Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

CHRISTELIJKE ETHIEK

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo blijft de cirkelgang der menschheid: „van God af — naar God toe — van God af". Men voelt dat het verkeerd gaat. Men spreekt van „het geweten", men praat ook over „religie", maar de mensch moet „vrij" blijven en God wordt op non-activiteit gezet.
Triumfantelijk kan men daarbij wijzen op menschen, die heelemaal niet „aan godsdienst" doen en toch zulke edele, brave, beste menschen zijn. Waarbij er — men laat het ons zoo graag voelen — menschen zijn, die altijd den mond vol hebben van den godsdienst en niet te vertrouwen zijn; soms schurken genoemd moeten worden !
Dat laatste is natuurlijk bij deze redeneering een „dooddoener". Want men zal toch zeker niet willen zeggen, dat alle menschen van christelijke belijdenis schurken zijn ? Ook in 't midden van „de wereld", die den godsdienst gram is, durft men. dat niet zeggen, omdat men zeer wel weet, dat het niet waar is.
En zo zijn kwade menschen, die godsdienstig zijn willen, geen bewijs, dat godsdienst een zaak van huichelaars is.
Maar ook zijn brave menschen, uit wier harte alle geloofsovertuiging geweken is, geen bewijs, dat de godsdienst waardeloos is en dat de menschen zonder godsdienst kunnen.
Integendeel, het verbreken van godsdienst en zedelijk leven in den mensch staat gelijk met het verbreken van zijn geestelijke eenheid. Wat blijft er ten slotte in het midden van de menschheid over van het leven indien de godsdienst er uit verdwenen is ? Een hoogstaand zedelijk leven zonder godsdienst komt wel eens voor. Maar als onze wil niet gegrepen wordt en vastgehouden wordt door Gods wil en ons hart — vanwaar de uitgangen des levens zijn — niet geheiligd is door de vreeze des Heeren, dan hebben we zeer te vreezen, dat de „vrije" mensch in zijn „vrijheid" als zondaar hoe langs hoemeer den weg der zonde en ongebondenheid betreedt. Des menschen geweten, des menschen ziel, des menschen zedelijk bewustzijn moet door Gods wil en door de vreeze van Zijnen Naam gegrepen en vastgehouden worden, geheiligd zijnde door de vernieuwing des Geestes Gods.
Dat is de fout van de humanistische levens-en wereldbeschouwing, dat men het geweten, de ziel, het zedelijk bewustzijn des menschen autonoom verklaart, ongebonden en vrij, om uit zichzelf voort te brengen wat goed is en als hoogste rechter uit te maken wat recht en wat verkeerd is. Het geweten, de ziel, die altijd met God en Zijn dienst verbonden moet blijven, wordt juist van God en Zijn dienst losgescheurd. En het geweten, het zedelijk bewustzijn, dat door de zonde onheilig, onzuiver, boos en verkeerd is geworden, wordt bekleed met de hoogste autoriteit, om. zelfstandig en alleen uit te maken, wat goed en niet goed, wat plicht en wat verboden is.
Zoo worden het geweten, de ziel, het zedelijk bewustzijn uit den voedingsbodem, waarin zij staan moeten en waarin zij alleen tieren kunnen, losgemaakt en aan de dwaling, de machteloosheid en de verderving prijs gegeven. Men doet dan een greep in de goede richting : om het geweten, de ziel, het zedelijk bewustzijn in werking te stellen, maar tegelijk bezondigt men zich, door te loochenen wat de kracht en het licht en de wijsheid is.
Wij zeggen ook : wanneer het geweten, de ziel, het zedelijk bewustzijn uit het leven wegvalt, valt het leven in den dood. Dan komt de hel, dan komt de vloek in het leven. Maar achter ons geweten moet God staan. Het Godsleven is het ware leven voor den zedelijken mensch, die een geweten heeft.
De godsdienst moet er dan niet bijkomen, met allerlei uitwendige regels en voorschriften. Maar de godsdienst moet het leven zelf zijn. Dan is de mensch niet meer autonoom, maar theonoom. Dan is hij niet meer eigen heer en meester, los van God, maar dan is hij mensch Gods, kind van God, in alles zeggend : Heere spreek, uw dienstknecht, uw dienstmaagd hoort. Dan vraagt de mensch naar de onderwijzing Gods door Zijn Woord en Geest.
Hoe anders komt de christen dan te staan in het midden des levens, dan de cultuurmensch, die uit en van en voor zich zelf bestaat.
De mannen van de cultuur verwachten, dat de menschheid uit kracht van haar inwonenden aanleg, zedelijk steeds vooruitgaat en op den duur de volmaaktheid zal bereiken. En wie dan niet meer gelooven kan aan den zedelijken vooruitgang, begint te wanhopen. En in pessimisme weg gezonken werkt men er ook niet meer voor. Die geen hoop meer heeft, dat de menschheid zich zal verheffen, laat haar zinken. Wie geen perspectief meer ziet in de toekomst van de menschelijke samenleving eindigt met verachting voor al wat menschelijk is.
En de zedelijke verwording, en verwildering is groot in onzen tegenwoordigen tijd. Die niet heelemaal blind en doof is ziet het en hoort het overal.
Zeker ! ook vroeger was het hèèl erg. Het oude Rome, Babel en Ninevé zijn in verdorvenheid ondergegaan. Juist toen men de goden vaarwel had gezegd en den hemel onbewoond verklaard had en van den godsdienst afscheid genomen had en zich geheel gaf aan de wereld, aan brood en spelen, aan cultuur en vrijheid, zonk het leven in onzedelijkheid en roekeloosheid weg.
Maar ook nu is het héél erg. Het zedelijk levensgevaar neemt toe met den dag, evenals het lichamelijk gevaar. Er zijn altijd menschen overreden, maar nu is 't aan de orde van den dag, nu gebeurt het elk uur. Er zijn altijd menschen verongelukt, maar nu vallen ze zelfs elk oogenblik uit de lucht te pletter. En zóó zijn er ook zedelijk altijd menschen verdronken, maar n.u zijn de gelegenheden en de mogelijkheden voor alle standen en voor alle leeftijden om zedelijk ten onder te gaan beslist vermeerder.d en het aantal dat zedelijk ellendig wegzinkt en omkomt is legio. Het moderne boek, de moderne kunst, de moderne muziek en dans, de moderne kleedij, de moderne levenszede en levensomgang maakt den weg des verderfs zóó glad en zóó gevaarlijk en zóó gemakkelijk, voor jong en oud, voor arm en rijk, voor christen en niet-christen, dat de slachtoffers in menigte uitbreken.
De grootschheid des levens, de begeerlijkheid der oogen, doet velen vallen in oneerlijkheid, en nu de handel zoo ingewikkeld en gevaarlijk is en de levensomstandigheden zoo zwaar veelszins, sluipt het kwaad angstwekkend voort overal. De tyrannie der samenleving dwingt in de richting van de zonde. De geheele geestelijke atmosfeer, waarin wij verkeeren, zuigt mee tot ongerechtigheid. Schier alles is aangestoken en besmet en verpest.
Alleen indien wij in God gelooven, blijft er nog hoop. Wie God zegt, spreekt hoop uit voor de toekomst van deze wereld. Maar zónder God is het reddeloos verloren. De mensch kan zich zelf hier niet helpen. De vrije, onafhankelijke mensch doolt en dwaalt, zoekt en tast, zondigt en bederft. En alle zedelijk streven in de wereld en ook in het persoonlijk leven — door velerlei strijd zoo moeilijk dikwijls — wanneer dit op zich zelf is aangewezen, moet op pessimisme uitloopen. En pessimisme verlamt, 't Is dan wel de slechtste wereld die er uitgedacht kon worden en hoe eer nu alles maar stuk stoot en uit elkaar valt, hoe beter het is. De pessimist ziet geen geopende deur der hoop voor de toekomst.
Maar wie in God gelooft verwacht ook voor deze wereld nog het goede en zal door de liefde Gods gedrongen als „mensch Gods" God tegemoet werken, op hoop tegen hoop, dewijl de Heere Zich geopenbaard heeft voor deze wereld in het liefste wat Hij bezit, in Zijn eigen, eeniggeboren Zoon, Jezus Christus, tot zaligheid voor een iegelijk die gelooft; waarbij de engelen in een donkeren nacht hebben gezongen van groote blijdschap, die al den volke wezen zal.
Neen, de Christen is geen pessimist, die behoeft te wanhopen. Omdat God een eeuwig God is en een waarmaker van Zijn Woord, ook door de groote crisis heen.

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's