Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zijn leven en zijn geschriften. (45)
Bunyan, de droomer bij de gratie Gods, zag nu, dat de pelgrims op een moeilijken weg kwamen. 't Pad was hier zeer oneffen en onbegaanbaar. De voeten deden hun pijn onder 't loopen, zoodat hun ziel verdrietig werd vanwege den weg. (Num. 21 vers 9). Naarmate zij verder gingen, begonnen zij verlangend uit te zien of er niet een ander, meer begaanbaar pad te vinden was. En ziet, daar was op een afstand een groot weiland, „de weide der Bekoring" geheeten. Christen zei tot Hoop, zijn reisgenoot (nadat Getrouwe als martelaar was gestorven): „Ziedaar uitkomst!" Een smalle plank gaf toegang en ziet, nu kwamen zij op een weg, die evenwijdig liep aan 't pad waarop zij eerst liepen, maar t was veel makkelijker en aangenamer om te gaan.
Hoop was er echter weinig gerust op. Hij vreesde, dat het wel eens een verkeerde weg kon zijn. Maar Christen antwoordde: „daar is weinig kans op, want de twee wegen loopen evenwijdig naast elkaar". En toen volgde Hoop zijn vriend over de plank.
Wat was die weg effen en wat liep dat pad gemakkelijk! En zij ontmoetten weldra een man, wiens naam IJdel-Zelfvertrouwen was. Zij vroegen hem waar deze weg heen leidde; en de man antwoordde: „Naar de hemelstad".
„Heb ik het niet gezegd", sprak Christen vergenoegd. En zij volgden den man. Maar weldra viel de duisternis in en daar viel IJdel-Zelfvertrouwen, die steeds vóór hen uit had geloopen, in een diepen put, die daar opzettelijk gegraven was om ijdele dwazen te vangen, en hij werd ernstig verminkt en gewond. Christen en Hoop hoorden hem vallen, riepen den man toe, om te weten wat er met hem gebeurd was, maar kregen geen antwoord, dan een jammerlijk gekreun, dat uit de diepte opsteeg.
Christen wist op de vragen van Hoop ook niets te zeggen. Hij had een bang gevoel, dat hij zijn vriend op een verkeerden weg had gebracht. Het begon te regenen en te onweeren. De donder rommelde langs den hemel, felle bliksemschichten verlichtten den hemel en het water begon steeds hooger te stijgen onder hun voeten.
Toen zuchtte Hoop: „Ach, was ik nu mijn eigen weg maar gegaan! Ik was er al aanstonds bang voor, dat het niet goed zou gaan, ik gaf u nog een stillen wenk, 't niet te doen, maar gij zijt ouder dan ik en daarom wilde ik mijn wil niet doorzetten".
„Lieve broeder", zei Christen, „wees niet al te boos. Het doet mij zooveel leed, dat ik u op dezen verkeerden weg gebracht en aan zooveel gevaar blootgesteld heb. Ach, vergeef het mij; gij weet, dat ik het niet met opzet gedaan heb".
Zij wilden nu niet hier blijven staan. Hoop wilde voorgaan, maar Christen zei, dat hij vooraan wilde gaan, want mocht er iets gebeuren, dan wilde hij de eerste zijn, die de slagen opving, omdat hem de schuld trof van den weg te zijn afgedwaald. Hoop antwoordde echter: ,,Neen, gij moogt niet voorgaan. Gij zijt veel te veel in de war en uw droefheid en ontroering zouden u parten kunnen spelen".
Nu hoorden zij een verre stem, die hen bemoedigde en zei: „Zet uw hart op de rechte baan, op den weg, dien gij bewandeld hebt, keert weder" (Jeremia 31 vs. 21).
Het water was intusschen zóó hoog geklommen, dat het zeer gevaarlijk was om terug te gaan. Toen begreep ik — zoo voert Bunyan zichzelf weer sprekend in, want hij is de man die dit alles heeft doorgemaakt — hoeveel gemakkelijker het is van den rechten weg af te wijken, dan er weer op te komen.
Toch ondernamen zij den terugtocht. Maar het was zóó donker en het water stond zóó hoog, dat zij telkens gevaar liepen om te komen en met al hun inspanning gelukte het hun niet dien nacht de plank, die ze overgegaan waren, te bereiken. Eindelijk vonden zij als schuilplaats een klein afdak, waarvan zij dankbaar gebruik maakten om er den morgen in af te wachten. Vermoeid en uitgeput vielen zij weldra in diepen slaap.
Van IJdel-Zelfvertrouen hebben zij nooit meer iets gehoord, hij is op den weg naar de hemelstad vergaan. Zelf moesten zij nu groote benauwdheden doormaken. De vrucht van hun lichtvaardig, eigenzinnig afwijken van den eenigen rechten weg, was vol bitterheid en smart.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's