Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijke opbouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke opbouw

De Christelijke Ethiek

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe interessant het ook zijn kan, maar met het leven der dieren laat de Christelijke Ethiek zich niet in. Ook maakt zij de planetenwereld niet tot voorwerp van haar beschouwing, 't Gaat om den mensch ; en wel om den mensch in zijn zedelijk handelen te bespreken ; den mensch, in zijn welbewust optreden in de verschillende levensverhoudingen, waarin hij als redelijk, zedelijk schepsel een roeping heeft te vervullen.
Geen wonder, dat de Christelijke Ethiek dan zich rekenschap wil geven : wie en wat die mensch is.
De niet-christelijke of anti-christelijke wetenschap, welke des menschen verstand als een afgod eert en de Godsopenbaring ons in de Heilige Schrift gegeven, als minderwaardig rekent of geheel veracht, heeft al heel wat geleerd aangaande den mensch, in zijn oorsprong, in zijn wezen en in zijn levensbestemming. Hoevelen hebben al uitgemaakt — mannen van wereldreputatie, met duizenden en tienduizenden volgelingen — dat de aarde vele millioenen jaren bestaat en dat in den weg van evolutie zich alles gevormd en vervormd en vervolmaakt heeft, waardoor het alles nu een mate van ontwikkeling en welstand bereikt heeft, zoo als wij met onze oogen kunnen zien. Men spreekt dan niet van schepping Gods, met mogelijkheden en krachten tot ontwikkeling ; neen, van een scheppingsdaad Gods wil men juist niet weten. Men heegt het druk over „stof en kracht" ; eeuwige stof en wondere energie der stof — en zóó zou dan alles geworden zijn. Ook de mensch is zoo, tusschen en met de stoffelijke wereld, geworden. En al de bestaande verhoudingen in het midden van de menschenwereld — betreffende het godsdienstig, zedelijk, huiselijk, kerkelijk, maatschappelijk en staatkundig leven — zijn op de meest „toevallige" wijze ontstaan en uitgegroeid tot wat we nu hebben. „Stof en kracht" — dat zijn de grondzuilen van al het bestaande, van heel den kosmos, van 't heelal in z'n lengte en breedte, zoo goed als van den mensch, die een microkosmos, een wereldje in 't klein is.
Als een product van de stofwisselmg staat de mensch in het midden van de toevallig bestaande wereld en hij — het denkend wezen — moet er zich nu doorheen slaan en is z'n eigen instructeur, die we­ gen en middelen heeft uit te denken, die leiden kunnen tot het gewenschte doel. Hij moet zich oefenen gelijk een padvinder om z'n weg te maken en voor anderen een pad te banen, om naar eigen inzicht het leven voor zichzelf en voor anderen zoo goed mogelijk in te richten, opdat een iegelijk hebbe een menschwaardig bestaan en liefst nog iets daar boven.
Van God als Schepper en Onderhouder is dan geen sprake. Het historisch materialisme kent geen God. Wie er als liefhebberij een „god" en „godsdienst" op na wil houden — in den loop der tijden door menschen, die op macht belust zijn en die zichzelf als zedemeesters en priesters hebben opgeworpen, onder de menschen gebracht, natuurlijk met geen andere bedoelingen dan om de menschen mak en tam te houden en in gebondenheid en onderworpenheid te doen leven (om er zelf als echte egoïsten garen bij te spinnen en er voordeel door te behalen !) — die moet dat dan maar zelf weten. Als private aangelegenheid en persoonlijke liefhebberij wordt dat buiten discussie gelaten en buiten het leven gesteld. Want de groote gang van het leven moet zonder God en zonder godsdienst gaan. De mensch moet zichzelf zijn en blijven en op eigen kracht en wijsheid aangelegd, moet de mensch zich zelf den weg banen en het leven in al z'n verhoudingen-inrichten, zooals de mensch 't goed oordeelt.
De godsdienst komt niet in aanmerking, dat is particuliere liefhebberij, privézaak. Ook de Kerk moet buiten het leven staan ; zij hoort niet bij het leven der menschheid ; zij is een sta-in-den-weg. Over het gezin, het huwelijk, de opvoeding, zal de mensch zelf oordeelen, zooals het hem 't best voorkomt. Een maatschappij-leer en een staathuishoudkunde zal hij zich zelf samenstel^ len en opbouwen, al naar het hem 't beste voorkomt
Hier roept de Christelijke Ethiek halt !
Met zulke redeneeringen kan zij zich niet vinden. Met zulk een levens-en wereldbeschouwing kan zij niet meegaan. Hier kiest de Christen partij voor gansch andere beginselen. De Schriftuurlijke beschouwing is hem lief. En dan komt de mensch naar voren niet als een product van stofwisseling en evolutie, maar als schepsel Gods, door een bijzondere daad van den Drieëenigen God voortgebracht, zijnde van Gods geslacht, naar Gods beeld geschapen, in ware kennisse Gods, gerechtigheid en heiligheid. En alles wat rondom den mensch is, boven de aarde, in de wateren en onder de aarde, is door 's Heeren machtwoord uit het niet-zijnde in den beginne voortgebracht, om — zooals Artikel 12 van onze Nederl. Geloofsbelijdenis zegt — aan den mensch gegeven te worden ten gebruike, opdat de mensch in dat alles en door dat alles God zou dienen en Zijn Naam en Zijn deugden zou groot maken in den tijd en in de eeuwigheid.
Niet door evolutie is de mensch uit het stof der aarde of uit het midden der dierenwereld te voorschijn gekomen, om nu alles zich toe te eigenen en eigen heer en meester te spelen en al z'n levensfuncties zelf te regelen.
Niet door een sexueele daad, door voortteling, is hij uit de bestaande wereld voortgekomen, , om nu dwars door het leven zich een pad te maken naar willekeur en aangelegd op eigen krachten.
Neen, naar lichaam en ziel is hij door God geschapen, zijnde een schepsel van geheel eenig soort, een schepsel, van alle andere schepselen onderscheiden, van hooger orde zijnde dan alles wat door Gods hand is voortgebracht, hooger dan de dieren, hooger dan de Engelen ook, van Gods geslacht en beelddrager Gods, naar Zijn gelijkenis gecreëerd door den Almachtige.
Niet genoeg kunnen we op dat gansch bijzondere en geheel eenige des menschen den nadruk leggen, want dat beheerscht voor den Christen al z'n beschouwingen op het terrein van het zedelijk handelen des menschen, in al z'n levensverhoudingen en voor heel zijn levensbestemming.
Neen, we weten dat niet door ons verstand ; dat heeft de wetenschap ons niet geleerd ; dat gelooven we en we weten, dat God het ons zoo heeft geopenbaard, waarbij onze consciëntie ons mede getuigenis geeft. Gods Geest in ons getuigt, dat Gods Woord ook in deze waarachtig is.
Wonderschoon zijn de eerste bladzijden van de Heilige Schrift, juist daarom, omdat we daar de Godsopenbaring vinden, zooals de Heere Zelf het ons verhaalt, hoe alles door Zijn hand is gemaakt en zoo bijzonder hoe de mensch door Hem is geschapen, door Hem is toegerust en door Hem z'n levenstaak en levensbestemming heeft ontvangen te midden van alle dingen, die door God uit het niet zijnde zijn voortgebracht.
Gods macht en majesteit staat aanstonds voor ons, als we onzen Bijbel bij het begin opslaan en lezen het eerste vers van het eerste hoofdstuk van het eerste bijbelboek, waar het eenvoudige, maar toch zoo buitengewoon veelzeggend woord staat : „In den beginne schiep God den hemel en de aarde".
Met den bekenden dr. Ph. S. van Ronkel, wiens Bijbellezingen over Genesis en Ruth zoozeer bekend zijn, zeggen we : „ al hadt gij van den Bijbel niets dan dat ééne woord, dan hadt gij stof genoeg om er tot in de verste eeuwigheid over te peinzen. Al hadt gij uwen ganschen Bijbel verloren of vergeten en slechts dat enkele beginvers over gehouden, gij hadt meer dan de gansche wijsheid der oudheid, der gansche menschenwereld u kon brengen ; gij hadt een openbaring Gods ; gij wist dan van de schepping des heelals uit niets door God Almachtig". En verder : „Zij hebben zich moede gepeinsd, de schrandere denkers onder de menschenkinderen, de-diepzinnigste wijsgeeren en stoutste dichters van alle tijden en eeuwen ; maar zonder het woord der openbaring Gods, hebben zij het geheim'niet gevonden, het raadsel niet ontraadseld van de wording des heelals, of zelfs maar van het bestaan eens heelal. Zij hadden hunne donkere vermoedens en ongerijmde gissingen, maar klaarheid, zekerheid kan God alleen ons geven. Hij, die het heelal op Zijn machtwoord schiep, Hij alleen kan het geheim der schepping ontsluieren, en, ontsluierd, uitspreken in Zijn Woord en door Zijnen Geest".

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Geestelijke opbouw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's