Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij dan, de bete genomen hebbende, ging terstond uit ; en het was nacht. Johannes 13 vers 30.

Jezus Christus is onze hoogste Profeet. Dat is Hij óók in de Paaschzaal. Als Hij zich omgordt om — als de minste van allen — de voeten der Zijnen te wasschen, dan predikt Hij de grootheid der kleinheid, dan verkondigt Hij Zijn slavernij, die de profetie, is der ééne waarachtige vrijheid. En de discipelen hebben in hun eigen leven de consequentie der voetwassching aan te durven : „indien dan Ik, de Heere en de Meester, uwe voeten gewasschen heb, zoo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wasschen".
Zoo is Jezus Profeet — óók in de Paaschzaal.
Profeet, óók als Hij spreekt van den éénen, die Hem verraden zal, óók als Hij de bete indoopt en haar geeft aan Judas Simonszoon Iskariot.
Die bete is de roepstem, de laatste roepstem aan Judas.
Die bete predikt, voor het laatst, de ontferming van den grooten Meester.
Die bete predikt de gemeenschap met den Zoon van God.
En Judas neemt aan, maar met een mokkend hart, met een vloekend hart : „toen voer de Satan in hem".
Dan wordt de band vernietigd, die er was tusschen Jezus en Judas : „wat gij doet, doe het haastelijk".
Hij dan de bete genomen hebbende, ging terstond uit ; en het was nacht.
Daar gaat hij. Judas Simonszoon Iskariot.
Dat was de man, die eens Jezus bewonderd had ; de man, die Jezus had willen geven al de liefde van zijn vurig Jodenhart ; de man, die tenslotte ook had kunnen verdragen hoon en haat, die bij Jezus gebleven was, toen de mannen van Nazareth den Meester hadden willen werpen van de steilte omlaag. En als Jezus eenmaal — in één der moeilijkste oogenblikken van Zijn leven op aarde — aan Zijn discipelen vraagt : „Wilt gijlieden óók niet heengaan ? " dan blijven ze alle twaalf ; dan blijft óók Judas Simonszoon Iskariot. En toch — 't was in Judas' hart geen vrede geworden.
Het was geen volgen van Jezus. Dat kan slechts op één manier: „Zoo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij".
Die verloochene Dat kende Judas niet. zichzelf.
Die neme zijn kruis op.
Dat kende Judas óók niet.
Tot den rijken jongeling zeide Jezus : „Eén ding ontbreekt u nog". Ook tot Judas kon Hij gezegd hebben : „Eén ding ontbreekt u nog". Dat ééne, dat is de overgegevenheid van hart, dat is de hunkering naar de gemeenschap met God, dat is ontfermings verlangen.
Ontfermingsverlangen is alleen in het wedergeboren hart. Anders, o dan kunnen we wel praten over godsdienstige dingen, dan kunnen we wel dwepen met de hooge persoonlijkheid van Christus, maar dan gaat 't tenslotte om ons. Dan zijn we zelf het middelpunt van al ons verlangen.
Judas stond óók zélf in het middelpunt. In het middelpunt, toen hij zat aan het paaschmaal ; in het middelpunt toen hij de bete nam ; in het middelpunt toen hij — nét als de anderen — ging vragen : „Ben ik het, Heere ? "
't Gaat bij Judas — om Judas,
ongelukkige discipelen, bij hen gaat het dan toch om Jezus.
Daarom was hun zondig hart in beginsel een gekruisigd hart.
Judas' hart was misschien wel met bezemen gekeerd en versierd. Maar als de booze geest komt en zóó het huis vindt — geen nood — dan neemt hij zeven andere geesten, boozer dan hijzelf en „ingegaan zijnde wonen zij aldaar en het laatste van dien mensch wordt erger dan het eerste".
Zóó was Judas' hart.
En toch lezen we : „Hij dan de bete genomen hebbende''.
Hij aanvaardt dan toch deze roepstem, dit laatste roepen tot de gemeenschap.
Even wellicht felle strijd in Judas' donker hart.
Dan op eenmaal de gemeenschap verbroken : ,,hij ging terstond uit".
Openlijk kiest hij voor Satan.
Wèg de goede voornemens, wég de idealen, wég de liefde, het enthousiasme ; alleen : bittere, bruisende haat tegen Jezus.
Hij ging terstond uit.
En dat terwijl zijn mond nog kauwt : de bete der gemeenschap.
Judas predikt in dat eten de gemeenschap en. in het weggaan verloochent hij haar.
Dat is het ontzettende in dit verraad. Veel en veel ontzettender dan de vuistslag van den soldaat, veel en veel ontzettender dan de doornenkroon.
Jezus is verraden in den naam der gemeenschap.
Door een discipel waagde Satan zijn slag. Weinig uren later, dan komt Judas weer, dan snelt hij toe op Jezus in Gethsémané, dan geeft Hij hem een kus, de kus der gemeenschap en — de kus van het verraad.
Judas ging terstond uit.
Jezus laat hem gaan. Zoo moet het zijn, zoo moet het noodig zijn.
Judas kiest voor het verraad. Jezus kiest voor het verraden worden.
Jezus gaat Zijn wèg, den weg van het lijden, den weg óók van het welbehagen.
Jezus gaat ook Zijn wèg, den weg van verraad, en toch óók : den weg van het welbehagen.
Achter beider gaan staat God. Zóó spant God de lijnen van de schouwplaats der smarten.
Wij zijn aan de lijdensgeschiedenis zoo gewoon geraakt. Daar is zoo weinig bewogenheid in ons hart. Maar, wie zou dit kunnen peilen, de diepten van leed van het hart van Jezus? Verraden, verraden door één van de twaalven.
Misschien bruist bij ons de afkeer, de afschuw tegen die ellendigen Judas.
En toch — is het ook in onze gemeenschap met Hem niet vaak dat weggaan?
Geldt ook van ons niet dikwijls : hij dan de bete genomen hebbende, ging terstond uit ? 'Lijken wij — slechte menschen — niet vaak zoo veel op Judas ?
Liggen gemeenschap en scheiding niet vaak vIak naast elkaar?
Judas koos voor den Satan. Hij wilde, hij zocht anders niet.
Daarom zei Jezus: wat gij doet, doe het haastelijk.
Zoo kiezen wij voor den Satan, voor de zonde, voor de nood.
Judas heeft de gemeenschap tenslotte verafschuwd.
God doe ons om onze gemeenschap bidden.
Judas ging, de anderen bleven. Judas kreeg vrijheid : 't was de slavernij der zonde.
En Satan —met Judas vereend — dóét den aanval, den aanval van het verraad. Schrikkelijk, maar noodzakelijk. En — het was nacht.
Ook de nacht is in de Schrift profetisch;
Daarom beschrijft Palus aan de gemeente te Rome : de nacht is voorbijgegaan en de dag is nabij gekomen Iaat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts.
In de Schrift is eigenlijk alles profetie. De door den Geest gedreven schrijver grijpt zijn beelden zo maar uit het volle leven en uit die beelden trekt hij de lijnen.
Heen naar een wonder perspectief. In den nacht is 't koud, somber en dood. In de zonde is 't óók koud, somber en dood.
In den nacht is er het einde van alle leven. En in de zonde óók.
Zóó wordt het profetisch, dat Jezus wordt geboren — in den nacht. Zóó wordt het profetisch, dat Jezus wordt verraden — óók in den nacht. En straks als Hij sterft  - midden op den dag — dan spreiden zich de schaduwen van den nacht over Golgotha en Jeruzalem. Opdat de gemeente onzes Heeren Jezus Christus zou kunnen jubelen : de nacht is voorbijgegaan en de dag is nabij gekomen : laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des licht.
En het was nacht,  lijdensnacht. Over Jezus hadden zich heengetrokken de zwarte schaduwen van den nacht — van den dood.
Het weggaan van Judas is de prediking, dat de ure genaakt.
Jezus - in den, nacht; : ,,Hij, die ééns predikte.: „ik ben het licht der wereld. Wie Mij volgt, zal in de duisternis niet vvandelen" — Hij is hier in den nacht. En wie Hem volgt gaat méé — in den nacht. Hoe is dan mogelijk : „Wie Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen" ? Ja, het is mogelijk : in den nacht en toch — in het licht. Want : het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen, heeft het niet overmocht. Jezus blijft het licht — ook in den nacht. Want het licht wordt gevoed uit de Godheid van Christus en die Godheid is eeuwig en onveranderlijk. Wanneer ik een lamp ontsteek in een kamer, die zich baadt in het licht van de zon, dan zal ik het Iicht van mijn lamp nauwelijks ontdekken.Maar als het avond wordt, dan zie ik het licht. Zoo schijnt het licht van Christus nergens heerlijker — dan in de donker­heid.Licht in den nacht, ook in den nacht van het verraad.En de duisternis heeft het niet overmocht. Het licht overwint. Het straalt dóór, waar Gods Woord gepredikt wordt, waar Gods Woord ver­staan wordt. Daar wordt het licht gezien — in den nacht, in den nacht van oordeel en zonde. Judas ontving de bete, maar verstond niet, daarom bleef het nacht.
En het was nacht. Als er één nacht beeld is van onze zonde, dan is het deze nacht van het verraad.
Maar Christus heeft dien nacht aangedurfd. Hij kwam in dien nacht ; Hij kwam dóór dien nacht. Hij zag den eeuwigen morgen.
En — Hij ging niet alleen. Hij bad ; Vader, Ik wil, dat, waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt.
Ze zijn bij Jezus. Ze moeten met Hem erven; ze zullen ook met Hem leven.
En toch — vluchten zij allen niet van Jezus weg. Petrus en Johannes en al de anderen ? Vluchten ze niet voor den ko­menden Judas?  Werden ze niet allen geërgerd aan Jezus?
Ja, maar 't was ook niet, omdat zij zich voegden bij Jezus — dat was een Judasgeloof. 't Was omdat Jezus en zocht, hen vond, hen leidde naar den en het was nacht. Nacht — óók in Judas' hart. Een nacht zonder morgenstond, en eeuwige nacht.
Judas koos voor den nacht, voor de zone, voor het oordeel. Hij verwierp het licht. Hij nam de bete en ging terstond uit.
Vreeselijk. En toch — lijken wij niet vaak op Judas ? Wel gemeenschap en toch dat uitgaan ?
Vergeten wij dan niet, dat het nacht was in Judas' hart, omdat hij verworpen had het Woord, de gemeenschap, de genade van Christus.
Daarom werd het eeuwige nacht en eeuwige verwerping door God. Als het van óns afhangt doen wij niet anders dan Judas, verwerpen we óók het Woord, de gemeenschap en de genade van Christus.
Beter dan Judas zijn wij niet. Niemand. Ook Petrus niet of Johannes of Thomas. Het behoud van Petrus, het leven van Johannes, de zaligheid van Thomas, het is alles door de ontferming Gods in Christus Jezus.
En omdat het ontferming alleen is, klimt de bede om licht, de bede om gemeenschap met God. en biddende harten zullen leeren ju­belen :
De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabijgekomen : laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's