Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schriftverklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schriftverklaring

Brief aan de Romeinen.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want, die naar het vleesch zijn, bedenken, wat des vleesches is ; maar die naar den Geest zijn, bedenken, wat des Geestes is.Want het bedenken des vleesches is de dood ; maar het bedenken des Geestes is het leven en vrede.Daarom, dat het bedenken des vleesches vijandschap tegen God is ; want het onderwerpt zich der Wet Gods niet ; want het kan ook niet ; En die in het vleesch zijn kunnen Gode niet behagen.Doch gijlieden zijt niet in het vleesch, maar in den Geest, zoo anders de Geest Gods in u woont. Maar zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt 'Hem niet toe.En indien Christus in ulieden is, zoo is wel het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil.En indien de Geest desgenen, die Jezus uit de dooden heeft opgewekt, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken door Zijnen Geest, die in u woont.

Hoofdstuk 8 vers 5-11.
Er is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, heeft Paulus in vers 1 gezegd. Het dierbaar bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Erfschuld is teniet gedaan. Aangeborene en werkelijke zonden, zijn. in Christus verzoend. De zonden van het verleden, zoowel als van het heden, ja zelfs van de toekomst, liggen bedekt onder de gerechtigheid van Christus. De apostel Paulus gevoelt heel goed het gevaar, dat er nu ook menschen zouden kunnen optreden, die zeggen, dat het er dan eigenlijk ook niet meer toe doet, hoe men leeft. Juist daarom heeft de apostel in vers 1 en ook in vers 4 er telkens aan toegevoegd : „die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest". Neen, Gods Woord leert nergens, dat men er maar op los kan leven. De apostel wiil juist daarom in de verzen, die we nu aan de orde van behandeling stelden, ons nog eens bepalen bij de noodzakelijkheid van een geheiligden levenswandel.
„Want die naar het vleesch zijn, bedenken wat des vleesches is". Dat zijn de onbekeerden ! Dat zijn al degenen, wier lust het nog is om de wereld en satan en eigen vleesch te dienen. En meent niet, dat tot dezulken slechts dieven, moordenaars en hoereerders zouden behooren. Neen, ook de natuurlijke mensch wil nog wel van religie w«ten. Maar helaas, ook in het bedenken van de godsdienstige dingen vertoont de natuurlijke mensch ook slechts de begeerten des vleesches. In dien weg openbaart zich de vleeschelijke zelfzucht. Hij zoekt zich een religie, die het vleesch bevredigt. En of men nu verzadiging voor den geest zoekt in den onreinen cultus, of dat men als de Parizeen in onthoudingen zijn eigengerechtigheden zoekt te bouwen, het is en blijft een religie naar het vleesch.
Wat is het gevaarlijk, als de natuurlijke mensch vroom wordt met een onherboren hart, waarin de vijandschap blijft wonen tegen Gods souvereine genade.
Maar hoe heerlijk is het, wat Paulus aan den anderen kant beschrijft : „die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is".
Het zijn de zoodanigen, in wier hart de Heilige Geest vernieuwend heeft gewerkt. Ze waren van nature, evenals alle anderen, zoekers van de dingen die hier beneden zijn. Maar toen de blinddoek werd weggenomen en zij aan hunne diepe ellende werden ontdekt, hebben ze leeren vragen naar de dingen, die boven zijn. Toen hebben ze begeerd om te bedenken wat des Geestes is. En nu moet ge dit niet zóó verstaan, alsof Gods kinderen dan nooit meer zouden bedenken wat des vleesches is. De jammerklacht „ik ellendig mensch" uit het vorige hoofdstuk, laat het ons wel anders hooren. Maar die klacht is toch ook hel klare bewijs dat er een wet des gemoeds is, die strijd voert met de wet der zonden, die in de leden van Gods kinderen is. Allerlei overgeblevene zonden en zwakheden zijn wel in hun hart te vinden, maar tegen hunnen wil. Ze blijven een oorzaak van strijd tot den doodssnik toe.
Vreeselijk is het bedenken des vleesches ook in zijn gevolgen. Want het bedenken des vleesches is de dood, maar het bedenken des Geestes is het leven en vrede. Het bedenken des vleesches is toch eigenlijk niets anders dan een zich verlustigen in wat geestelijk dood is. En als dan de zondaar is gekomen aan het eind van de reis, wacht hem de eeuwige dood.
Vreeselijk, als tenslotte het menschenleven moet uitloopen op eeuwige mislukking.
O, zondaar, luister naar de roerselen der consciëntie, die u misschien in de nachtelijke uren verschrikken als voorboden van het rampzalig einde.
Het Psalmwoord zegt zoo treffend :
Zoo gij Zijn stem dan heden hoort, Gelooft Zijn heil en troostrijk woord ! Verhardt u niet, maar laat u leiden.
Wat is de vrucht van het bedenken des Geestes heerlijk. Het geeft leven en vrede. Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.
Reeds aan deze zijde des grafs geeft het' bij tijden en oogenblikken een vrede en een blijdschap, die alle verstand te boven gaat. De dichter zingt er van :
z' Is 't menschdom meerder waard. Dan 't fijnste goud op aard ; 'Niets kan haar' glans verdooven.
Maar al dat leven en die blijdschap is slechts een voorsmaak van de eeuwige zaligheid, die straks hun wacht. Het bedenken des Geestes is dan ook gericht op dat goed, hetwelk blijft tot in der eeuwigheid. Nog is de apostel niet uitgesproken over het schrikkelijke bedenken des vleesches. Hij wil onderzoeken, hoe het toch te verklaren is dat het bedenken des vleesches de dood is. En dan komt hij tot deze conclusie : „Daarom dat het bedenken des vleesches vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich der Wet Gods niet ; want het kan ook niet''.
Daarmee zijn de diepste fundamenten van het verdorven bestaan des menschen ten eenenmale blootgelegd. De zonde is eigenlijk schrikkelijke vijandschap tegen God. Hoe menigmaal heeft men de zonde willen definiëeren, maar ach hoevele definities kwamen o zooveel tekort om de zonde in hare ware gedaante te teekenen. Hoe snood, hoe Godonteerend is toch de zonde ! Ja met recht : in de zonde openbaart zich de mensch in zijn vijandschap tegen zijn Maker. 
Met recht heeft Huet gezongen : ,,Ween, ween o mensch, omdat ge een zondaar zijt". Van een zich onderwerpen aan de Wet Gods, van een lust hebben om den wil Gods te doen, 'is geen sprake meer. Ja, de apostel voegt er met diepen weemoed aan toe : Het kan ook niet.
De Heilige Schrift leert zoowel den onwil als de onmacht des menschen.
Toch plaatst zij den onwil meestal voorop. We lezen, dat de Heiland weenende over Jeruzalem heeft uitgeroepen : „O Jeruzalem, hoe menigmaal heb Ik u willen vergaderen, gelijk een hen hare kiekens vergadert, maar gij hebt niet gewild".
Maar de Heere wil ook een mensch, die bezig is om de smetten en vlekken der zonde met de vollerszeep der eigengerechtigheid te reinigen, leeren dat eer een Moorman zijn huid zal veranderen, of een luipaard zijn vlekken, eer dat mogelijk zijn zal. Van een zich onderwerpen aan de Wet Gods in eigen kracht kan dan ook, geen sprake meer wezen. Het is gelijk de apostel zegt : Het kan ook niet. 
Ja, hij gaat verder en zegt: Die in het vleesch zijn, kunnen Gode niet behagen. Wat is het alle eeuwen door gepoogd om met de werken der eigengerechtigheid [ Gode te behagen. Zou Hij behagen kun­nen hebben in de eigengerechtigheden der Parizeen ? Inplaats van er behagen in te hebben, richtte de Heiland Zijne wee u's tegen hen !
Neen, de Heere heeft alleen een welgevallen in degenen die Hem vreezen ; in degenen die op Zijne goedertierenheid hopen. Wel zongen de engelen in Efratha van het welbehagen Gods in menschen, maar dit welbehagen kan alleen in menschen rusten, die Hij aanziet in Hem, van Wien Hij bij de Jordaan en op den berg der verheeriijking heeft gezegd : Deze is mijn geliefde Zoon, in denwelke Ik mijn welbehagen heb.
Alleen in Christus rust het welbehagen, en voorts in allen, die in den weg van waar achtige levensvernieuwing in Hem alles leeren vinden wat tot hunne zaligheid noodig is voor tijd en eeuwigheid.
O, bracht dat vele zondaren op de knieën met de bede : Gedenk mijner, o Heere, naar het welbehagen tot Uw volk ; bezoek mij met Uw heil.
In het 9de vers wordt de apostel meer persoonlijk : ,,Doch gijlieden zijt niet in het vleesch, maar in den Geest, zoo anders de Geest Gods in u woont".
Die Heilige Geest, die op den Pinksterdag was uitgestort, woonde ook in de gemeente te Rome. Ook daar had de Heere in vele harten gewerkt met Zijnen Heiligen Geest. Welk een strijd de geloovigen in Christus ook nog te strijden hadden, als ze in Rome mochten zien op dat groote wonder der genade, dat God hun Zijn Zoon had geschonken en dat Zijn Geest bij hen woning had gemaakt, o dan mocht er blijdschap wezen.
En moge het des apostels bedoeling zijn geweest om Gods kinderen te Rome te troosten met het werk des Heeren zelf, aan hen geschied, hij wil hen geenszins terug houden van de zelfbeproeving. Vermanend voegt hij er daarom aan toe : „Maar zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe".
Opmerkelijk, dat de Geest Gods hier ook de Geest van Christus wordt genoemd. Immers ook Christus wil dien Heiligen Geest als een adem laten uitgaan in dé Zijnen en Zijn innerlijk leven tot het hunne maken. Maar, die dien Geest van Christus niet heeft, die is niet van Hem, staat er in den grondtekst. Die is dus niet het eigendom van Hem, is niet door Zijn dierbaar bloed gekocht en mist dus eigenlijk nog alles wat onmisbaar is om in Hem getroost te leven, maar ook getroost en zalig in Hem te sterven.
O welk een ernstige vermaning ! We kunnen Christus niet zonder Zijnen Heilige n Geest bezitten ; Zijnen Heiligen Geest, die doet bedenken wat des Geestes is. Zijnen Heiligen Geest, die de werking des vleesches doodt. Zijnen Heiligen Geest, die het evangelie heiligt aan het hart van den armen zondaar. Zijnen Heiligen Geest, die met onzen geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn.
En dan vervolgt de apostel :
„Indien Christus in ulieden is, zoo is wel het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is levend om der gerechtigheid wil".
Ja, ons lichaam mag de apostel wel dood noemen. Het leven is een gestadige dood. Het moet tot stof in de groeve der vertering wederkeeren op het machtwoord van Hem, die gezegd heeft : Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren.
En dat het lichaam dood is, vindt zijn oorzaak in de zonde van Adam en Eva in het paradijs. In Eden was het uitgesproken : „Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven". Ook Gods kinderen moeten allen sterven. Voor hen is echter de dood een doorgang tot het eeuwige leven. De dood is een knecht om 'Gods kind naar Huis te halen. Want het vleesch van Gods kind moge in de groeve dalen, de geest sterft nimmer. De zonden worden dan voor altoos afgelegd. Om de gerechtigheid van Christus Jezus, door Hem aan het kruis verworven, ontvangt nu de geest eeuwig leven en blijdschap en zaligheid. Somber blijft de gedachte, dat uw vleesch eens door de wormen zal worden gegeten. Zal dat lichaam, eens geschapen tot Gods eer, dan een prooi des doods blijven kunnen, o kinderen Gods !
Neen, hoor slechts !
„Indien de Geest desgenen, die Jezus uit de dooden heeft opgewekt, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden heeft opgewekt, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, die in u woont".
Ook het lichaam zal eens uit het stof verrijzen. Christus is de eersteling van degenen, die ontslapen zijn. De Geest des Vaders, die eens den Zoon uit het graf heeft opgewekt, zal weer de sterfelijke lichamen levend maken door Zijnen Geest, die in u woont.
Eens zal de Archangel blazen over de doodenakkers dezer wereld en dan zullen de dooden hooren de stem van den Zoon Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Schriftverklaring

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's