Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijke opbouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke opbouw

De Christelijke Ethiek

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sinds Aristoteles (384 — 322 vóór Chr.), is het woord Ethiek of zedekunde in gebruik. Deze Grieksche wijsgeer, die eeuwen vóór Christus leefde, had er lust in om de levenshandelingen der menschen — het doen en laten onder het volk — na te speuren en te onderzoeken waarom men nu juist zóó handelde, en niet op geheel andere wijze z'n levenstaak vervulde.
Aristoteles wist wel, dat men de dingen maar niet deed, omdat men er toe gedwongen werd. Dan zou heel ons zedelijk leven, in de vervulling van onze levensroeping, een natuur-noodwendigheid zijn en van zedelijk handelen zou dan geen sprake zijn. Dan was er niets anders bij den mensch dan een werktuigelijk verrichten van allerlei, zooals de wieken van den molen draaien en de hond voor de kar loopt. Zedelijk handelen zou er dan bij den mensch niet bestaan.
Maar bij den mensch is er in al z'n doen er. laten en bij het vervullen van zijn levensfuncties, wilskeuze. Al z'n geestelijke functies zijn in actie. De mensch denkt met z'n hoofd, voelt en doorleeft de dingen met z'n hart en voert de dingen uit met z'n hand. Hoofd, hart, hand, verstand, gevoel, wil — op die dingen hebben we te letten ; en dat geeft het zedelijk handelen van den mensch, waarbij hij met eigen wilskeuze naar buiten komt en met volle verantwoordelijkheid beslist bij al z'n handelen en in al z'n levensrelaties, zoowel wat z'n persoonlijk leven aangaat, als wat betreft z'n gezinsleven en z'n maatschappelijke roeping.
Dat maakt de studie van de Ethiek zoo interessant en zoo levendig ; zoo veelomvattend en zoo belangrijk. We moeten ons dan op de hoogte stellen van het doen en laten van den mensch, zooals de mensch als zedelijk schepsel op alle terreinen des levens handelend uitkomt. We speuren dan na, hoe de mensch met zich zelf omgaat, hoe hij zichzelf" behandelt, naar lichaam en geest, met tijd en eeuwigheid rekening houdend. We vragen dan telkens : waarom de mensch nu zóó doet en b.v. niet heel anders handelt, zoowel m z'n lichamelijke functies en wat z'n geestelijke relaties betreft.
We speuren na, hoe de mensch in de samenleving optreedt en zijn verhouding is tegenover degenen met wie hij samenleeft, in het gezin, in de Kerk, in de Maatschappij, in den Staat. Over allerlei persoonlijke verhoudingen en over allerlei sociale verhoudingen gaat het ; over het maatschappelijk en huiselijk leven in stoffelijken zin, maar ook over dat leven in geestelijken zin. En we hebben aldoor te vragen en te onderzoeken en te vergelijken waarom de mensch nu wel zóó handelt en b.v. niet anders ? Waarbij we ook hebben goed te keuren en af te keuren, al naar 't valt. Om ook onderwijzend te werk te gaan en aan 'e wijzen, hoe men wel en hoe men niet handelen mag, persoonlijk en als gemeenschap, in gezin, Kerk, Maatschappij en Staat.
Een omvangrijke studie, juist omdat er zooveel achter zit, achter alles wat gedaan, geleerd, wat aangeprezen en veroordeeld wordt. Dat maakt dat de zedekunde of ethiek een wetenschappelijk vak is, van wijsgeerigen inslag, onderzoekende allerlei verhoudingen. 't Is de wetenschap van het zedelijk leven der menschen, met het naspeuren van al de levensacties niet alleen, maar ook met het onderzoeken van al de levensbeginselen, die achter die levenshandelingen verborgen zitten en er den stoot aan geven, er de drijfkracht, de bron, de oorzaak van zijn. Het is de wijsbegeerte des zedelijken levens, waarbij gelet wordt op de wilskeuze en de zedelijke motieven van den mensch als redelijk, zedelijk schepsel.
Dat is heel iets anders b.v. dan zedeleer.
Als we het hebben over de zedeleer, dan hebben we op het oog een bepaald stelsel van levensleer, dat door iemand voor gedragen wordt ten opzichte van het zedelijk handelen van den mensch. Die zedeleer — of dat bepaald stelsel van levensleer, met allerlei regels, voorschriften, instructies enz. — is dus een bepaald „ding", dat we objectief en zoo zakelijk mogelijk hebben weer te geven en over te brengen, zonder meer. Als we ons dus bezig houden met zedeleer, is dat een beschrijvend vak, waarbij we kennis nemen b.v. van de zedeleer van Boeddha, de zedereer van Mohammed, de zedeleer van den Jood, de zedeleer van den Christen, de zedeleer van Tolstoï, de zedeleer van het bolsjewisme enz. enz., om dan zoo objectief, zoo zakelijk mogelijk en zoo getrouw mogelijk, liefst in bewoordingen en omschrijvingen van den persoon, of van het stelsel self. Houden we ons bezig met de zedeleer als wetenschap van de verschillende stelsels van levensleer, die ten opzichte van het zedelijk handelen van den mensch bestaan, dan moeten wij zelf er niet wat van maken, we moeten er ook zelf niet dadelijk en telkens tusschen komen met onze waardeering of afkeuring ; neen, wat we bij de zedeleer te doen hebben is, dat we weergeven en zoo getrouw mogelijk overbrengen en naast elkaar zetten, wat de een en wat de ander leert. Een beschrijvende wetenschap. Om beschrijvend te werk te gaan, en zakelijk, getrouw, objectief weer te geven en naast elkaar te zetten b.v. de zedeleer van Boeddha, de zedeleer van den Mohammedaan, de zedeleer van den Jood, de zedeleer van den Jezuïet, de zedeleer van Tolstoï, de zedeleer van den bolsjewist, üe zedeleer van den Christen enz. enz. Rijk gerubriceerd, veelvormig, kan zoo een boek, een studie worden over zedeleer — maar Ethiek is het niet ; 't is geen zedekunde.
De zedeleer is een historisch vak en omdat er in den loop der eeuwen zooveel systemen van zedeleer zijn, door religieuse en niet-religieuse personen en groepen opgesteld en aanvaard, kan de zedeleer een zeer veel omvattend vak zijn ; maar het is en blijft een historisch vak, een descriptief of beschrijvend werk, met zakelijke, objectieve, historisch juiste weergave van de onderscheidene stelsels van zedeleer der oudste eeuwen tot op den jongsten tijd.
De Ethiek of zedekunde is geheel anders georiënteerd. Dan gaat het niet om beschrijvend, historisch, stelsel naast stelsel te zetten, maar als voorwerp van studie wordt bij de zedekunde of de Ethiek genomen : het zedelijk handelen zelf, het zedelijk leven des menschen, met al z'n levensuitingen en levenshandelingen, zoowel wat betreft den kant die naar God toegekeerd is, als die naar den mensch zelf toegekeerd is. En daarbij wordt dan door de Ethiek of zedekunde gevraagd en onderzocht, ook beoordeeld, uit welke zedelijke motieven, uit welke levensovertuiging en levenskeus deze zedelijke handelingen van den mensch ten opzichte van God en van zichzelf, voortkomen. En dan niet alleen het zedelijk handelen van den mensch ten opzichte van zijn persoonlijke relaties met God en zijn levensfuncties ten opzichte van zichzelf als individu, als persoonlijkheid afzonderlijk, maar óók wat betreft 't zedelijk handelen van den mensch met zijn wilskeuze en zijn overtuigingen en beginselen, in betrekking tot de samenleving. Want de Ethiek of zedekunde strekt'zich uit over een breed veld, alle levensrelaties ingesloten, om daarbij te onderzoeken waarom de mensch in betrekking staat tot z'n naaste in het gezin, in de 'Kerk, in de Maatschappij, in den Staat, en te vragen naar welke zedelijke beginselen en overtuigingen, naar welke zedelijke motieven hij gedreven moet worden, zoowel persoonlijk, als levend in de gemeenschap met anderen, in betrekking tot de vele kringen des levens van onderscheiden aard, waarmee hij elk oogenblik in aanraking komt.
Hoevele levensterreinen zijn er niet voor den mensch. Hoevele levensfuncties met allerlei zedelijke handelingen, waarbij de mensch kiezen en beslissen moet. Hoe velerlei is de levenstaak en levensroeping van den mensch in zijn persoonlijk leven, in zijn leven met God, in zijn leven in het gezin, in het leven van den man 'en van de vrouw, van de ouders en van de kinderen ; in het leven dat kerkelijk is ingericht ; in het leven dat in de maatschappij ligt; in het leven in het midden van den Staat ! En bij dat alles treedt nu de Ethiek of zedekunde op, om na te speuren wat het leven is voor 'den mensch als individu en voor den mensch als sociaal wezen, waarbij gesproken moet voorden over al de terreinen des levens, naar alle kanten uitgespreid liggend, waarmee de mensch nood zakelijk in aanraking moet komen en waar hij als redelijk, zedelijk schepsel welbewust een levenskeuze moet aan den dag leggen. Overal moet de mensch met z'n levensbeginselen naar voren komen, om alzoo zich als een verantwoordelijk schepsel te openbaren in de vervulling van z'n levensroeping, die niet beperkt is tot één zaak, maar tot vele dingen ; die niet naar één kant toegekeerd is, maar naar alle kanten ; die velerlei levensterreinen bestrijkt.
Het zedelijk leven, het zedelijk handelen zelf, zal de Ethiek of zedekunde tot voorwerp van studie moeten nemen. En dan zich bezig houden met de beschouwing van de zedelijke verhoudingen, die er zijn in des menschen leven, naar den kant van God, naar den kant van onszelf, naar den kant van onzen naaste. Waarbij niet kan uitblijven, dat de onderscheidene levenskringen onder de aandacht worden genomen en worden besproken en wel het huisgezin, de Maatschappij, de Staat, de Kerk. Raken we deze dingen aan in de Ethiek, dan voelen we, dat we hebben te spreken over den mensch zelf, z'n wording en wezen, met z'n levensfuncties. Dat we hebben stil te staan (bij de sociale Ethiek) bij het familieleven, 't huwelijk, onderlinge verhoudingen (ouders, kinderen, heeren, dienstbaren, enz.), echtscheiding, ongehuwd leven enz. Dat we hebben acht te geven op de Maatschappij, de vormen van het maatschappelijk leven met de sociale vraagstukken. Dat we moeten handelen over den Staat, de wording en de roeping van den Staat, maar ook de plichten tegenover den Staat ; over de Overheid, het recht, enz. Dat we zeker óók hebben te spreken over de Kerk, en in verband daarmee (niet als een stuk van onze Dogmatiek, maar als behoorend tot onze zedelijke roeping, en dus als een stuk van onze Ethiek) over het Koninkrijk Gods, over de bijzondere Kerk, waartoe we behooren en onze kerkelijke roeping enz.
Dat is het uitgebreide en interessante veld, waarop de Ethiek zich heeft te bewegen, om de levensroeping des menschen te beschrijven en de levensbeginselen na te speuren, waarbij de Christelijke Ethiek als norm, wet, regel en maatstaf heeft te nemen Gods Woord. Want daarin heeft de Heere, onze Schepper en levensonderhouder. Zijne inzettingen ons gegeven en Zijne wetten gesteld voor alle levensverhoudingen en levensverrichtingen ; tot zegen en vreugd voor degenen, die daarin wandelen en tot vloek en verwarring en smart voor degenen, die deze ordeningen Gods verachten en verwerpen, moedwillig andere wegen kiezend en vrijwillig zich krommend onder andere wetten en inzettingen, waarvan de vruchten bitter zijn en tot den dood. (Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Geestelijke opbouw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's