Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

De Reorganisatie-gedachte en Het Reorganisatie-plan.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer we nu het Concept verder inzien, dan krijgen we — na de artikelen 1, 2, 3 enz. — al spoedig Artikel 9. Dat is zeker niet een van de onbelangrijkste artikelen, want het is een nieuwe redactie van het tegenwoordige wijd en zijd vermaarde Artikel 11 van het Algemeen Reglement, dat o.m. handelt over „de handhaving der leer".
„Handhaving der leer" is dus niet iets nieuws in de Reglementen onzer Ned. Hervormde Kerk; 't staat er in vanaf 1816. En — ietwat wonderlijk — in het Reglement van 1816 was het ook genummerd als Artikel 9.
Dit door allen besproken artikel, dat telkens aangehaald wordt, heeft een nieuwe redactie gekregen en is van Artikel 11 (weer) Artikel 9 geworden.
Wij raden ieder aan om dit (nieuwe) Artikel 9 eens rustig te lezen en op de onderscheidene onderdeden van dat (nieuwe) artikel eens de aandacht te vestigen. Mogelijk komt men dan tot de overtuiging, dat deze nieuwe redactie beter is dan het tegenwoordig artikel.
Natuurlijk zou men kunnen vragen of heel het artikel niet zou kunnen vervallen, daar de dingen, waarom het gaat, b.v. bij de „ambtsplichten", kunnen en zullen worden genoemd. Maar Artikel 11 (vroeger Artikel 9) staat er nu eenmaal in vanaf 1816, en daarom heeft het eventueel geheel verwijderen van zoo'n artikel wellicht te groote bezwaren.
Vanaf 1816 is in Artikel 11 (vroeg.er Artikel 9) gesproken over „de leer der Kerk" en wat de Kerk heeft te doen voor „de vermeerdering der godsdienstige kennis, de behartiging der Zending (ingevoegd 15 Jan. 1909), de bevordering van christelijke zeden, de bewaring van orde en eendracht en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland". Dat is in Artikel 11 (vroeger Artilcel 9) N.B. opgedragen aan „allen, die in onderscheidene betrekkingen, met het kerkelijk bestuur belast zijn".
De bestuursleden moeten voor al deze dingen zorgen, als een „bestuursfunctie"!! Daarbij wordt in Artikel 11 (vroeger Artikel 9) als eerste „zorg" genoemd, niet de Ned. Hervormde Kerk, neen — de bestuursleden in de Ned. Hervormde Kerk moeten als eerste zorg kennen: te zorgen voor de belangen van de Christelijke Kerk in het algemeen!
Dat was vroeger zoo.
De Kerk, de „eigen" Kerk — nu ja, die telde óók wel mee, maar men voelde zich méér „lid van het Koninkrijk Gods" dan „lid van de Kerk". En ieder deed graag wat voor het Koninkrijk Gods. Maar van eigen kerkelijk leven had men niet veel benul. Dat was de ruime geest van verdraagzaamheid en algemeenheid, die vroeger, in den goeden tijd van na de revolutie, heerschte. Vóór 1852 was 't daarom zelfs nóg iets ruimer dan nu geformuleerd; want van 1816—1852 stond er: „De zorg voor de belangen, zoo van het Christendom in het algemeen, enz." — terwijl er nu staat: „De zorg voor de belangen, zoo van de Christelijke Kerk in het algemeen".
Vroeger was het dus nóg mooier, toen moesten alle bestuursleden zorgen voor „het Christendom in 't algemeen" — nu voor „de Christelijke Kerk in 't algemeen"!
Zooals contribuanten van een algemeen godsdienstige vereeniging, tot nut van 't algemeen opgericht, doen!
Nu staat er in het Concept: Artikel 9: „Het bestuur en opzicht over de gemeenten, zooals dat volgens Artikel 5 Algem. Reglement door de verschillende kerkelijke vergaderingen uitgeoefend wordt, beoogt in 't bijzonder de toegewijde zorg voor den bloei der Nederlandsche Hervormde Kerk, de handhaving harer leer, enz."
Ons dunkt, dat dit juister en beter is dan het tegenwoordig Artikel 11 gesteld is.
De verschillende kerkelijke vergaderingen worden hier dus primair genoemd — niet „bestuursleden".
Dan komt de kwestie van ,,de leer der Kerk".
Zooals men weet, is in het tegenwoordig Artikel 11 „de leer der Kerk" vastgelegd. En wij achten dat gelukkig. Wel kan bij de huidige Besturenorganisatie lang en breed gesproken worden over de handhaving van die leer. En dan springt het aanstonds in 't oog, voor ieder die eenig begrip van Kerkrecht heeft, dat hier ontzaglijk veel beletsels zijn — waarvoor met opzet door de mannen van de Synodale Organisatie gezorgd is — maar het water van de zee kan niet afwasschen, dat onze Hervormde Kerk een eigen leer, een eigen belijdenis heeft, welke leer en belijdenis als kerkelijke leer en kerkelijke belijdenis in de Ned. Hervormde Kerk moet worden gehandndhaafd.
Een confessielooze, een belijdenislooze Kerk is de Ned. Hervormde Kerk niet. Zij is een belijdende Kerk, hebbende hare aloude belijdenis, die niet Roomsch, niet Luthersch, niet Doopsgezind, noch Remonstrantsch is, maar uitgesproken Protestants-Gereformeerd.
Wie dat wil tegenspreken en loochenen, doet de historie zoodanig geweld aan, dat ieder, wie ook, die voor de historie nog eenig oog heeft en eenigen eerbied koestert, dit moet veroordeelen. De Ned. Hervormde Kerk is ook na 1816, ook na 1852 een belijdende Kerk, zijnde van Protestants-Gerefor meerde belijdenis!
Nu heeft die belijdenis, zijnde de drie Formulieren van Eenigheid — althans zeker de Nederlandsche Geloofsbelijdenis in 37 Art. en de Heidelb. Catechismus, als men wellicht zou willen beweren, dat door de politieke heeren niet in alle provincies de Vijf Leerregels van Dordt zijn toegelaten!! — nu heeft die belijdenis der Ned. Hervormde Kerk driehonderd jaar, zeker de laatste honderd jaar, „stil" gelegen, geslapen. Door allerlei omstandigheid is dat zoo geworden. Vroeger verhinderden de politieke heeren, dat er een Nationale Synode werd gehouden en in 1816 heeft de Koning met z'n liberalistische raadsheeren de belijdenis ingekerkerd; ze werd in de safe opgeborgen. De Besturen-Organisatie zorgde er wel voor dat ze daar stil bleef liggen, zonder veel kwaad te doen. 
Wat moeten we nu doen, wanneer het tot een andersoortig kerkelijk leven mocht komen voor onze Ned. Hervormde Kerk; als er een kerkelijk samenleven komt, ingericht naar de beginselen van Gods Woord en van haar eigen belijdenis? Dan moeten we natuurlijk „de leer der Kerk", de historische belijdenis der Kerk, niet loslaten. We zijn ten eerste geen anarchisten, die willen gaan bouwen op „schoon" gemaakten grond (lees: ruïne), om een ,,nieuwe" geschiedenis dan te beginnen. Christenen hebben eerbied voor de geschiedenis, voor de traditie — te meer, wanneer ons door de Vaderen, onder Gods bestel, zoo kostelijk goed is overgegeven en toebetrouwd, gelijk ons dat bewaard is in de belijdenis der Hervormde Kerk; een confessie, zoo nauw verwant bovendien aan de belijdenis van alle Gereformeerde Kerken in binnen-en buitenland. (Wij voelen voor een éénheidsbeweging op Gereformeerden grondslag!)
De leer der Kerk laten we dus niet los bij ons reorganisatie-plan.
Natuurlijk niet!
Maar dan mag nu voor de Kerkelijke Vergaderingen, die eventueel komen, wel even „met name" worden uitgesproken, dat het bij de handhaving harer leer (welke hier dus niet wordt losgelaten, maar onverkort wordt bewaard, waardoor dus absoluut geen anderen grondslag voor het kerkelijk leven wordt gelegd, noch een ander „accoord van gemeenschap" wordt geprojecteerd gaat om „de eerbiediging van Gods Woord als regel van geloof en leven (Art. 7 Ned. Gel. Belijdenis)  zoodat het niet om een menschelijk geschrift als zoodanig mag te doen zijn, maar om belijdenisschriften, die op Gods Woord gegrond zijn — en de prediking van het heilig Evangelie van Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heere. (Zondag 6 Heidelb. Catechismus).
Door de vermelding van Artikel 7 der Ned. Geloofsbelijdens en Zondag 6 van den Heidelbergschen Catechismus, zijn deze belijdenisschriften dan als vanzelf als onderdeelen van de leer der Kerk genoemd en door dat artikel der belijdenis is als hoogste autoriteit nog eens „met name" genoemd Gods Woord. Terwijl door Zondag 6 van den Heidelb. Catechismus het heilig Evangelie van Jezus Christus omschreven is met deze woorden (Vr.: Waaruit weet gij dat?): „Uit het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerst in het Paradijs geopenbaard en daarna door de heilige Patriarchen en Profeten heeft laten verkondigen, door de offeranden en andere plechtigheden (ceremoniën) der wet laten voorbeelden, en ten laatste door Zijnen eeniggeboren Zoon vervuld". 
Bij de leer der Kerk zouden we dus, onder de komende nieuwe omstandigheden, bij de handhaving der leer „met name" willen zien genoemd; dat 't gaan moet om „de eerbiediging van Gods Woord als regel van geloof en leven" en „de prediking van het heilig Evangelie van Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heere", opgevat in den zin dan van Zondag 6 Heidelb. Catechismus.
Wanneer de Ned. Hervormde Kerk met hare Kerkelijke Vergaderingen, voor bestuur en opzicht, op die basis van het nieuwe Artikel 9 zou gaan staan, dan zouden wij ten hoogste dankbaar zijn, daar zij dan in gezonden zin als een belijdende Christelijke Kerk zich zou openbaaren, geheel in den geest van hare eigene belijdenis, welke haar wettig eigendom is, om dan te vervullen haar taak voor land en volk — ook om dan uit te planten Christus' Kerk onder de niet-christelijke volkeren. Ook de nieuwe proponentsformule mogen we hier nu wel tegelijk voorleggen. Zij is als „bijlage" toegevoegd en luidt aldus:
„Wij, ondergeschrevenen, door de Provinciale Synode van (of: door de Classicale Vergadering van het Waalsche Kerkressort) tot de bediening des Evangelies en der Sacramenten in de (Nederlandsche) Hervormde Kerk toegelaten, beloven in het diep besef van onze roeping, daarin met ijver en trouw te zullen werkzaam zijn, overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande, zooals deze uitkomen in hare belijdenisschriften, formulieren en liturgische geschriften, en mede te arbeiden aan den bloei der (Nederlandsche) Hervormde Kerk en mitsdien aan de uitbreiding van Gods Koninkrijk, met opvolging van alle kerkelijke verordeningen en onverminderd het recht van beroep op Gods Woord in den kerkelijken weg, in zaken de belijdenis en de Kerkorde betreffende".
(Wordt voortgezet).

De Kerk als collectant voor de Zending. 
De Heiland heeft aan Zijn Kerk het bevel gegeven: „Predikt het Evangelie aan alle creaturen". De Kerk van Christus moet uitgeplant worden onder de niet-christelijke volkeren, onder heidenen. Mohammedanen, Joden, overal; tot aan de uiterste einden der aarde.
Onze Hervormde Kerk is geen Zendingskerk. Dat is haar fout, haar zonde, haar armoede. Dat komt, dat zij als Kerk niet kloek den Christus belijdt en niet komt met het Evangelie der Schriften. Daarom is reorganisatie noodig. De Kerk als Kerk moet met haar belijdenis komen, om uit die belijdenis te leven en naar die belijdenis te handelen.
Zij moet Zendingskerk worden. Om Christus' wil; ook om haars zelfs wil; ook om de wille der volkeren. De Kerk van Christus: mag dat werk der Zending niet nalaten. Nu zijn Vereenigingen gekomen, die aan Zending doen. Prachtig. 
En die Vereenigingen verlagen de Kerk, om haar te maken tot collectant voor de Zending. Overal komen de zakjes wéér te liggen, en een offer wordt dan gevraagd voor de Zending; de Vereenigingen hebben geld noodig. En de Kerk wordt gebruikt als collectant. Meer is de Kerk, de Hervormde Kerk niet De Kerk collectant — en dan kunnen de Vereenigingen weer door werken. Zal de Hervormde Kerk die schande langer dragen? Zal men nu nergens het vernederende voor de Kerk voelen en luide uitroepen dat de Kerk zich heeft weg te schamen? Dat de Hervormde Kerk terugkeere tot de belijdenis van den Christus, om als belijdende Kerk des Heeren ook zelve het Zendingswerk ter hand te nemen. De Hervormde Kerk worde tot een getrouwe getuige van Jezus Christus. De Hervormde Kerk brenge hier en elders, tot aan de uiterste einden der aarde, de blijde boodschap des heils, welke begrepen is in Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, voor zondaren gegeven ten Zaligmaker. Wandelend in het licht, getuige de Hervormde Kerk mee van Hem, die het licht der wereld is.

Saamhoorigheid.
Zullen twee tezamen wandelen, die elkander niet hebben leeren verstaan en elkander niet hebben leeren vinden? Immers neen! Want oneenigheid en narigheid is de vrucht ervan. Daarom moesten ook niet in de Hervormde Kerk samenwonen, die met de leer der Kerk instemmen, in prediking, sacramentsbediening, lied, enz., en zij, die in geest en hoofdzaak, in aard en wezen iets anders, iets heel anders gelooven en belijden. Die in het centrale van de anthropologie, van de hamartologie, van de christologie, van de theologie — die in het centrale van de leer aangaande den mensch, de zonde, den Christus, enz. verschillen, principieel in geest en hoofdzaak verschillen, moesten niet bij elkaar willen wonen in één Kerkgemeenschap. De eerlijkheid staat hiervoor in den weg. Allerlei ellend is er de vrucht van. De Kerk wordt er door verteerd. Het volk gaat er bij verloren.
Maar als men samenstemt in geest en hoofdzaak, waarom zou men dan gescheiden optrekken en van elkander gescheiden leven?
In Rotterdam is iets nieuws daaromtrent. Er is een „Nieuw-Verbond" opgericht Er is gekomen samenwerking der verschillende groepen; van vrijzinnig-godsdienstigen, Vrijzinnige Hervormden, Remonstranten, Doopsgezinden, Vrijzinnige Lutherschen en Religieuse Socialisten hebben de handen in elkaar geslagen en hebben saam een kerk gebouwd in Rotterdam-Zuid (Feijenoord) en hebben alzoo de eerste vrijzinnige federatieve Kerk in Nederland gesticht, waaraan ze in Rotterdam den naam gegeven hebben van „het Nieuwe Verbond".
Dat vinden we een kloeke, flinke daad. Wat bij elkaar hoort, moet ook samen optrekken. En als men zoo eerlijk samenwerkt, levend uit een zelfde beginsel, dan kan men ook eerlijk voor den dag komen onder de menschen en wellicht in onderscheidene kringen, waar anderen geen toegang hebben, nog tot een zegen zijn. Wij hopen, dat de scheiding van degenen die niet ééns geestes zijn, mag voortgaan en dat de vereeniging in „het Nieuwe Verbond" wel gelukken mag. Als men „de Oude Paden" van Gods Woord dan niet bewandelen wil, laat men dan openlijk uitkomen voor het „nieuwe". 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's