Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geen woordenstrijd en twistvragen.
Als er één ding is waarvoor de Apostelen de Christenen gewaarschuwd hebben dan is het wel voor woordenstrijd en allerlei twistvragen.
In het midden staat altijd bij hen „de leer, die naar de godzaligheid is". En hun vermaning is eenerzijds om toch geen andere leer te leeren ; en anderzijds om zich toch niet te begeven tot fabelen en oneindige geslachtsrekeningen, welke meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods die in het geloof is. (1 Tim. 1 vers 3 en 4).
„Gezond te mogen zijn in de leer en in het geloof" is voor Paulus het ideaal (Titus 1 vers 13), zich niet begevende tot fabelen en geboden der menschen. „Maar wedersta de dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdvoeringen over de wet ; want zij zijn onnut en ijdel" (Titus 3 vers 9).
„Door Zijne genade gerechtvaardigd te zijn en erfgenamen naar de hope des eeuwigen levens" — is het heerlijkste. (Titus 3 vers 7). En dan zegt Paulus : „Dit is een getrouw woord en deze dingen wil ik, dat gij ernstiglijk bevestigt, opdat degenen die aan God gelooven, zorg dragen om goede werken voor te staan. Deze dingen zijn het, die goed en nuttig zijn den menschen". (Titus 3 vers 8).
Dat is goed en nuttig voor de menschen !
Maar het is alsof Paulus bevreesd is, dat hetgeen goed en nuttig voor de menschen is, n.l. dat de geloovigen zorg dragen om goede werken voor te staan, — toch weer verstoord zal worden en verhinderd. En waardoor ? Natuurlijk door „allerlei dwaze vragen en geslachtsrekeningen en twistingen en strijdvoeringen over de wet; want zij zijn onnut en ijdel". (Titus 3 vers 9).
„Vasthouden aan het getrouwe Woord, dat naar de leer is", dat is noodig. Om dan „door de gezonde leer te vermanen en de tegensprekers te wederleggen". (Titus 1 vers 9). „De gezonde leer, naar Het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods" (1 Tim. 1 vers 11), dat is voor Paulus het allerhoogste en allerheerlijkste. En hij zegt dan ook : „Ik dank Hem, die mij bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus onzen Heere, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij in de bediening gesteld hebbende" (vers 12).
Het vermaan van Paulus is dan ook : „als gij deze dingen den broederen voorstelt, zoo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, opgevoed in de woorden des geloofs en der goede leer" — maar dan volgt weer onmiddellijk : „verwerp de ongoddelijke, en oudwijfsche fabelen; en oefen uzelven tot godzaligheid" (1 Tim. 4 vers 6, 7).
Het moet dus te doen zijn om „de gezonde woorden onzes Heeren Jezus Christus en de leer, die naar de godzaligheid is", en ieder die met andere dingen komt „die is opgeblazen en weet niets, maar hij raast omtrent twistvragen en woordenstrijd ; uit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade bedenkingen, verkeerde krakeelingen" (1 Tim. 6 vers 3, 5).
„De arbeider, die het Woord der waarheid recht snijdt, zal niet beschaamd worden" (2 Tim. 2 vers 15). Maar deze zal zich moeten stellen „tegen het ongoddelijk ijdel roepen" en zal moeten „jagen naar rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede met degenen die den Heere aanroepen uit een rein hart" (2 Tim. 2 vers 22). Waarop dan weer onmiddellijk volgt nadat er gezegd is „tot alle goed werk toebereid" (vers 21) dat de dienaren des Woords zich niet moeten bezig houden met woordenstrijd en twistvragen. Want, zoo staat er : ,,En verwerp de vragen die dwaas en zonder leering zijn, wetende dat ze twistingen voortbrengen ; en een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leeren, en die de kwaden kan verdragen ; met zachtmoedigheid onderwijzende degenen die tegenstaan, of hun God te eeniger tijd bekeering gave tot erkentenis der waarheid en zij wederom ontwaken mochten uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren tot zijnen wil" (2 Tim. 2 vers 23—26).
Het is dus wel een doorloopend vermaan des Heeren, door den mond van Zijne Apostelen en Evangelisten, om als goede dienaren van Jezus Christus te blijven bij de gezonde woorden onzes Heeren Jezus Christus eij de leer die naar de godzaligheid is ; en dan, tot alle goed werk toebereid, zorg te dragen goede werken voor te staan, want deze dingen zijn den menschen goed en nuttig (Titus 3 vers 8). Daarbij vermijdende, om te vervallen in allerlei woordenstrijd en twistvragen, welke geen stichting des geloofs geven (1 Tim. 1 vers 3, 4).

De beteekenis van de Geref. Bonders.
Het Spreukenboek zegt : „Laat een vreemde u prijzen en niet uw mond ; een onbekende, en niet uwe lippen" (Spreuken 27 vers 2).
Wij zullen goed doen. Om ons maar aan dat woord van den Spreukendichter te houden. Neen, niet onze eigen mond moet met lof vervuld zijn over onszelf. Als er wat te prijzen is, laat een ander het dan maar doen !
Wij denken aan Rusland. De bolsjewisten prijzen zich zelf en prijzen hun land, dat nu zoo ongeveer een communistisch luilekkerland is geworden. Zooals ze zelf zeggen. Een model en een ideaal land. Maar dan vertellen anderen, dat de.bolsjewistische regeering velen verbant naar 't Wolgagebied, zoo'n soort verbanningsoord als Siberië ; en daar moeten de dwangarbeiders dan werken voor ƒ 1.50 per dag. Dan ontvangen ze daar 121/2 et. per uur. En als ze ziek zijn en niet werken kunnen, krijgen ze geen loon uitbetaald, geen cent. Voor die ƒ 1.50 per dag moet men dan in het levensonderhoud voorzien. En in Februari 1931 kostte een ons thee — slechte thee — 82 cent ; 1 liter melk 32 cent, 1 ons tabak ƒ1.20, 1 pakje cigaretten (10 stuks) ƒ 1.40, 1 paar hooge laarzen ƒ64.—, 1 kilo roggebrood 62 cent, 1 busje cacao van 500 gram-ƒ 4.30 enz. enz.
Hard werken, weinig of niets verdienen, dure, peper-dure levensmiddelen, bij ziekte geen loon, enz. enz.
En dan die ophef van de bolsjewisten over den heilsstaat in Rusland.
„Laat een vreemde u prijzen, en niet uw mond", zei de Spreukendichter. Alleen zijn we bang, dat als men zich zelf niet' prijst in Rusland, er niemand zal zijn die het doet. Want er is niet te prijzen !
Maar — dat was nu maar even een uitstapje. En nu gaan we van Rusland naar de Gereformeerde Bonders.
Voor ons ligt „Het Vaderland", het liberalistische dagblad, onder politieke redactie van den bekenden ouden politieken rot, den heer A. Roodhuizen. Zelf zegt hij in het nummer dat voor ons ligt (28 April j.l.) dat hij een oud man wordt ; maar de volksmond zegt wel eens : „geef hem de ruimte !" ; en dat kunnen we hier ook zeggen. Hij kan er nog zijn !
Die mijnheer Roodhuizen — wij hebben hem vroeger beter gekend als Prins Joris — heeft het over de pas gehouden Statenverkiezingen, en geeft dan een slot-nabetrachting. En nu komt het. Dan wordt ook de Gereformeerde Bond genoemd en van de Gereformeerde Bonders zegt hij, dat zij er ook wel schuld aan hebben, dat het met de verkiezing voor rechts zoo aardig uitgevallen is en dat het met de Antirevolutionairen zoo goed gegaan is.
Daar kon de redacteur van „Het Vaderland" wel eens gelijk in hebben. Wij gelooven ook, dat de Gereformeerd Hervormden over 't algemeen 't meest voelen voor.des Antirevolufenaire Staatspartij — méér dan b.v. voor de Hervormd Gereformeerde Staatspartij, die bij deze verkiezing een leelijke veer moest laten vallen — en de leden van den Gereformeerden Bond laten zich door allerlei praatjes en valsche beschuldigingen, van zekere zijde komend, niet zoo makkelijk uit het veld slaan. Dus wij gelooven ook, dat er wel aardig wat Antirevolutionaire stemmen van de Gereformeerde Bonders gekomen zijn. En wij verheugen er ons over. De tegenpartij zou wel gaarne ook onder ons de tactiek toepassen : „verdeel en heersch". Maar onze mannen en vrouwen zijn over 't algemeen veel te nuchter en te verstandig, dan dat ze zich elk oogenblik uit het evenwicht laten slaan. Het is nu geen tijd om allerlei tweedracht en verdeeldheid te zaaien. We trekken saam op rondom het Antirevolutionaire vaandel en wij gelooven, dat het tot een zegen kan zijn voor Volk en Vaderland, voor Kerk en Vorstenhuis, voor gezin en school, voor Staat en maatschappij.
Wat de heer Roodhuizen in dezen van de Gereformeerde Bonders zegt, nemen we dus gaarne over. 't Zijn stoere, flinke Antirevolutionairen. En wij schamen er ons volstrekt niet voor. Integendeel.
Maar dan zegt „Het Vaderland" nog iets. En wel dit : „de Gereformeerde Bond legt zich, naar het illuster voorbeeld der Communisten, op cellenbouw toe".
Daarover moeten we het nog even hebben. En dan geven we die „Communisten" en dat „illuster voorbeeld der Communisten" graag cadeau. De Communisten zijn ons waarlijk niet tot voorbeeld. Of wij hun tot voorbeeld zijn — daar praten we niet over. Maar ja — dat „zich op cellenbouw toeleggen", dat accepteeren we in zekeren zin. We willen zoo gaarne onze geestverwanten in bond samenbrengen om ons saam te sterken in dat ééne, groote, heerlijke beginsel, om op te komen voor Kerk en Volk naar uitwijzen van Gods Woord en vasthoudende de beginselen van het Gereformeerd Protestantisme, de beginselen van de belijdenis, die ons allen zoo lief is.
„Cellenbouw". Dat is jongeren en ouderen saambrengen, met de leuze : „eendracht maakt macht". Om ons dan saam te werpen in den strijd, om ons samen te oefenen in het hanteeren van de geestelijke wapenen.
Neen — wij willen ons zelf niet prijzen. Er is ook geen oorzaak voor. Maar als zoo terloops de liberale heer Roodhuizen zoo'n oordeel neerschrijft over de Gereformeerde Bonders — dan nemen we er toch dankbaar nota van.
Goede Antirevolutionairen. Cellenbouwers. Jongen en ouderen — hebt gij 't gehoord wat men van u verwacht ?
Vooruit dan ! Saam aan 't werk. Ons beginsel getrouw !

Die gaat heen.
Wij lazen in de courant dat ds. J. W. F. Warners, jong predikant bij de Ned. Hervormde Kerk te Drachster-Compagnie, een man van vrijzinnige richting, na een korte ambtsbediening emeritaat vraagt. Hij gaat het ambt verlaten en wordt predikant af. De oorzaak schijnt te zijn — volgens couranten-bericht — .dat hij zich met de leer der Ned. Hervormde Kerk, welke hij dient, niet vereenigen kan.
Daarom wil hij liever heengaan en legt zijn ambt neer, om tot een anderen staat des levens over te gaan.
Hoe jammer het op zichzelf genomen is, dat een predikant zich niet kan vereenigen met het Evangelie van Jezus Christus, en dus het Woord en de Sacramenten niet kan bedienen, toch vinden wij het eerlijk en zeer te prijzen, dat zoo iemand dan niet blijft in een Kerk, waar hij niet thuis hoort. Iemand die met Paschen niet kan prediken, dat Jezus waarlijk is opgestaan, hoort niet in de Hervormde Kerk thuis. En wij vinden het treurig wanneer er zoo velen zijn die, tegen beter weten in, dan tóch maar blijven. Daar kan nooit zegen op rusten en daarom gaat het ook zoo in-treurig met de moderne prediking over 't algemeen.
Hulde daarom voor den man, die eerlijk naar de inspraak van zijn consciëntie, geen vrede heeft met ja en neen tegelijk te zeggen en nu heengaat!
Wij wilden wel, dat meerderen dit goede voorbeeld volgden !
Overigens zij ook hun toegewenscht, dat hart en zinnen getrokken werden tot Hem, Die het eeuwige leven is !

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's