdt op zilveren sandalen."
Toen sprak Wereldvorst: „Houdt u daaraan, vriend Bijoogmerk, want ik vind hem een dwaas, die, als hij de vrijheid heeft het zijne te houden, zoo dom zou zijn om het prijs te geven. Laten wij voorzichtig zijn als de slangen en het hooi binnenhalen, als de zon schijnt. De bijen nemen ook den geheelen winter rust en komen in beweging als er voedsel te verkrijgen is. God geeft nu eens regen en dan weer zonneschijn; als zij zoo dwaas zijn om in den regen te gaan loopen, laten wij dan dankbaar zijn, dat zonneschijn ons pad bestraalt. Wat mij betreft, ik heb het meest op met dien godsdienst, die mij verzekert, dat ik de zegeningen van dit aardsche leven kan genieten. God strooit aan alle kanten zijn zegeningen voor onze voeten uit, wat is nu dwazer dan te denken, dat Hij ons verbieden zou ervan te genieten."
In dezen toon spraken zij met elkander nog lang over velerlei aangelegenheden. En zij zijn 't met elkander roerend er over eens, dat iemand de mooie kansen om rijk te worden niet ongebruikt mag laten voorbijgaan. Geldwolf is van oordeel, dat een predikant, die een klein inkomen heeft en dat voor een grooter tractement verwisselt, in geen geval van geldzucht mag worden beschuldigd. En — zoo zegt hij — gesteld, dat een koopman een klein zaakje zou hebben, maar er op vooruit kon gaan, door godsdienstig en vroom te worden; of, gesteld dat hij door dit laatste te doen, een rijke vrouw kon trouwen of aanzienlijke klanten kon krijgen, dan zie ik volstrekt niet in, waarom dat ongeoorloofd zou zijn. 't Is toch geen zonde een rijke vrouw te trouwen en voorname klanten te werven! Deze woorden van mr. Geldwolf vielen bij allen bizonder in den smaak; men was het er over eens, dat dergelijke praktijken werkelijk aan te bevelen waren.
Wat is Bunyan in dit gedeelte geestig en scherp! In geen gedeelte van zijn boek komt zijn sarcastische en humoristische ader beter uit dan in zijn beschrijving van Bijoogmerk en zijn familie en vrienden. Nooit te veel tegen stroom en wind ingaan en altijd het vroomste te zijn als de godsdienst op zilveren muilen wandelt!
Intusschen wil Bunyan, hoe geestig hij ook is hier, ons juist zóó den weg ten leven duidelijk en klaar voor oogen stellen en hij wil de zielen zijner lezers tot God leiden, tot God, zijn hoogste goed en zijn eeuwig deel.
Bijoogmerken te hebben bij den godsdienst — wat is het vreeselijk! De schare die van de brooden gegeten heeft loopt Jezus na om meer nog van het aardsche goed te genieten. De schare dringt op Hem aan, als Zijn weg in het licht gaat en voorspoedig is. Men wilde alles verlaten, als 't voordeel gaf. Wat is het den Heiland tot smart geweest, als Hij bijoogmerkèn en zelf zuchtige bedoelingen bij de menschen gewaar werd! Hij eischte en vroeg, dat men Hem zou volgen in den weg der wedergeboorte en alles schade en schande zou achten voor de uitnemendheid der godzaligheid.
En nu teekent Bunyan ons hier iemand die vol was van lage, armzalige, zelfzuchtige beweegredenen en van niets anders. Al wat dit ongelukkig schepsel deed, deed hij alleen met het oog op eigen voordeel. Altijd hield hij zichzelf in 't oog — en zijn godsdienst was een stank in de neusgaten van allen, die wisten wat in zijn hart was. Bijoogmerk was een van hen, die onze Heere Jezus witgepleisterde graven noemde.
Spreekt de Heiland niet voor de ooren van de geloovigen: dat zij zullen afhouwen en wegdoen al die dingen, die wij tot onze eigene eere doen, die wij doen om menschen te behagen of om ons eigen ik te streelen; al die dingen, die wij in onoprechtheid met bijoogmerken zouden doen en niet uit liefde tot God.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's