Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De herziening van het huwelijksrecht.
"Nieuwe Rotterdamsche Courant" maakte dezer dagen melding van het ontwerp der Duitsche regeering tot herziening van het huwelijksrecht, dat o.m. beoogt de echtscheiding te vergemakkelijken en tevens van het verzet, dat vanwege de Roomsch-Katholieke partijen daartegen uitgaat. De democratische „Frankfurter Zeitung" schreef ten aanzien van dit verzet, dat de twee Katholieke partijen in Duitschland, het Centrum en de Beiersche Volkspartij, blijkbaar voornemens zijn een hervorming, die de meerderheid des volks wenscht, te verhinderen. Dit optreden is — naar het blad zegt — te betreuren en te laken. Op het oogenblik is het zoo, dat in vele gevallen gehuwden, die willen scheiden, den rechter moeten voorliegen om hun doel te bereiken, hetgeen de rechter ook heel goed weet, doch het maar door de vingers ziet. De wensch om aan dezen misstand een einde te maken, noemt het Duitsche blad rechtmatig.
Wat nu in Duitschland op dit punt gebeurt, vertoont zich ook in ons land.
In het Voorloopig Verslag betreffende de begrooting van Justitie voor het dienstjaar 1930, welke begrooting binnenkort in de Tweede Kamer behandeld wordt, merken vele leden op: „hoe reeds lang er op gewezen is, dat hier te lande echtscheiding bij onderling goedvinden bij de Wet uitgesloten is, en niettemin feitelijk bestaat. De practijk om „op grond van een niet weersprekende beschuldiging van overspel, te komen tot echtscheiding bij onderling goedvinden, vindt meer en meer toepassing". Men ziet, dat hetzelfde kwaad, dat zich in Duitschland openbaart, ook bij ons wordt gevonden, n.l. invoering van huwelijksontbinding met wederzijdsch goedvinden, hoewel de wet zelf zulks verbiedt.
Er is echter een groot onderscheid in de mentaliteit van de bevolking bij onzen Oostelijken nabuur èn van die in ons land. Dit onderscheid is, dat gelukkig hier te lande nog de groote meerderheid van het volk van de leugenachtige practijk, waarvan wij hierboven gewaagden, niets moet hebben, en voorts dat wij een Kabinet hebben met een Minister van Justitie, die ondanks den aandrang der Vrijzinnigen en Socialisten er niet aan denkt om ook maar een stap in de richting te doen, zooals deze thans in Duitschland staat genomen te worden. De Roomsch-Katholieken, die zich in Duitschland met alle macht tegen het verzwakken van den huwelijksband verzetten, vinden hier de Protestantsch Christelijke partijen aan hunne zijde. Gemeenschappelijk hebben allen, die in het huwelijk een inzetting Gods zien, zich tegen het kwaad te stellen, dat zich meer en meer meester gaat maken van ons volk. Ook den Christelijken grondslag van ons volksleven, het huwelijk, hebben wij voor ondermijning te bewaren.

Niet geheel op de hoogte.
In het nummer van 25 October van ons blad hebben wij naar aanleiding van de vraag, die mr. Heemskerk tot de regeering richtte terzake van de vlucht van de Zeppelin over Nederland op Zondag, eene opmerking gemaakt over de wijze, waarop „De Banier", het orgaan der Staatkundig Gereformeerde partij, zich over het optreden van dezen staatsman had uitgelaten.
De vraag van „De Banier": „Gaat de Zondagrust en de Zondagsheiliging werkelijk den heer Heemskerk zóó ter "harte?", noemden wij een vraag, die grensde aan verdachtmaking. Het orgaan der Staatkundig Gereformeerden, dat een christelijk dagblad wil zijn, moest iedere poging op prijs stellen, die gedaan wordt om het christelijk karakter van ons volksleven te bevestigen en te versterken.
Dat „.De Banier", die in waardeering van hetgeen de heer Heemskerk deed, tekort schoot, thans in een tweede artikel een poging doet om goed te maken wat het blad de eerste maal — wij nemen gaarne aan, onbewust — bedierf, ook al wordt aan hare verontschuldiging maar een enkelen zin gewijd, wordt door ons op prijs gesteld.
Het blad schrijft in zijn nummer van 31 October:
»Wij achten mr. Heemskerk, en met ons zeer velen in den lande, als een scherpzinnig jurist, die ontzaglijk veel heeft gepresteerd in de vele betrekkingen, waarin hij ons land heeft gediend. Wij wilden niet, zooals wij dit nimmer begeerd hebben, persoonlijk zijn. Doch het ging voor ons om de Gereformeerde beginselen en om de vraag op welke wijze deze beginselen het best gediend konden worden. Dat deze vragen gesteld werden, daarmede konden wij volkomen instemmen. Dat zij echter door mr. Heemskerk gesteld werden, bevreemdde ons«.
De toon, die hier de redactie van „De Banier" laat hooren over den Antirevolutionairen staatsman en over de daad, die deze in het stellen van zijne vraag aan de regeering verrichtte, is thans gelukkig een andere dan de eerste maal, toen er zelfs aan getwijfeld werd of mr. Heemskerk wel meende, wat hij zeide.
Maar waarom heeft het Staatkundig Gereformeerd dagblad er zich nu zoo over bevreemd, dat het juist mr. Heemskerk was, die de vraag aan den Minister van Waterstaat deed?
De reden daarvoor — zegt het blad — was, dat dit Kamerlid vroeger als Minister de Zondagsrust niet had bevorderd. Daarom had de heer Heemskerk thans niet het recht om zich bij de regeering over den Zeppelintocht op Zondag te beklagen.
Gaat dit verwijt nu op? En is het juist, dat de Antirevolutionaire Minister zich destijds aan de Zondagsrust en de Zondagsheiliging niets heeft laten gelegen liggen? De steller van het artikel in „De Banier" schrijft, niet op de hoogte te zijn met de wegen der hooge politiek.
Wij begrijpen dit, anders toch zou hij zich niet zoo hebben uitgelaten als hij thans dit deed. Heeft „Dé Banier" wel eens kennis genomen van den inhoud van het ontwerp Zondagswet, dat door het Kabinet-Ruys de Beerenbrouck, waarin ook mr. Heemskerk zitting had, op 1 Mei 1920 werd ingediend en van welk ontwerp de considerans (de overwegingen) luidden:
»Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bij de wet regelen te stellen in hef belang der heiliging van den Zondag«. In het belang van de heiliging van den Zondag! Niet in het belang alleen maar van de Zondagsrust, maar van de Zondagsheiliging.
Dit wetsontwerp ging uit van een rechtsch Kabinet en meer in het bijzonder van een Roomsch-Katholiek Minister. Er zijn door de rechtsche Kabinetten wel geen voorstellen gedaan om het spoorwegverkeer op Zondag volledig stil te zetten, gelijk de motie van de Staatkundig Gereformeerden dit ten vorigen jare wilde bepalen.
Maar moet het niet verbazen, dat ds. Kersten, die reeds vanaf 26 Juli 1922 zitting in de Tweede Kamer heeft, eerst in December 1928, dus zes jaar later — de verkiezingen waren toen in aantocht — de noodzakelijkheid gevoelde om het vervoer per spoor op Zondag te laten stilstaan. Daarbij betrof de motie alleen maar het spoorwegvervoer, al het andere verkeer op Zondag, dat eveneens voor de Zondagsheiliging schadelijk is, liet men ongemoeid.
Nog eens: wij begrijpen het goed, dat de schrijver van het artikel in „De Banier" zegt niet op de hoogte te zijn van de politiek.
Dit blijkt ook hieruit, dat hij in hetzelfde artikel schrijft, dat de Antirevolutionaire Kamerleden destijds in groote meerderheid stemden voor het vrouwenkiesrecht. Doch dit is eveneens in strijd met de feiten. Want op 9 Mei 1919, toen in de Tweede Kamer de eindstemming over een voorstel tot invoering van het vrouwenkiesrecht plaats had, stemden op twee na alle Antirevolutionairen tegen het voorstel. Juist dus het tegenovergestelde van wat „De Banier" aan de parlementaire historie, ook na zich nader over de zaak te hebben uitgelaten, meent te kunnen ontleenen.
Bij de Grondwetsvoorstellen van 't jaar 1916 was ook een amendement op artikel 80 ingediend geworden, onderteekend door de heeren Van Nispen (R.K.), Beumer, Duymaer van Twist, Van der Voort van Zijp en de Monté ver Loren, allen Antirevolutionairen, om, zooals de voorzitter der Kamer het uitdrukte: ,,de deur voor de invoering van 't vrouwenkiesrecht, die de Regeering wil openen, weer te sluiten". Intusschen kreeg dit amendement geen kans van slagen.
Een beetje meer waarheid van de Staatkundig Gereformeerden jegens de Antirevolutionairen zou „De Banier" zeker passen en het blad ook ten goede komen. Maar dan is er nóg iets. Het is De Banier niet duidelijk, wat wij eveneens op 25 October schreven, toen wij er de aandacht op vestigden, dat van ds. Kersten gedurende al de jaren, dat hij deel uitmaakt van de Tweede Kamer, nog nimmer voorstellen inkwamen om daadwerkelijk een einde te maken aan datgene, wat hij in strijd met de Staatkundig Gereformeerde beginselen acht. Ingevolge de artikelen 117 en 118 van de Grondwet kunnen leden der Tweede Kamer voorstellen van wet indienen.
Op grond van deze artikelen hadden de Staatkundig Gereformeerden bij de Kamer voorstellen kunnen aanhangig maken ter bevordering van de Zondagsrust, tot het verbieden der lijkverbranding, den leerplicht, den stemplicht, de vaccinatie enz. Het Kamerlid de heer Braat heeft om den zomertijd afgeschaft te krijgen, meermalen gebruik gemaakt van het recht van initiatief. Te dien opzichte heeft hij de Staatkundig Gereformeerden in de Kamer beschaamd. Bij dezen was 't nooit anders dan redeneeren en critiseeren, maar tot daden in den vorm van het indienen van wetsvoorstellen kwam het bij hen nooit. Ds. Kersten liet acht kostelijke jaren en ds. Zandt vier jaren ongebruikt voorbijgaan. Het was jaar op jaar niet anders dan gepraat voor de kiezers en dat, terwijl artikel 36 van de Gereformeerde Geloofsbelijdenis het zoo duidelijk uitspreekt, dat de wereld geregeerd wordt door wetten en politiën en niet door het houden van eindelooze redevoeringen zonder meer.
Een verontschuldiging, zooals De Banier maakt, dat ds. Kersten eerst alleen vertegenwoordiger zijner partij in de Kamer was, daarna een medestander kreeg en nu een derde lid van zijn partij de Kamer zag binnentreden, kan voor een tijdje te aanvaarden zijn, maar is tenslotte geen excuus meer. De critiek van de Staatkundig Gereformeerde partij op de Antirevolutionaire partij dat deze niet naar de Calvinistische beginselen leeft, legt op ds. Kersten en de zijnen de verplichting om te toonen, maar dan ook daadwerkelijk, dat zij deze beginselen zooveel beter beleven. Dat de Staatkundig Gereformeerden, die mede verantwoordelijk zijn voor den politieken toestand, waarin ons land verkeert, niet tevreden zijn met het extraparlementair Kabinet, is een lichtstraaltje in de donkere dagen, waarin wij ons bevinden. Op haar weg ligt het om ons volk duidelijk te maken, hoe practisch de Staatkundig Gereformeerde beginselen zijn uit te werken. Daarop wordt sedert lang reeds door alle Gereformeerden met belangstelling gewacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's