Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zijn de Evangeliën betrouwbaar ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zijn de Evangeliën betrouwbaar ?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij willen geen breed verhaal opzetten. Ook geen wetenschappelijk betoog houden. Maar wél willen wij een en ander hier laten volgen, waaruit de echtheid en de betrouwbaarheid van de Evangeliën kan blijken.
Dat de Evangeliën geschreven zijn door Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes, blijkt uit 't algemeen getuigenis van de eerste eeuwen der Christelijke Kerk. Vriend en vijand wist niet beter, of de Evangeliën waren geschreven door de twee Apostelen Mattheüs en Johannes, en de twee Apostel-leerlingen Markus en Lukas. De oudste Kerkvaders geven er getuigenis van ; b.v. Clemens (gest. 98), Ignatius van Antiochië (gest. 116), Polycarpus (gest. 155), Papias (gest. 140), Justinus de Martelaar (gest. 167), Ireneus (gest. 205), Origenes (gest. 254), Tertullianus (gest. 230), enz.
Als bewijsplaatsen zouden kunnen genoemd worden Clemens : Epis. ad Cor. cc. 15, 46 ; Ignatius : Ep. ad Philad. c. 8 ; Polycarpus : Ep. ad Philipp. c. 7 ; Papias ap. Eusebius' Hist. Eccl. 1, 3, c. 39 ; Justinus : Apol. 1 n. 66 ; Irenaeus. Cont. Haer. 1. 3. c. 1 ; Origenes. In Luc. hom. 1 ; Tertullianus c. Mare. 1. 4. c. 2 enz.
Maar niet alleen de eerste Kerkvaders, ook de eerste ketters gaven er bewijs van (Cerdon, Valentinianus, Marcion, Theodotus e.a.). Die ketters hadden er zeker het grootste belang bij te bewijzen, dat de Evangeliën niet het werk waren van tijdgenooten van den Heere Jezus. Zij doen dit echter niet, omdat in de tijden, waarin zij leefden, het een uitgemaakte zaak was dat de schrijvers der Evangeliën geen anderen waren dan Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes.
De Evangeliën dragen de sporen van geschreven te zijn door mannen, die oorspronkelijk Joden waren, 't Zijn geen geboren Grieken geweest, maar veeleer Joden. — Aanhoudend toch vindt men in de Evangeliën uitdrukkingen en zegswijzen, die blijkbaar aan de Joodsche taal zijn ontleend en dus het bewijs geven, dat de schrijvers Joden waren van geboorte, zooals de Evangelisten waren.
De Evangelisten toonen een groote kennis te bezitten van bijzonderheden uit het godsdienstig, staatkundig en burgerlijk leven der Joden, zooals het was kort vóór de verwoesting van Jeruzalem. Over het muntwezen schrijven ze (Hebreeuwsche, Grieksche en Romeinsche munten) en omtrent het bestuur van Judea en Galilea, omtrent de plaatsbeschrijving van Jeruzalem enz. enz.
Deze kennis hadden de schrijvers, doordat zij ooggetuigen waren. De verwoesting van Jeruzalem en de vernietiging van het Joodsche volksbestaan zouden 't zeer moeilijk gemaakt hebben voor degenen die later leefden, om zóó van de bizonderheden op de hoogte te komen, als de schrijvers toonnen te zijn in alles. Zij moeten ooggetuigen en tijdgenooten van den Heiland geweest zijn, zooals Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes waren.
Daarom schrijft Johannes : „Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het woord des levens — hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijnen Zoon Jezus Christus" (1 Joh. 1 vers 1 en 3).
Zoo is hier een ooggetuige aan 't woord. „En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen des Vaders) vol van genade en waarheid" (Joh. 1 vers 14).
Ooggetuigen en tijdgenooten. Of zooals Lukas schrijft : „Nademaal velen ter hand genomen hebben, om in orde te stellen een verhaal van de dingen die onder ons volkomen zekerheid hebben, gelijk ons overgeleverd hebben, die van den beginne zelve aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn" (Lukas 1 vers 1 en 2).
Aanschouwers zijn het geweest, getuigen van al deze dingen.
En Lukas, de Apostel-leerling, zegt dan : „Zoo heeft het ook mij goedgedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Théofilus, opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen waarvan gij onderwezen zijt" (Lukas 1 vers 3 en 4).
Indien de Evangeliën niet geschreven waren door de vier mannen, wier naam zij dragen, dan zou men moeten aannemen, dat anderen die verhalen hadden verzonnen en, om hun bedrog te bedekken, ze onder den titel van Evangelie naar de beschrijving van Mattheüs enz. in omloop hadden gebracht.
Dit zou dan geschied zijn óf bij het leven der apostelen, óf zeer kort na hunnen dood. Want vóór het jaar 150 zijn de Evangeliën als het werk van Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes bekend.
Nu zouden de Apostelen zulk een bedriegerij niet hebben toegelaten, bezorgd als ze waren voor de ongeschondenheid aangaande de waarheid in deze.
En ook de onmiddellijke opvolgers van de Apostelen zouden 't niet geduld hebben.
Een bewijs daarvoor is, dat de zoogenaamde apocriefe Evangeliën, zijnde grootendeels verdichte verhalen van het leven van den Heiland, nooit door de Christelijke Kerk onder de canonieke boeken zijn opgenomen en niet voor echt zijn erkend, integendeel als valsch en onbetrouwbaar zijn verworpen.
Vergeleken met de oudste handschriften (uit de 4e eeuw) komen de Evangeliën daar mee overeen en van den eersten tijd af aan zijn ze, zooals wij ze nu nog hebben, door de Kerk aangenomen en bewaard. En sinds heeft de Kerk met de grootste zorg voor de ongeschondenheid van de Evangeliën gewaakt.|
De Evangelisten toonen in alles, dat zij goed op de hoogte zijn, gelijk zij zelf getuigen aanschouwers te zijn geweest.
De Evangelisten willen niet bedriegen ; Markus en Lukas evenmin als Mattheüs en Johannes. En met hetgeen zij schreven konden zij waarlijk zichzelf geen eer en geen voordeel bezorgen. Wat zij wisten, predikten en schreven, kon hun alleen schade, ja den dood bezorgen.
Ook verzwijgen ze niet, wat hun zelf waarlijk niet tot eere strekt, n.l. hun onwetendheid, hun zwakheid, hun eerzucht, enz.
Zij hebben niet ontworpen een fantastisch beeld van den Zaligmaker. Wat zij vertellen is de waarheid, niets dan de waarheid. En bij die waarheid van de Evangelisten heeft de Christelijke Kerk van den beginne geleefd, daarvoor heeft zij gestreden en geleden ; daarmee heeft zij ook overwonnen. Hoe gemakkelijk zouden de bedriegers — indien de Evangelisten bedriegers geweest waren — door de tijdgenooten, vooral ook door de vijanden en tegenstanders —ontmaskerd zijn geworden.
Maar zij geven geen valsch verhaal. Zij geven de waarheid, niets dan de waarheid, met de heilsfeiten, zooals de Kerk van Christus die altijd heeft geloofd en beleden ; de geboorte uit de maagd Maria door de ontvangenis des Heiligen Geestes ; het lijden en het sterven ; de kruisdood ; de begrafenis ; de opstanding ; de hemelvaart; het zitten aan de rechterhand Gods ; de wederkomst ten oordeel, enz. In de vier Evangeliën hebben we natuurlijk niet vierderlei Evangelie. Er is maar één Evangelie ; h e t Evangelie (Matth. 24 vers 14). Maar het is vierderlei beschrijving van het ééne Evangelie.
We hebben dus het Evangelie — naar de beschrijving van Mattheüs ; het Evangelie volgens Markus ; het Evangelie naar Lukas' beschrijving, en het Evangelie volgens Johannes. En daarin hebben we het Evangelie, waarvan Jezus Christus de drager, de verkondiger en de inhoud is.
We moeten de Evangeliën niet beschouwen als biografieën of levensbeschrijvingen van den Heere Jezus. Want dat willen ze niet zijn. Het zijn getuigenissen van wat ieder der schrijvers heeft leeren zien van de beteekenis van Hem, die Zelf de blijde boodschap is.
De groote overeenkomst is te verklaren uit dezelfde dingen, die geschied zijn, die men gehoord en gezien heeft ; ook uit de vaste verhalen en spreekwijzen die in de eerste christengemeente gevonden werden.
Daar leven de Evangelisten midden in. En de verschillen komen voort uit hun verschillende persoonlijkheden en de leiding des Heiligen Geestes, die ieder van hen onderrichtte naar Zijn welbehagen.
En zóó hebben we gekregen de Apostolische Evangelieverkondiging voor alle eeuwen ; welk Evangelie moet verkondigd worden aan alle creaturen ; en welk Evangelie door de Kerk van Christus moet worden bewaard door alle eeuwen, tot de wederkomst van Christus.
Een Kerk die niet staat op de basis van dat Apostolisch Evangelie en die daaruit niet leeft en daarvan niet getuigt, heeft den naam van Christelijke Kerk verbeurd.
In de vier Evangeliën heeft de Kerk den vollen rijkdom des Evangelies des te beter te verstaan gekregen en in de vier Evangeliën heeft de Kerk de Godsopenbaring in Christus door de wereld te dragen.
Het is, naar een woord van Augustinus, het heilig vierspan des Heeren, waar op Hij, door de wereld gevoerd, de volken brengt onder Zijn zachte juk en Zijn lichten last". (Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Zijn de Evangeliën betrouwbaar ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's