Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan, Zijn leven en zijn geschriften. (43)
Als Bijoogmerk en z'n vrienden Geldwolf, Vleitong, Vrek en Wereldvorst bij Christen en Hoop zich voegen om nog eens over hun beginselen te spreken, krijgen zij van Christen op geweldige manier de scherpste bestraffingen. Den godsdienst te gebruiken om er voordeel van te genieten noemt Christen geveinsdheid en duivelswerk, en „uw loon zal zijn overeenkomstig uw werken", zegt hij.
Christen en Hoop liepen nu verder en bereikten weldra een prachtig dal, dat Genot heette, en waar ze heerlijke oogenblikken doorbrachten. „Want beter dan dit tijd'lijk leven, is Uwe goedertierenheid". Doch het dal was niet groot en het duurde niet lang, of zij waren aan het eind ervan gekomen.
Iets verderop lag een heuvel, Winstbejag geheeten; daar was een zilvermijn, die vroeger een oorzaak van val en ondergang voor menigen pelgrim was geworden. Sommigen waren te dicht bij den rand van den mijnput gekomen en waren op het afbrokkelende zand naar beneden gestort, en anderen waren door hun val lichamelijk zóó verminkt geworden, dat zij hun leven lang hulpbehoevend bleven.
Aan de overzijde van den weg, tegenover de zilvermijn, stond een zekere Demas. Hij was keurig gekleed en had het voorkomen van een deftig heer; hij noodigde de voorbijgangers vriendelijk uit naderbij te komen en zei, dat hij iets bizonder moois voor hen te zien had. Ook Christen en Hoop riep hij toe: „Komt dezen kant uit, dan zult gij iets schoons zien!"
Christen maakte aanstonds bezwaar om den weg te verlaten voor de zilvermijn. Hoop wilde eens even gaan zien. Maar Christen riep toen Demas toe: „Is deze plaats niet vol gevaar? Zijn niet veel pelgrims hier gestruikeld en omgekomen?"
Demas antwoordde, dat de plaats niet zoo heel gevaarlijk was, maar bloosde daar bij; en toen sprak Christen tot Hoop: „Vriend, laten wij geen stap van dezen weg afzetten, maar altijd recht aanhouden".
Demas liet het daarbij niet en riep nog eens, dat men toch eens moest komen kijken. Maar toen gaf Christen ronduit ten antwoord: „Demas, gij zijt een vijand van de rechte paden des Heeren. Een van 's Konings rechters, met name Paulus, heeft over u 't vonnis geveld; en waarom wilt gij nu over ons eenzelfde oordeel brengen?" Als wij óók zouden afwijken van den weg, zou onze Heere en Koning dat zeker hooren en wij zouden te schande gemaakt worden, terwijl het juist onze vurige begeerte is, zonder schaamte voor Hem te kunnen verschijnen".
Demas wil zich dan nog op 't mooist voorstellen en noemt zich een zoon van Abraham, maar Christen zegt: „Ik ken u wel. Géhazi was uw overgrootvader en Judas uw vader, en gij hebt in hunne wegen gewandeld. Gij zijt bezig een duivelsch spel te spelen. Uw vader stierf, als verrader, een smadelijken dood, en gij zelf verdient niet beter dan hij. Gij kunt er zeker van zijn dat wij, wanneer wij voor uw Koning versohijnen. Hem over uw gedrag zullen inlichten".
Met deze woorden vervolgden Christen en Hoop toen hun weg. Op dat oogenblik kregen ze Bijoogmerk met z'n vrienden in 't oog en zagen, hoe dezen op een enkelen wenk van Demas naar hem toe gingen. Hoe het hun bij den mijnput verder gegaan is, of zij in den afgrond zijn neergestort, toen zij over den rand keken, of dat zij in de diepte zijn afgedaald om zilver te delven en daar gestikt zijn door de dampen, die uit den bodem opstegen — dat weet ik niet, maar één ding weet ik wel, dat niemand ze ooit meer op den weg van het Koninkrijk heeft teruggezien.
Verder gaande, stonden Christen en Hoop plotseling voor een wonderlijk standbeeld; 't leek wel een vrouw in de gedaante van een pilaar. Er lag een handschrift bij 't beeld, maar Hoop kon het niet lezen; Christen, die een eenigszins geleerde opvoeding had ontvangen, kon 't ontcijferen. En hij las voor: „Gedenkt aan de vrouw van Lot".
Toen zagen ze, dat het een zoutpilaar was, met de vrouwengedaante; en ze bemerkten, dat het een vrouw was, die met begeerige oogen keek naar Sodom en Goniorra. Dit onverwacht en ontzettend schouwspel, juist na de ontmoeting met Demas, maakte diepen indruk op Christen en Hoop.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's