Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Nieuwjaar

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En het geschiedde van toen af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het zijne was, gesteld had, dat de HEERE des Egyptenaars huis zegende om jozefs wil, ja de zegen des HEEREN was in alles wat hij had, in het huis en in het veld". Genesis 39 vers 5.

Nieuwjaar.
Het jaar 1929 ging voorbij, het ligt achter ons. Vele en allerlei vragen vermenigvuldigen zich bij zoo menigeen met 't oog op de toekomst. Wat zal zij baren ? Zegen of zorg, blijdschap of droefheid, leven óf dood ? Niemand kreeg een antwoord. Alleen de Heere weet 't. Hij alleen ! Wij zijn van gisteren en weten niets. De toekomst ligt voor ons omsluierd en verborgen.
En toch, de mensch heeft schikkingen des harten. Hij maakt allerlei plannen, in gedachten stippelt hij ze reeds uit in den nieuw begonnen jaarkring. Op zichzelf geen kwaad, 't is menschelijk. De mensch is en blijft mensch.
De oude Grieken bezigden voor ons woord „mensch" het woord „anthropos", dat is in onze taal „de naar boven ziende." Welnu, de vraag doet zich voor: Ging de mensch zóó het oude uit, het nieuwe in ? In onderscheiding van het redelooze dier, dat met de oogen naar de aarde zijn weg ging en gaan zal ? Ach, wij huiveren een antwoord te geven. En toch, er was, er is en er zal, zoo lang hier de jaren wisselen, 'n overblijfsel naar de verkiezing der genade gevonden worden, dat de oogen opwaarts heft tot Hem, van Wien zijn hulpe is ! Driewerf zalig, die er toe behoorde in het vervlogen — of er onder gerekend mag worden in het pas begonnen jaar !
Onder de geloovigen in den ouden dag nam Jozef, het tweelingskind van Jacob en Rachel, 'n eenige plaats in. Wie kent zijn geschiedenis niet. Het kleinste kind vertelt ze, , de oude van dagen hoort er nog gaarne van. Zij laat zich gemakkelijk in tweeën deelen, en wel in vernedering en verhooging. In dien zin is hij dan ook 'n levendige prent van den Christus der Schriften, den meerderen Jozef. Niemand van Jacobs zonen heeft zoo zijne bezoekingen geërfd, niemand hunner werd dan ook zoo vernederd of verhoogd als Jozef. Lijden is veelal de weg tot verblijden. Ontzettend veel was er dan ook al over Jozefs hoofd heengegaan sedert dat wij hem aantreffen, vol­ gens de hierboven afgeschrevene woorden, als hofmeester over Potiphar's huis. De oude vader droeg van wege zijne liefde tot Jozef 'n diep en zichtbaar litteeken van droefheid. Werd hij in Kanaan als dood zijnde beklaagd, in Egypte werd hij onder Potiphar gezegend. Eerst bestuurt hij diens huis, daarna Pharao's koninkrijk. Zoo zal het een geheel huisgezin wel gaan om ééneu Jozef. Evenals later van Ruth werd aangeteekend, dat de gansche stad, allen, - die haar kenden, getuigden, dat zij een deugdelijke vrouw was, niet minder Jozef. Maar, helaas, niet alle oogen zien tegelijk en in gelijken zin op de deugd. Prezen zijne mededienaren Jozef, vertrouwde zijn heer hem, Potiphar's vrouw beminde hem te zeer. Al de haat, door zijne broeders hem aange-' daan, was voor Jozef niet zulk 'n bitter kruis dan de onbeteugelde lusten van zijns heeren vrouw. En al zijn de verzoekingen, gelijk hier, van hoogen „komaf", gevaarlijker en zwaarder om ze tegen te staan, Jozefs hart, gebonden, als het ligt aan God, verstaat zeer wel, hoe vast en voorzichtig het tusschen den hist van de zonde en de vrees voor het kwaad wandelen moet. Was Jozef verlaten van vader en broeders, niet van God. Hij was 'n mensch bij uitnemendheid, hij zag in alles naar boven, op zijnen God. Deze was voor hem, wie of wat zou dan tegen hem zijn ? Door eer en oneer, door kwaad en goed gerucht, door lijden en lijdzaamheid tot heerlijkheid. In stee van 'n oogenblik van onbedachtzaamheid, dat maakt, dat men jaren schreit, blijft Jozef staande tegenover de zonde en verliest hij dus 'n tijdlang Potiphar's gunst, niet die van den Heere, niet die van Pharao, daarna, wiens dochter hij trouwt. Die zijn weg wel aanstelt zal Ik mijn heil doen zien !"
„Er was dan", om kort te gaan, „overal zegen om Jozefs wil", eerst in Potiphar's, des Egyptenaars huis, later in dat des konings. Overal, in het huis en in het veld. Gelukkig land, gelukkig volk, dat zulk 'n Jozef bezit. Stellen we Jozef als voorbeeld van Hem, door wien de Heere ons in genade wil aannemen. Rijze daarbij dan ook in dit nieuwe jaar maar dikwijls Davids bede op in ons hart : „Heere, doe het om Uws Naams wil!" Met verschillend gevoel en in verschillenden toonaard werd het begroet en begonnen. Hier sentimenteel, daar buitengewoon droog ; bij sommigen was er een krachtige taal Gods in het hart, die deed terugzien op ondervonden genade en bedreven zonden. Voor menigeen was Nieuwjaarsdag niet anders dan 30 December of 2 Januari, met andere woorden 'n gewone dag. Van den burgerlijken Nieuwjaarsdag dan even afziende en komende tol den persoonlijken Nieuwjaarsdag vragen wij : Kennen wij een Nieuwjaarsdag in ons leven ?
„Stelt er toch uw hart op", zegt de profeet Haggaï (hoofdst. 2 vers 19) : „stelt er uw hart op ; van den vier en twintig.sten dag der negentiende maand af", van den dag af, als het fundament aan den tempel des Heeren is gelegd geworden, is er nog zaad in de schuur en draagt niets, maar van dezen dag aan, zal Ik den zegen des hemels geven; zelfs tot den wijnstok en den vijgeboom en den granaatappelboom en den olijfboom, die niet gedragen heeft, die zal Ik van dezen dag af (n.l. toen het fundament gelegd is aan des Heeren tempel) zegenen".
O, hoe vliegen zij heen, die schoone jaren, en hoeveel blijft bij het oude ! Voor hoevelen is het aangebroken jaar een huiveringwekkend oud jaar, dat geen nieuwen zegen aanbrengt ! Waarom ? Omdat men geen acht slaat op Hagga'i's vermaan : „Stelt er toch uw hart op ; van dezen dag en opwaarts". Dat is een nieuwjaar, een jaar van zegen ten tijde van den profeet Haggaï, en het geheim van den zegen bestond hierin, dat het volk Israël vroeger er op bedacht was voor zijne eigene behoeften te zorgen, aan zichzelven te denken, en nu wilden zij des Heeren huis bouwen. Brengen wij dit op ons jaar over : zeer oude zonden, zeer oude tuchtroeden Gods zullen er zijn, gelijk de zeer oude zon­ de van zelfzucht gebleven is en blijft. Zij bouwden huizen en lieten des Heeren tempel onopgebouwd liggen. Hoe is het onder ons ? Wie onzer zorgt voor Gods Koninkrijk ? Wie is als de kaars, die zichzelf in deze verteert en anderen belicht, verlicht ? De Heere schenke ons, een ieder op zijn eigen terrein, waarop Hij hem of haar riep, in het nieuwe jaar verlost te worden van de zelfzucht, gelijk Jozef niet in de eerste plaats zichzelf, maar wél den Heere en zijn naaste zocht.'Zelfzucht was mede Adam's val en ook in den eersten tijd des Christendoms was Adam's, ja, ons aller kwaad, nog niet uitgeroeid, gelijk Paulus nadrukkelijk klaagt : „Ik heb niemand, die even alzoo gemoed is, dewelke oprechtelijk uwe zaken zal bezorgen, want zij zoeken a1len het hunne". Dat is ontzettend. En merken wij er toch op, zoolang wij alleen voor ons zelven zorgden, kwamen wij tot den korenhoop — ook in 't zoo overvloedig rijk gezegende oogstjaar van 1929 —• en er was weinig te vinden, afzet en prijs ontbraken, beginnen we nu opnieuw aan den Heere te denken, het zal ons gaan naar dit woord: „Ik zal u zegen geven". Des Heeren tempel bouwen ? Zeker. In 't algemeen Gods Koninkrijk, in 't bijzonder onze oude Vaderlandsche Kerk, hoe gezonken zij ook is. Wakker dus, ook in 1930, op Sions muren en in dit werk steeds gedachtig aan de woorden der H. Schrift, ons wijzend waar de tempel is : „Hij woont niet in tempelen met handen gemaakt". „Hij zal in hen wonen, z i j zullen de tempel des Heeren zijn". Geen leviet, geen priester, maar in het spoor van den barmhartigen Samaritaan volgens Christus' vermaan. Schenke de Heere ons daartoe dit nieuwe levensjaar om Jehova's tempel te bouwen moed, kracht en lust èn, zegt de Heere, „Ik zal u zegen geven".
1930 zij ook een nieuw gebedsjaar. De Christenen, tenminste velen onder hen, beginnen het nieuwe jaar met een week der gebeden, maar zal de Heere ook veel nieuwe biddende harten vinden ? De zoodanigen, die met den apostel belijden, omdat zij zulks beleven : „Wij weten niet wat wij bidden zullen, gelijk 't betaamt, maar wij weten dat de Geest Gods in ons bidt met onuitsprekelijke zuchtingen" ? Zij er zoo maar in dit jaar een zuchtend volk, in 's Heeren huis, in eigen woning, op het veld, ja, waar dan al niet Zweve daartoe 's Heeren Geest maar genadiglijk over land en volk ! Breekt dit aan, gewis, - er zal ook dit jaar een nieuw jaar aanlichten van berouw, verootmoediging, ja van zaligheid. Gelukkig dan het volk, ons volk, ons land, welks God de HEERE is. Dus werd Egypte gezegend om Jozefs wille, dies worde Nederland, trots alles en allen, gezegend om Jezus' wille. Hij wone genadiglijk en rijkelijk in het midden van ons allen ook weer dit nieuw begonnen jaar tot in zijn jongsten snik !
Nieuwe Tonge.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's