Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Na het Heilig Avondmaal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Na het Heilig Avondmaal.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo verliet de vrouw dan haar waterval en ging heen in de stad." Johannes IV vers .28a.

Te Sichar zat de Heere Jezus te rusten bij de Jacobsbron, terwijl Zijn discipelen de stad waren ingegaan om spijze te koopen.
Een Samaritaansche vrouw kwam om water te putten en Jezus vroeg haar, uit haar vat te mogen drinken. De vrouw was hier verwonderd over, omdat de Joden geen gemeenschap hielden met de Samaritanen.
Dan zegt de Heiland tot haar, dat indien zij wist, wie Hij was en welke Godsgave Hij den mensch kon geven, zij van Hem begeeren zou, water van Hem te ontvangen. Hij toch schenkt water des levens, De onkundige Samaritaanse begrijpt niet, dat Hij van geestelijke dingen spreekt en zegt : „Heere ! geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen om te putten".
Om haar hart voor de hoogere dingen te ontsluiten, geeft de Heere dan een wending aan het gesprek en zegt haar, dat zij haar man moet roepen. Als zij antwoordt, dat zij geen man heeft, toont Jezus te weten, wat haar gansche leven geweest is, door te zeggen : „Gij hebt wél gezegd : Ik heb geen man ; want gij hebt vijf mannen gehad en dien gij nu hebt, is uw man niet, dahebt gij naar waarheid gezegd".
Onthutst, beseft zij een groot profeet voor zich te hebben en nu wenscht zij doof Hem onderricht te worden. Steeds was er groot meeningsverschil tusschen Joden en Samaritanen over de plaats der aanbidding, of dat te Jeruzalem moest geschieden, of wel, zooals de Samaritanen dachten, op den Gerizim, waar zij vroeger een eigen tempel hadden, die echter door een der Maccabeën was verwoest. Daarover moest die profeet haar eens inlichten. Dan openbaart de Heiland haar, dat God niet aan een plaats der aanbidding gebonden is, omdat Hij een Geest is, alomtegenwoordig. Het komt er op aan, dat men Hem aanbidt in geest en waarheid. Steeds meer wordt deze onkundige vrouw tot nadenken gebracht. Zij vat niet geheel, wat Jezus haar zeide, maar zij komt diep onder den indruk Zijner persoonlijkheid. Zij weet, hoe de Samaritanen, evenals de joden, geloofden dat de Messias zou komen. Alleen de Samaritanen verwachtten Hem niet als Koning der Joden, maar als een machtig Profeet, die ook hen nader zou onderwijzen omtrent den Raad en wil Gods.
Zou deze de Messias zijn ? zoo flitst het in de donkerheid van haar hart. En zij zegt : „Ik weet, dat de Messias komt (die genaamd wordt Christus) ; wanneer die zal gekomen zijn, zoo zal Hij ons alle dingen verkondigen".
En dan komt over Jezus' lippen het woord, dat Hij den Joden nog niet had gezegd, maar deze vrouw doet hooren : „Ik ben het, die met u spreek".
Dat woord maakt zoo machtigen indruk op haar, dat zij voor een oogenblik sprakeloos Hem blijft aanstaren. Maar als dan de discipelen terug komen en verwonderd opzien, dat Jezus met een vrouw sprak, en nog wel met een Samaritaansche, komt zij tot bezinning. Zij laat haar watervat in den steek, keert naar de stad terug en vertelt ieder, dien zij ontmoet, wat haar gansche hart vervult : „Komt, ziet een mensch, die mij gezegf heeft alles, wat ik gedaan heb ; is deze niet de Christus ? "
En dat korte, veelzeggende woord heeft zulk een invloed, dat straks gansche scharen de stad uitloopen tot Jezus en dat zij Hem uitnoodigen bij hen te blijven. Als dan Jezus twee dagen in hun midden vertoeft, „geloofden velen in Hem om Zijns woords wil". En dat spraken zij uit, door tot de vrouw, die de eerste mare van Jezus in hun midden gebracht had, te zeggen : "Wij gelooven niet meer om uws zeggens wil ; want wij zelven hebben Hem gehoord, en weten, dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld".
„Zoo verliet de vrouw dan haar watervat".
Waarom verliet deze vrouw haar watervat?
Die vrouw liet haar watervat in den steek, omdat haar gansche hart in beslag genomen was door Christus en de dingen der eeuwigheid.
Zij was naar de Jacobsbron gekomen, bezig in de dingen van haar aardsche leven : zij wilde water halen. Maar daar had Jezus haar aangesproken. Die ontmoeting had zij niet gezocht ; zij kende Hem niet ; zij had Hem wellicht niet noodig voor haar eigen besef. Maar deze Vreemdeling had tot haar gesproken van water des levens, van een leven uit God, dat alle zondaarsbehoeften vervult. Hij had haar leven, dat achter haar lag, door een enkel woord voor haar oog gesteld als een leven van zonde en ongerechtigheid. Die Vreemde, die haar kende en geheel doorgrondde, had haar gezegd, dat gebed tot God niet moest zijn een vormelijk bidden aan een bepaalde plaats, maar dat aanbidding in geest en waarheid door God geëischt wordt. En ten slotte, nu wist zij het : de Messias had met haar gesproken, de Messias, waarnaar vele geslachten hadden uitgezien, over Wiens komst zij dikwijls had gehoord, „de Zaligmaker der wereld", zooals kort daarop haar stadgenooten Hem noemden. Is 't wonder, dat zij haar aardsche bezigheden vergat voor een wijle, nu haar gansche hart in beslag was genomen door Eénen : den Christus ?
Lezer of lezeres, gij zijt deze vrouw allicht ver vooruit, wat inzicht aangaat in de dingen van Gods Koninkrijk. Als er sprake is van het water des levens, dat voor eeuwig den dorst lescht en een fontein van water wordt in het hart, springende tot in het eeuwige leven, dan zult gij niet zeggen als deze vrouw in haar onkunde : „Heere ! geef mij dit water, opdat mij niet dorste eu ik hier niet moet komen om te putten" (vers 15).
Gij verstaat wellicht, wat het beteekent : „Aanbidden in geest en in waarheid". Meer nog : gij kent het Evangelie, dat door Woord en Sacrament ontsluiert de heerlijkheid, de onmisbaarheid en dierbaarheid van Christus voor het zondaarshart. Gij weet, hoe in Hem de schatten van vergeving van zonden, gerechtigheid en eeuwig leven zijn vereenigd en hoe buiten Hem ons niets wacht dan eeuwig zielsverderf.
Bij de viering van het Heilig Avondmaal in uw Gemeente was die Heiland geestelijk tegenwoordig om Zijn Kerk te ontmoeten, om het water des levens te schenken aan degenen, die dorsten naar verzoening en gerechtigheid. Welnu, was toen uw hart even vol van Christus en de dingen der eeuwigheid, als bij deze vrouw ; zoo vol, dat er geen plaats was voor het aardsche en gij ook alle aardsche dingen verliet, omdat Christus alleen uw hart vervulde ?
Hoe zijt gij in Gods huis gekomen, toen het Heilig Avondmaal gevierd werd ? Misschien volop bezig met aardsche dingen. En dat ge toch Avondmaal hebt gevierd ! Het is mogelijk. Als Christus n.l. u ontmoette, en gij neerzat met een verbroken en verslagen hart in het besef, in tegenwoordigheid te zijn van Hem, die uw gansche leven kent, vol zonden in gedachten, woorden en werken ; dat ge nederzat, dorstend naar gerechtigheid voor God, terwijl gij smartelijk wist : bij mij niets dan ongerechtigheid. Maar het Sacrament richtte uw geloofsoog op het slachtoffer van Christus aan het kruis geschied, als op den eenigen grond uwer zaligheid, overvloedig genoeg om al uw ongerechtigheid te bedekken voor Gods aangezicht. Bij de teekenen en zegelen van het Heilig Avondmaal kwam Christus Zelf zich geestelijk te openbaren, die tot u sprak : „Ik ben uw heil".
Dan verlaat de ziel ook al het hare, omdat zij opgaat alleen in den Borg en Zijn heilsgoederen.
Wat liet deze Samaritaansche vrouw in den steek?
„Zoo verliet de vrouw dan haar watervat".
Zij was uitgegaan om water te putten voor haar dagelijksch, huiselijk leven. Dat had ze noodig. Daar kon zij niet buiten, maar doordat haar oog, haar gedachte en haar hart in beslag genomen werden door Jezus Christus, liet zij haar watervat in den steek. Waar de Heere in die oogenblikken ongetwijfeld iets van het levend water uit Hem deed smaken, kon zij het water voor haar natuurlijk leven voor het oogenblik wel missen, ieder, die door den Heere in het hart wordt gegrepen, uit den dood der zonde wordt levend gemaakt, en bij het gezicht van eigen ellende, oog krijgt voor de heerlijkheid van Vorst Messias, vindt in deze vrouw, die haar watervat achterlaat, zijn beeld. Dan vergeet men ook menigmaal zijn watervat ; zoekende de dingen, die boven zijn, vergeet men de aardsche. Dan vergeet de houthakker wel eens een oogenblik zijn bijl te zwaaien en ziet hij geen boom en geen bosch meer, maar vertoeft met zijn geest bij hoogere dingen. Dan laat de landman zijn ploeg stilstaan, vergeet de huisvrouw voor een oogenblik het middagmaal, dat zij bereiden moet, ja zelfs het kind, dat op haar schoot om voedsel dwingt. Wanneer iemand, als de vrouw uit onzen tekst, den Zaligmaker van zijn schuldige ziel ontmoet, dan kan het best wezen, dat hij vergeet op aarde te zijn, een aardsche roeping te hebben ; dan weet hij soms van geen tijd of uur.
Daarmee wordt niet goedgekeurd de ongezonde uitwas op godsdienstig gebied, dat mannen hun dagelijksch beroep laten loopen, hier en ginds over de Waarheid praten, en ondertusschen vrouw en kinderen gebrek laten lijden. Ook de vrouwen, die haar huishouden verwaarloozen, haar mannen tot toorn verwekken doordat alles thuis In de war loopt en geen toezicht gehouden wordt op de kinderen, moeten dat niet goed willen praten, door te zeggen, dat zij elders waren, om over de wegen des Heeren te hooren of te spreken, Gods Woord blijft gelden : „Laat alles eerlijk en met orde geschieden". En in 1 Timotheüs 5 vers 8 staat : „Doch zoo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenooten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend en is erger dan een ongeloovige".
Houd u verzekerd, dat de vrouw uit onzen tekst ook niet allen dag haar watervat bij de bron verliet, eenvoudig, omdat zij er niet allen dag den Heere ontmoette.
Maar op den „dag van 's Heeren heirkracht" wordt het watervat vergeten. Dat watervat beteekent dan : de aardsche dingen van het tijdelijk leven. Dan raakt men Martha af en komt op Maria's plaats te zitten. Ook wijst dat watervat heen naar Christus die onze dorst wil lesschen : dat men hét stellen kan met de Jacobsbron van gebeden, tranen, beloften en ervaringen, zonder dat Christus er in is. Vertoont de Heere Zelf zich er bij en spreekt Hij tot en naar het hart, dan worden gaarne alle kleine parelen verkocht om die ééne van groove waarde te gewinnen. Dan verliezen al die dingen hun waarde, vergeleken bij de allesoverklimmende waarde van Christus Jezus,
Vergeten is ook zonde, maar als soms een godsdienstig mensch dit leest, die nooit zijn watervat vergeten heeft om den Heere, ik vrees, dat het met hem niet recht staat voor de eeuwigheid. In allen gevalle, ik acht het een groot voorrecht, als bij de Avondmaalsviering het watervat achtergelaten wordt. Er kunnen zooveel zorgen, aardsche muizenissen zijn, die men zelfs meesleept naar het Heilig Avondmaal. Maar gelukkig als dat alles ons ontvalt bij het zien van den Koning in Zijn schoonheid. Hij ons voert in Zijn binnenkameren en de ziel met de Bruid uit het Hooglied mag instemmen : „Wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden meer dan den wijn ; de oprechten hebben U lief".
En waartoe verliet die vrouw haar watervat?
Het tekstverband zegt : „Zoo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging heen in de stad en zei de tot de lieden : Komt, ziet een mensch, die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is deze niet de Christus?
Zij ging dus heen, om bode des Heeren te zijn. Zij was de eerste Zendelinge onder de Samaritanen. Zij deed het zeer eenvoudig. Zij vertelde slechts, wat zij van den Heere ondervonden had. Die Man bij de Jacobsbron had in haar hart en leven gelezen - ; dat had haar in de ziel gegrepen. En zij maakte de gevolgtrekking : Hij moest de Christus zijn, die zoo alles wist. Te meer. Hij had het haar zelf gezegd.
Haar getuigenis was ootmoedig. Het strekte haar niet tot eer, wat de Heiland haar gezegd had : vijf mannen had zij gehad en de man, dien ze nu had, was haar man niet. Maar 't was toch een goed teeken, dat juist het wijzen op haar zonde, den diepsten indruk op haar gemaakt ; had. Zij sprak niet van het levend water, van het aanbidden in geest en waarheid, maar van haar zonden. Zij was zondares voor God geworden, en tegelijk een verkondigster van een Zaligmaker voor zondaren.
Zij was ook een vr ij moedige bode des Heeren. Zij hield blijkbaar ieder aan, dien zij ontmoette. Zij overwoog niet, of het rijke dan wel arme, belangstellende of onverschillige menschen waren. Zij vertel­ de maar aan ieder, dien zij tegenkwam, dat zij den Christus Gods had ontmoet.
Zij deed het blijkbaar ook met haar gansche ziel. Het was een kort woord, geen mooie redevoering, maar haar ziel lag blijkbaar zoo in haar woorden, dat ieder naar haar luisteren moest en dat straks heel Sichar uitliep om den Christus te zien en te hooren.
Zij deed het om uit te noodigen. „Komt en ziet", zeide zij. Zij wilde gaarne, dat de menschen tot Christus zouden komen en zien zouden, wat zij gezien had. Zij ging het niet vertellen om zelf groot te zijn in de oogen der menschen, maar opdat ook anderen deelgenooten mochten worden van het heil, dat in Christus Jezus is, dat ook anderen mochten komen tot het geloof in Hem.
Zij noodigde de menschen niet naar haar huis, maar tot Christus. Zij behoefde niet het middelpunt van een kring te worden, maar Christus Jezus. Zij deed in haar eenvoud, wat Johannes de Dooper deed, heenwijzen tot Jezus, als hij predikte : „Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt".
En haar prediking had rijke vrucht. Niet alleen liep de stad uit, maar nadat Jezus twee dagen in hun midden had vertoefd, zeiden velen tot de vrouw : „Wij gelooven niet meer om uws zeggens wil : want wij zelven hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld". Het ging haar ook hierin als Johannes de Dooper, waar hij getuigde : „Hij moet wassen en ik minder worden".
Op vele plaatsen is in den laatsten tijd weer Heilig Avondmaal gehouden. Mochten velen Avondmaal gevierd hebben, gelijk deze vrouw te Sichar bij de Jacobsbron ervoer, dat zij uit de fontein van het levend water mochten gedronken hebben en al 't aardsche plaats moest maken voor het eeuwige. Toch moet bedacht, dat verkwikking en versterking des geloofs bij het Heilig Avondmaal geschonken wordt, opdat de geloovigen des te beter hun roeping in de wereldzouden kunnen vervullen: te verkondigen de deugden Desgenen, die hen geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Dus getuigen van den Christus Gods zijn ! Roeping is te getuigen van het heil in Christus voor arme, doem schuldige zondaren.
De ware Avondmaalganger gaat niet ten disch, om daarmee te betuigen, dat hij meer is of vromer of heiliger dan anderen. Integendeel, hij heeft verstaan door genade, dat hij een groot zondaar is en daarom heeft hij juist behoefte aan Christus en dien gekruisigd. Laat er ootmoed zijn in ons getuigen, opdat ook andere zondaren dat de grootste zonde niet te groot is voor Christus' kruisverdienste.
Het volk des Heeren heeft de roeping, getuige van Christus te zijn. In ons getuigen schuilt dikwijls zoo weinig ziel. Die vrouw te Sichar sprak met bezieling, omdat Christus haar ziel vervulde ; zij had Hem pas ontmoet. Daaruit vloeit ook vrijmoedigheid voort om te getuigen van Christus en Zijn heil, niet alleen tot geestverwanten, maar tot allen, die wij op onzen levensweg ontmoeten. Waar wij soms denken, hier zal het Woord Gods. ingang vinden, is de deur des harten gesloten. En de ziel, die wij overslaan of verachten, is misschien door God uitverkoren tot de zaligheid. Als in uw woonplaats zoo'n slechte vrouw woont als die Samaritaansche, tot wie Jezus sprak, zult ge wellicht haar niet spreken van den zegen, dien ge aan het Heilig Avondmaal misschien hebt genoten.
En toch hier ziet ge, de Heere zocht haar en maakte haar zondares, die een Heiland vond.
Wat zou het Godverheerlijkend zijn, indien wij Christus kenden, ontmoet hadden in het Heilig Avondmaal en ons leven, ons doen en laten een getuigen van Christus was, waarvan de sprake uitging : „Kom en zie !"
Die vrouw uit onzen tekst ging naar haar eigen stad. Daar was zij een getuige van den Heere Jezus. Laat ons beseffen, dat ons eigen huis, onze eigen kring, de werkplaats, waar wij arbeiden, het eerste recht hebben het te hooren, als wij den Heere ontmoet hebben.
Om bode van 's Heeren heil te zijn, is 't het beste, als we den Heere zelf ontmoet hebben in ons zieleleven. Dat wil niet zeggen, dat we eerst alles van Hem moeten weten. Die vrouw wist ook nog maar weinig van Hem, maar zij had Hem ontmoet en Hij had tot haar gesproken.
Misschien wordt dit gelezen door een zondaar of zondares, die door de menschen veracht is en zelf vreest, dat hij of zij te slecht is om behouden te worden. In deze geschiedenis komt de Heiland zulk een tegemoet, gelijk hij deze zedelooze vrouw aansprak, om hem of haar te zeggen dat Hij levend water heeft, om de zonden af te wasschen en het hart te reinigen, ja, om een leven te geven, dat in de zonde niet meer tiert, maar in Hem en Zijn heil. Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden.
„Hoeren en tollenaren zullen u voorgaan in het Koninkrijk Gods". Dat zegt deze geschiedenis tot zelfgenoegzame, eigengerechtige, deugdzame Christenen. Niet om uw deugd en rechtschapenheid te verachten. Het is een voorrecht, als God ons voor uitbrekende zonden bewaart. Maar maakt er geen grond van voor de eeuwigheid ! Uwe gerechtigheden zijn voor God een wegwerpelijk kleed. Of om in den stijl van onzen tekst te blijven, ze zijn het watervat, desnoods gevuld met water uit de Jacobsbron maar dat den dorst voor de eeuwigheid niet kan lesschen. Dat watervat moet verlaten worden, om Christus als onze gerechtigheid te gewinnen. Hij zegt tot u als tot de vrouw : ,, Indien gij de gave Gods kendet, en wie Hij is, die tot u zegt : geef mij te drinken ; zoo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben".
Volk des Heeren, weest getrouw in uw aardsch beroep en leven. Stelle des Heeren Woord en Geest u de engelen Gods in den hemel ten voorbeeld. Toch zij het veel uw deel, dat ge als deze vrouw vergeetachtig moogt zijn, doordat de Koning in de stad is en gij het watervat vergetend, gedrongen wordt te getuigen van Hem, van Wien de Bruid uit het Hooglied terecht zegt : "A1 wat aan Hem is, is gansch begeerlijk !"

Barneveld.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Na het Heilig Avondmaal.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's