Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan, Zijn leven en zijn geschriften. (46)
Niet ver van de plaats, waar Christen en Hoop, onder het kleine afdak in de Bij-weide, in diepen slaap waren gevallen, stond een groot kasteel, dat Twijfel heette en bewoond werd door Reus Wanhoop. Daarvan gaat de schrijver van de Pelgrimsreis nu verhalen. En dan krijgen we hier een van de aangrijpendste verhalen, die Bunyan, als pelgrimsreiziger, ons doet, gegrond op waarheid en geheel gegrepen uit zijn eigen leven. Het zijn zwarte bladzijden, waarop hij schrijft wat hij zelf heeft doorgemaakt vol angst en smart en groote droefenis, telkens herhalend, dat hij door eigen schuld en zonde zoo dikwijls in duisternis heeft moeten wandelen, waarbij dan gelukkig de sleutels der beloften Gods de deur van 't kasteel Twijfel konden doen openspringen en den Reus Wanhoop konden neerslaan. Hoe droevig is het toch, dat zoo vlak na het heerlijk vertoeven in de grazige weide van Gods liefde, gunst en genade, de ziel van Gods kinderen zoo in boeien gekluisterd kan worden en aan de wanhoop dan ten prooi is! Dat is door de zondige nalatigheid, door de argeloosheid, door het dwaalzieke hart, om te verlaten den rechten weg en in te gaan tot verboden paden. Dat wreekt zich. En het einde van die zonde van het dwaalziek hart is niet onder woorden te brengen, vanwege de veelheid van jammer en ellend.

Wie Bunyan's boek: „Genade overvloedig" leest en daarin zijn levensgeschiedenis verneemt, bemerkt al spoedig, dat Bunyan heel dikwijls de wanhoop nabij geweest is en niet zelden, doordat hij naar eigen wegen was afgedwaald. En zoo ging 't nu ook hier met Christen en Hoop. Zondag, Maandag en Dinsdag, vóór dien noodlottigen Woensdag waarop zij in het Kasteel Twijfel terecht komen, hadden de beide pelgrims met groote verrukking langs den oever van een zeer schoone rivier gewandeld, de rivier, die David de rivier Gods noemde en Johannes de rivier van het water des levens. Zij dronken van het water der rivier, dat aangenaam en verkwikkend voor hun vermoeide ziel was. Aan elke zijde der rivier was een weide, wonderlijk schoon door tal van leliën, en die het gansche jaar door groende. In die weide lagen zij en sliepen gerust, want dat konden en mochten zij daar veilig doen. Als zij ontwaakten, aten zij van de vruchten der boomen, dronken van het water der rivier, en als zij weder vermoeid waren, legden zij zich weder zonder vreeze. Zóó ging het dagen achtereen. Niemand zou het kunnen vermoed hebben, dat twee zulke mannen als onze pelgrims, die zich in de eerste helft der week zoo in dit alles verlustigden, nog vóór het einde dier week door hun eigen schuld in het diepste hol van het Kasteel Twijfel geworpen zouden worden en in de macht zouden komen van Reus Wanhoop. En toch was dit zoo. En dat alles is hier neergeschreven tot ernstige waarschuwing voor allen, die zich in hun geestelijk leven in groote verruiming en opgewektheid mogen verheugen. 't Verlaten van Gods wegen en het overstappen op de verbodene paden, brengt de schrikkelijkste ellende en de grootste omkeeringen ten kwade bij Gods kinderen.
Bunyan's boek „Genade overvloedig" laat het ons genoegzaam zien, dat het licht zoo gemakkelijk kan verkeeren in de duisternis, en de Pelgrimsreize naar de eeuwigheid geeft het ons in deze aangrijpende geschiedenis van Christen en Hoop in het Kasteel Twijfel, zijnde geheel in de macht van Reus Wanhoop, waar ze van Woensdagmorgen tot Zaterdagnacht in dat verschrikkelijk hol hebben verkeerd, uitgehongerd daar neerlagen, met den knuppel werden geslagen, dat zij zich niet meer bewegen konden enz. Toen begonnen zij te bidden en hielden dat vol den ganschen nacht tot de morgen aanbrak, — alles, omdat zij over den overloop waren gegaan en het Bijpad hadden gekozen en in de Bij-weide zich te slapen hadden gelegd. Omdat Gods weg wat moeilijker werd en ging langs oneffenheden, hadden zij een makkelijker pad gekozen, dat meer effen en begaanbaar was. Christen had Hoop daarbij verleid. En hoewel de consciëntie sprak en zei: „zoudt gij dat wel doen?" — zoo troostte Christen zijn medepelgrim Hoop, dat het een pad was, dat evengelijk liep aan den anderen weg en dat het wel goed zou gaan, als ze hier hun voeten zetten gingen, omdat het hier toch makkelijker was dan op den hobbeligen weg, waarop zij eerst gingen. Hoort hoe Bunyan ons de geschiedenis van zijn afdwalingen en van zijn droeve ervaringen vertelt:
Het was op het terrein van Reus Wanhoop, dat zij gekomen waren en sliepen. Toen 's morgens de reus opstond en heel vroeg door de velden wandelde, trof hij daar Christen en Hoop aan, die rustig sliepen. Met een booze stem, trillend van verontwaardiging, vroeg hij wat zij op zijn grondgebied deden en waar ze vandaan kwamen. Zij vertelden hem, dat zij pelgrims waren en den vorigein dag den weg kwijtgeraakt waren. „Gij hebt tegen mij overtreden door op mijn grondgebied te loopen en hier te slapen", snauwde de Reus, „en daarom beschouw ik u als mijn gevangenen".
Christen en Hoop beefden bij het hooren van deze woorden, maar zij waren wel genoodzaakt om te zwijgen, want de Reus was veel sterker dan zïj; bovendien gevoelden zij ook, dat zij schuldig waren. De Reus dreef hen nu voor zich uit en sloot hen op in zijn kasteel, in een donkeren, vunzigen kerker. Hier lagen zij van Woensdag tot Zaterdagavond, zonder een stukje brood of een droppel water, zonder licht en zonder dat iemand eens naar hen kwam omzien. Vooral Christen voelde zich diep ongelukkig, omdat hij door zijn ondoordachten raad de oorzaak van al deze ellende was geworden.
Nu had de Reus Wanhoop een vrouw, die Ongeloof heette. Hij deelde haar dien avond mee, dat hij de twee mannen op zijn grondgebied aangetroffen en in den kerker opgesloten had. Hij vroeg haar ook om raad om te weten, wat hij verder met hen beginnen zou. Toen de vrouw gehoord had wie zij waren, vanwaar zij kwamen en wat het doel van hun reis was, ried zij Wanhoop aan, hen den volgenden morgen voorbeeldig af te ranselen.
Zoodra de Reus 's morgens ontwaakte, nam hij een dikken knuppel, die uit een wilden appelboom gesneden was, en daarmee gewapend, trok hij naar den kerker. Eerst schold hij de gevangenen vreeselijk uit en sloeg ze daarna zóó, dat ze zich niet meer konden roeren of bewegen. Zoo liet hij ze liggen, ten prooi aan de felste pijnen en smart. Dien ganschen dag bleven ze in dezen toestand doorbrengen".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's