Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ten dage als ik zal vreezen, zal ik op u vertrouwen. Psalm 56 vers 4.

Ons geloofsleven is niet, zooals men soms wel denkt, enkelvoudig; doch uitermate samengesteld. Voor menigeen is gelooven een vanzelfsprekend iets, een onwankelbaar vertrouwen. Doch meermalen komt het voor, dat iemand, die den eenen dag roemt, dat hij door Gods genade in Christus is behouden, den anderen dag zucht, dat hij zich de goederen des heils niet kan en durft toeeigenen.
In werkelijkheid is het geloofsleven ten i zeerste samengesteld. De zielsgesteldheden zijn : geloof en ongeloof. Deze beide kunnen naast elkaar in de ziel opkomen.
Meerdere malen wordt ons dat in de Heilige Schrift geteekend. Zoo bijv. bij den vader van den maanzieken jongeling, als hij zegt : Ik geloof Heere, kom mijn ongeloovigheid te hulp.
Vele tegenstrijdigheden in 't geestelijk leven worden ons, met name in de Psalmen, getoond. Zoo ook in het Schriftwoord : Ten dage als ik zal vreezen, zal ik op u vertrouwen. Het spreekt ons van de vrees en het vertrouwen in het zieleleven van Gods kind. David heeft op 't oog een tijdstip, dat er werkelijk grond voor vrees aanwezig was. Er vaart hem een siddering door de ziel. En ook zijn ervaring van vroegere dagen spreekt een woordje mee. O ja, nog voelt hij de huivering in zijn ziel natrillen. Hij is niet zulk een held, dat hij zonder vrees de gevaren onder de oogen ziet. Neen, de schrik slaat hem in 't gemoed, ondanks zijn godsvrucht. Hij siddert als een blad aan den boom. Durft hij nu niet zeggen : God heeft mij voorheen steeds geholpen en daarom zal ik ook thans niet vreezen. Neen, de dichter is een man van zelfkennis. Als de stormen opsteken, beeft hij opnieuw, vreest hij weer.
De benauwing waaraan hij blootstaat is er een hem door vijanden aangedaan. David dichtte dit lied ten tijde van zijn vlucht voor Saul. Hij had de wijk genomen naar de Filistijnen. En nu bekruipt hem de vrees. En wat kunnen er ook in ons leven zich een gebeurtenissen voordoen, die ons angst en schrik in de ziel jagen. En dan houden wij. ons wel voor : werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u ; maar toch vervult keer op keer ons de vrees. Wij kunnen de vrees niet buitensluiten. Dan gevoelen wij de zwakheid van onzen moed en de kleinheid onzer krachten. Het kan benauwd genoeg wezen, ja zoo benauwd, dat wij denken, dat geen redding meer gevonden wordt.
Maar nog veel ernstiger is de benauwing, wanneer de ziel vervuld is van geestelijke vrees. Vrees voor het rechtvaardig oordeel; vrees voor de verdoemenis ; vrees voor eigen staat ; vrees, dat men zich zal misleiden voor de eeuwigheid. In het hart kan opkomen de ernstige vrees voor den dood, voor de scheiding van ziel en lichaam ; en dan de vrees met het oog op de zwakheid van ons geloof.
En wanneer wij dan meenen, dat die vrees bijna is overwonnen, dan keert ze in eens, plotseling terug. Onverhoeds overvalt ze ons weer. ja, soms zoo ernstig, dat roemende geloovigen in eens alles kwijt zijn. En dan worden ze bang, dat ze zich bedrogen hebben.
Maar dat opkomen van geestelijke vreeze is altijd een gunstig teeken. 't Is een teeken van zielewerkzaamheid. Die in geestelijke vrees verkeert, die danke God, dat 't bij hem niet is een hoop dorre doodsbeenderen.
Maar hoe kan ik God danken, als ik in vrees leef ?
De psalmist zegt : Ten dage als ik zal vreezen, zal ik op u vertrouwen. Het vertrouwen moet zich openbaren.
Als de vrees komt, komt de werkzaamheid in de ziel. Als de vrees komt, begint men te schreeuwen en holt weg van de plaats, waar de vrees overviel. Als ; het dier vreest, vlucht het naar zijn hol. Als het kind vreest, vlucht het achter vaders rug. Uit den nood onzer zuchtingen vluchten wij naar God.
Wanneer natuurlijke zorgen ons drukken, zoeken wij ook meestal naar natuurlijke middelen om die zorg te verdrijven. Menigmaal gaat dit aan een hulpzoeken bij God vooraf. Maar in geestelijke nooden dan weten wij, dat onze hulp alleen van boven moet komen. De geestelijke vrees dringt de ziel tot een uitzien naar God.
Nu zal menigeen zeggen : dat is nog geen vertrouwen. Ik vraag zoo dikwijls of de Heere Jezus ook mijn Heiland wil zijn. Maar vertrouwen, kan ik nog niet.
Op dit punt heerscht juist het meeste misverstand. En dat komt, omdat ons geloofsleven zoo samengesteld is.
Velen meenen, dat men alleen dan kan vertrouwen, als alle vrees weg is. Maar David zegt: Ten dage als ik zal vreezen, zoo zal ik op u vertrouwen. Op denzelfden dag als er de vrees in de ziel is, is er ook het vertrouwen. Vrees en vertrouwen tegelijk in de ziel ; ziedaar het samengestelde.
Door het overheerschen der vrees, hebben wij dikwijls niet het rechte oog op 't vertrouwen. Maar als ge uit uw geestelijke ellende roept tot God, stelt ge dan niet in Hem eenig vertrouwen. Dan hebt ge er toch hoop op, dat God u zal hooren. Zoudt ge anders roepen ? Gaat ge niet tot Jezus, omdat ge weet, dat Hij alleen uw Verlosser kan zijn. Zoudt ge het anders wel doen ? Op den bodem uwer ziel leeft toch eenig vertrouwen, dat Hij u hooren zal. Dat vertrouwen is misschien wel zwak, ja zoo zwak, dat de fluistering daarvan wordt overstemd door den geweldigen angstkreet van de vrees. Maar dat vertrouwen is er. David ziet soms geen uitweg, maar toch is zijn vertrouwen nooit geheel geweken.
En wanneer wij onszelf nauwkeurig nagaan, dan zullen wij bemerken, dat in onze bangste oogenblikken de ondertoon van het vertrouwen niet geheel wordt gemist. Vrees dringt tot vertrouwen. Tot dat vertrouwen dat God ons niet zal overlaten aan onszelf.
Maar toch is dat geslingerd worden tusschen geloof en ongeloof, hoop en twijfel, vertrouwen en vrees waarlijk niet het ideaal. De Heilige Schrift wekt overal op tot een vast vertrouwen.
Ten aanzien van de natuurlijke dingen zegt Jezus : Zijt niet bezorgd, uw hemelsche Vader weet, wat gij van noode hebt. En ook in 't geestelijke worden wij opgewekt om van alle vreeze afstand te doen en onze roeping en verkiezing vast te stellen. Het vertrouwen moet de vrees hoe langer hoe meer overwinnen. Het vertrouwen moet boven de vrees uit. Als de vrees ons overvalt, dan mogen wij ons niet laten neerdrukken en overmeesteren, maar dan moet onze ziel zich verheffen tot vertrouwen. Tegen vrees en ongeloof ons verzetten en den strijd aanbinden. Wij mogen ons nooit laten drijven op den stroom der lijdelijkheid. Gods Woord zegt ons ook dat wij eigen verantwoordelijkheid hebben te dragen. David toont ook in deze psalmwoorden zijn beslist en vast voornemen. Hij zegt niet : mocht gij. mij dat vertrouwen schenken, maar : ik zal op u vertrouwen. Hier is een man aan 't woord, die den eisch Gods kent en aan dien eisch wil voldoen. Kan een mensch dat zeggen ? Is bij David geen zelfoverschatting? Neen, David kent zijn zwakheid. Maar hij wil zich niet willoos overgeven. Als die dagen komen, zal hij zijn hoofd omhoog heffen, niet in eigen, maar in Gods kracht.
Dat voorbeeld moeten ook wij navolgen. Als de vrees komt, moeten wij in Gods kracht vertrouwen. Wij moeten grijpen naar de beloften en onze ziel in 't .gebed uitstorten. Het werk des Heeren in de ziel, zal Hij niet onvoltooid laten.
Het vertrouwen moet sterker worden dan de vrees, om te' komen tot geloofsverzekerdheid. In de geestelijke dingen moeten wij grijpen Haar het vertrouwen. Niet in somberheid neerzitten, maar 't oog naar boven en met David zeggen : Ik zal op den Heere vertrouwen. Is Hij dat niet waard ? En zou dat vertrouwen beschaamd worden ? En als er dan weer bezwaren rijzen over de zonde, over onze verkiezing en of wij soms onszelf ook misleiden, laten wij dan die bezwaren ter zijde stellen en ons in vol vertrouwen aan den Heere Jezus overgeven. Dan zal de dag waarop wij vreezen er een worden waarop wij op God vertrouwen. Niet dat wij de vrees zullen kunnen uitbannen. O neen, ons hart is zoo vreesachtig. Maar laat niet eerst de vrees sterk worden. Grijpt bij het eerste spoor van vrees naar het vertrouwen. Als het lichtste briesje van vrees de wateren der ziel doet rimpelen, stel u dan vast op den bodem van het vertrouwen, want anders wordt dat lichte briesje een orkaan, die ons omver blaast. Grijp vast de onwankelbare rots der eeuwen opdat gij ook met David kunt zeggen : Ten dage als ik zal vreezen, zoo zal Ik op u vertrouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's