Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Jeruzalem dat vrij is, ons aller moeder

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vnj, hetwelk is ons aller moeder." GaL 4 vers 26.

Weet gij nog, o, Galatiërs — gij kerken van Galatië (1 : 2) — toen ik den eersten keer in uw midden was ; toen ik ziek was, bezocht met een „krankheid des vleesches", die mij afzichtelijk maakte (4 : 13), dat gij u toen niet met afschuw van mij afgewend hebt, maar mij hebt aangenomen als ware ik een engel Gods, een hemelsche gezant, zijnde een dienstknecht van Jezus Christus ? Aan mijn zending twijfeldet gij niet, wetende dat ik door de openbaring van Jezus Christus tot apostel ben gemaakt (1 : 12). En ik : heb u toen verkondigd, niet een Evangelie naar den mensch, waarbij een mensch uit en van zich zelf kan zalig worden, maar het Evangelie des kruises. Onder degenen, die van nature joden zijn (2 : 15) heb ik toen verkondigd : „dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus" — want uit de werken der wet zal geen vleesch gerechtvaardigd worden (2 : 16) — en gij hebt mij toen ontvangen met de grootste liefde (4 : 15). Toen hebt gij God recht leeren kennen, of, beter gezegd, toen waart gij van God gekend (4 : 9) en als geestelijke kinderen, niet als vleeschelijke, hebt gij gewandeld in 't geloof, staande in de vrijheid, waarmede Christus u vrijgemaakt heeft.
Maar nu — vrees ik voor u ! (4:11). Wat is alles veranderd ! Wat is er toch gebeurd ?
Hebt gij u laten betooveren (3:11), door valsche leeraars, die zeggen, dat ik niet van God geroepen ben tot Apostel, om u nu terug te voeren in wegen der dienstbaarheid, om u te doen werken de werken der wet, om zoo als vleeschelijke kinderen de beloftenis Abrahams te beërven ? Ik vrees voor u, dat mijn ingespannen arbeid onder u ijdel is geworden, dat het alles tevergeefs is geworden (4 : 10, 11).
't Is misschien nog niet heelemaal weg, wat ik u geleerd heb en wat gij ook hebt aangenomen. Er is misschien nog wel wat van overgebleven. Maar ik vrees toch voor u (4:11). Hebt gij uw zinnen verloren, zijt gij betooverd ? (3:1). Wie heeft u toch zoo geheel ingepalmd ? En dat met allerlei wetswerken 1 Zeg mij eens, o, Galatiërs, hebt gij dan niet bekend, toen Jezus Christus u voor oogen geschilderd is (3 : 1), dat alles wat uit het vleesch is voor God verdoemelijk is (3 : 10) en dat de rechtvaardige alleen uit het geloof zal leven ? (3:11) Dat hebt gij toen toch aangenomen en geloofd ? En nu zit gij volop in de wetswerken, in de werken des vleesches, verleid zijnde door valsche leeraars, die in het vleesch zaaien tot verderfenis en niet weten van een zaaien in den Geest tot het eeuwige leven (6:8).
Wat waart gij vroeger vurig van geest bij de verkondiging van het Evangelie van Gods vrije genade en de alles bedekkende gerechtigheid van Jezus Christus, waardoor een arm zondaarsvolk, dat voor God verdoemelijk is, mag leeren roemen in het kruis van Goigotha. Vol liefde hebt gij mij toen aangenomen, als ware ik een engel uit den hemel, als ware ik Christus Jezus een (4 : 14). Gij zoudt uw oogen voor mij, die door krankheid bezocht was, wel hebben willen uitgraven, om ze mij te geven (4 : 15) Had Paulus misschien een afschuwelijke oog-ziekte, en hadden de Galatiërs hun oogen wel willen missen, om ze hem, den engel Gods, den gezant des hemels, den Apostel van Jezus Christus te geven ?
Maar nu is 't anders geworden, 't Is nu net, alsof ik uw vijand geworden ben. (4 : 15). En dat komt, omdat gij teruggevallen zijt in de wetswerken, in de werken des vleesches, u door valsche leeraars aangeprezen.
Paulus heeft barensweeën doorgemaakt (4 : 19), om de kerken van Galatië te brengen tot het licht, tot het geloof. Hij beschouwt hen dan ook als zijn geliefde kinderen, die hij gebaard heeft ; die door zijn Evangelie zijn wedergeboren en staan mochten in de vrijheid, waarmede zij door Christus vrijgemaakt zijn. Maar ach — wat zijn ze veranderd ! Zij liepen zoo goed, maar nu zijn ze verward in allerlei dool-en dwaalweg.
Zijn Evangelie was geest en leven. Nu is 't de letter en de dood !
Daar schiet Paulus wat in de gedachte ! Tweeërlei kinderen zijn er in Israël, in de Kerk ; geestelijken en vleeschelijken, kruisgeloovigen en wetwerkers, en de vleeschelijken, de wetswerkers roemen nog harder dan de geestelijken, de kruisgeloovigen. Maar één soort is toch maar Gods zaad ; 't andere is van beneden en zal ellendig vergaan.
Daar schiet Paulus wat in de gedachte ! Hij, de zoon van Israël, leeft Israels historie in met zijn geest. En de dingen geestelijk verstaande, gaat de historie van den vader der geloovigen, van Abraham, aan zijn geest voorbij.
Abraham, — zoo zegt Paulus tot Abrahams zaad dat in de gemeente van Galatië woont, — had twee kinderen, twee zonen.
Maar hoe ? De eerste zoon, Ismaël, was een zoon des vleesches ; die was uit den wil des mans, die was uit de menschen. Op eigenwillige wijze is hij verwekt door Abraham, toen hij niet in 't geloof stond en hij is geboren uit Hagar, de dienstbare, de slavin.
Vleesch uit vleesch. Maar grijpend naar de beloftenissen, zijn hem de beloftenissen door den Heere onthouden. Abrahams zaad wel, maar der verderfenis onderworpen, zijnde niet uit God, niet uit het geloof.
En dan de andere zoon, Izaak. Daar stond 't anders mee. Toen Sara, boven hare jaren zijnde, verstorven was in haar kracht, en Abraham oud geworden was, boven zijne dagen, zijn engelen gekomen en hebben de geboorte van het kind aangekondigd. En deze, die van boven geboren was, was de zoon der beloftenissen, de erfgenaam van al 't goed.
Ismaël, 15 jaar oud zijnde, spotte met het kleine jongske. En Ismaëls moeder, Hagar, de dienstbare, heeft Izaak en Sara uitgelachen en gehoond. Maar Ismaël was van beneden geboren, Izaak van boven geboren. En God komt en zegt : werp de dienstmaagd en haar zoon uit.
Denkt daar nu eens aan, kerken van Galatië (1 : 2), zoo schrijft Paulus. Denkt eens aan Hagar, de dienstbare en haar zoon. Die dachten de beloftenissen te verkrijgen, maar ze zijn uitgeworpen. Abrahams zaad, dat vleesch uit vleesch was, is ellendig omgekomen.
O ! dat de Galatiërs, door valsche leeraars daartoe verleid, 't toch niet zoeken mogen in 't vleesch, in vleeschelijke wetswerken, want al zijn ze kinderen van Abraham, ze zullen worden uitgeworpen. Uit Israël, zullen ze blijken niet van Israël te zijn.
Niet met wetswerken, maar door 't geloof zal de zondaar leven !
Dat doet Paulus nog even nader op deze zaak van Hagar en Ismaël ingaan. Die naam Hagar werd door de Arabieren ook gegeven aan 't gebergte Sinaï. Luther zegt ons dat in zijn buitengewoon mooie verklaring van den Galatenbrief. De berg Sinaï noemden de Arabieren dus Agar; en Agar beteekent braambosschen, doornheggen. Dor, - droog hout, om telkens in vlammen op te gaan. ('t Brandend braambosch).
Dat gebruikt Paulus, nu hij de Galatiërs wil onderwijzen, hen vermanend toch van de wetswerken af te keeren en te komen tot het geloof van Jezus Christus (2 vers 16).
Sinaï of Hagar — dat is de berg der wetgeving. Daar roept de wet: „doe dat en gij zult leven". En nu gaan de Galatiërs werken, werken zooveel ze kunnen. Zè onderhouden dagen en maanden en jaren ; ze betrachten allerlei vleeschelijke gerechtigwerken de werken des vleesches, en grijpen als Abrahams zaad naar de beloftenissen Gods, maar ze kunnen voor God met hun vleeschelijke aanspraken niet bestaan, 't Zijn dienstknechten der wet en geen kinderen Gods. Ze zullen uitgeworpen worden en voor eeuwig beschaamd worden.
Tot de Galatiërs, die zich krommen onder 't juk der wet, spreekt Paulus van die kinderen van Sinaï of Hagar. En hij stelt daarnaast Izaak.
Want er zijn tweeërlei kinderen in het huis des Heeren, in de Kerk ! Slavenkinderen, die onder 't juk der wet in dienstbaarheid leven, vertrouwend op 't vleesch. Zij hebben immers Abraham tot hun vader en roemen in 't vleesch, zij achten zich kinderen des koninkrijks en verwachten stellig, dat zij straks zullen aanzitten, met Abraham, Izaak en Jacob aan ihet groote bruiloftsmaal, dat den Zoon des Konings bereid wordt. Maar ze zullen voor God niet kunnen bestaan. Ze zullen met Hagar, de dienstbare, de wet — en met Ismaël, de kinderen der dienstbare, de kinderen der wet, worden uitgeworpen, omdat ze geweigerd hebben door den tuchtmeester te komen tot Christus, om als zondaren door Zijne gerechtigheid verlost te worden van al hun zonden.
Tweeërlei kinderen. Want er is ook een soort, dat uit Sara geboren is ; kinderen Gods, kinderen van boven geboren, kinderen der beloftenissen, kinderen die door genade in Christus in de vrijheid leven en koninkrijken beërven.
Vleeschelijk — geestelijk ; dat is de tegenstelling.
Van beneden geboren — van boven geboren ; dat is het verschil.Bastaards — en kinderen ; dat is het onderscheid.
En dan denkt Paulus nóg aan iets. Aan iets van den tegenwoordigen tijd. Aan Jeruzalem. En hij zegt, dat er feitelijk twee Jeruzalems zijn. Het Joodsche Jeruzalem is een vleeschelijk, wettisch Jeruzalem. Daar roemen ze, kinderen Abrahams zijnde, in de besnijdenis en ze denken zich erfgenamen des eeuwigen levens. Intusschen Ihebben ze Jezus, in Wien de beloftenis Abrahams is, uitgeworpen, zij hebben den Zaligmaker aan 't vloekhout genageld, vol van hun eigengerechtigheid.
Verblind Jeruzalem ! Vleeschelijk Jeruzalem. Jeruzalem dat van beneden is !
Wettisch Jeruzalem ! Dienstbaar als een knecht in het diensthuis der wet.
Maar ze zullen vergaan. Dat vleeschelijk Jeruzalem zal verwoest worden. Dat wettisch Israël zal ellendig omkomen. D i e kinderen Abrahams zullen de beloftenissen niet verkrijgen. Christus verwerpend, zullen ze sterven onder 't oordeel der wet, die altijd weer zegt: „vervloekt is een iegelijk, ie niet blijft in al 't geen geschreven staat in het boek der wet, om dat te doen" (3 vers 10).
Aan Paulus' oog gaat dat Jeruzalem, dat van beneden is, aardsch uit de aarde, met  z'n godsdienstplechtigheden en vleeschelijke goede werken, voorbij. Hij denkt aan Israël. Hij denkt aan Sinaï, aan Agar. Dood, verderfenis, eeuwige ondergang is hun bereid.
Maar nu is er naast dat aardsche en vleeschelijke Jeruzalem, dat van beneden is, nog een ander Jeruzalem, dat van boven s. En dat zal de zaligheid beërven, dat zal de beloftenissen Gods ontvangen, en dat mag staan in de vrijheid, waarmee Christus hen vrijgemaakt heeft. In dat Jeruzalem, dat van boven is, dat vrij is in Christus, worden de echte kinderen Gods geboren en daar voelen de ware Sionieten zich thuis. Dat Jeruzalem, dat van boven is, dat is vrij en dat is ons aller moeder — zegt Gods volk.
Izaak was uit de onvruchtbare. Paulus denkt er aan, door 't woord van Jesaja (4 vers 27). Zóó is daar, waar geen vrucht uit zich zelf is, vrucht des Geestes, vrucht van boven, vrucht in Jezus Christus.
Ismaël was uit het vleesch. een vrucht des levens. Dood. Maar tweeërlei geslacht; tweeërlei kinderen. Hagar en Sara. Sinaï en Christus. en vleeschelijk Jeruzalem, een geestelijk
En waar Paulus de Kerken van Galatië (1 vers 2) nu gebracht heeft door de verkondiging van het Evangelie des kruises, Christus hun voor oogen schilderend, tot het geestelijk Jeruzalem, dat van boven is, dat vrij is en dat de moeder is van alle ware Godskinderen — daar komen de valsche leeraars, om de mensahen te misleiden en hen te brengen bij Sinaï en te doen werken de werken des vleesches. Maar dat is het Jeruzalem, dat uit de aarde aardsch is. Daar wonen de vleeschelijke kinderen. Doch roemend in het vleesch en bespottend de kinderen der beloftenissen Gods, zullen ze worden uitgeworpen, gelijk Hagar en haar zoon.
Paulus voelt zich thuis in het Jeruzalem dat van boven is ; onder de geestelijke kinderen, die staan in de vrijheid. Hij met al Gods kinderen zeggen : dat Jeruzalem is ons aller moeder.
God is hun Vader en in de Kerk worden ze geboren, dat is het huisgezin waar ze leven. Daarom ligt hun burgerschap ook boven. „Gij zijt van beneden", zei de Heiland tot de loden, „maar ik ben van boniet. Hun wandel is in de hemelen, en zij zoeken de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods.
Dat is alles, een werk, niet van menschen, maar van den grooten Bouwheer en Kunstenaar Gods, die het alles gefundeerd heeft op het fundament Jezus Christus.
En dat Jeruzalem, dat van boven is en hier op aarde wordt geopenbaard, gaat weer naar boven. Alle ware kinderen Gods, die hun wandel hebben in den hemel, gaan naar boven. Ze worden allen vergaderd „in het huis des Vaders, met de vele woningen". Christus, die van boven is en beneden geopenbaard, om van beneden naar boven op te varen, heeft het Jeruzalem Gods voor al de Zijnen ontsloten, om ze allen tot Zich te trekken. En als ze allen 'boven zijn, dan zal 't Jeruzalem dat boven is — Johannes op Patmos heeft 't gezien en aanschouwd ! — uit den hemel op aarde nederdalen. Dan zal de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er zijn. En dan zal de Heere alles in al de Zijnen wezen.
„Maar 't vrome volk, in U verheugd, zal huppelen van zielevreugd, als zij hun wensch verkrijgen" (Ps. 68).
Tweeërlei kinderen dus. Bastaards — en ware kinderen Gods. Ze zijn dooreengemengd in Israël. Ismaël en Izaak. Sinaï en Christus.
Het ware Jeruzalem is van boven, dat is vrij staande in de vrijheid waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt. En gansch Sion zegt, daar voelen we ons thuis, 't Is ons aller moeder.

R.
M. v. Grieken

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's