Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DWAAS ZEGT IN ZIJN HART: ER IS GEEN GOD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DWAAS ZEGT IN ZIJN HART: ER IS GEEN GOD.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Artikel 1 van onze Ned. Geloofsbelijdenis.
Wij gelooven allen met het hart en belijden met den mond, dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk wezen, hetwelk wij God noemen ; eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige fontein aller goeden. Onze geloofsbelijdenis begint onmiddellijk met een uitspraak over God zelf. De geloofsbelijdenis in artikel 1 houdt in, dat er een eenig en eenvoudig geestelijk wezen is, hetwelk wij God noemen.
Geen wonder, dat bij het lezen van dit eerste artikel onzer belijdenis velen onmiddellijk al met het hoofd beginnen te schudden en ons toeroepen : dat gelooven we niet eer, voor het ons bewezen is.
Ja, in onze eeuw zijn er duizenden, op wie van toepassing is wat de psalmist heeft gezongen : de dwaas zegt in zijn hart: er is geen God.
Hoe, komt dat toch — zoo hoor ik u vragen - dat het er vooral in onzen tijd zoovelen zijn, die zeggen dat ze niet meer in God kunnen of willen gelooven ?
Het historisch materialisme zal hieraan wel de grootste schuld hebben. Onze eeuw is de eeuw van de stofvergoding. Men heeft alles pogen te verklaren uit de wetten van stof en kracht. Met behulp van stoom en electriciteit heeft de moderne cultuurmensch wonderen van techniek weten te scheppen. Van allerlei natuurverschijnselen zocht de mensch een verklaring te vinden.
Om eens een treffend voorbeeld te noemen : Wij weten heel goed te verklaren, hoe een zonsverduistering tot stand komt.
In de binnenlanden van West-Indië weet men dit echter niet. Men meent, dat de zon door een donker monster wordt aangevallen. Zoolang de zonsverduistering duurt, worden er groote offers gebracht, opdat de zon in den strijd met het zwarte monster, hetwelk haar overvleugelen wil, maar als overwinnaar te voorschijn komen zal. De moderne cultuurmensch lacht om deze naïeve voorstelling. Het is immers maar een natuurverschijnsel, hetwelk reeds dagen en maanden tevoren op den kalender wordt aangegeven, zoo zegt mén.
De moderne cultuurmensch meent God op 't terrein der natuurverschijnselen niet meer noodig te hebben. Alle verschijnselen kunnen immers uit natuurlijke oorzaken verklaard worden, zoo zegt men.
De moderne cultuurmensch gaat zelfs nog een stap verder. Zelfs datgene wat wij gewoon zijn geestelijke verschijnselen te noemen, wil de cultuurmensch verklaren naar vaste wetten, die hij meent ontdekt te hebben.
Een leer van de schepping meent men niet meer noodig te hebben. Volgens de evolutie-theorie, waarbij men leert dat de hoogere bestaansvormen zich uit de lagere geleidelijk hebben ontwikkeld in den loop van millioenen jaren, moet de mensch van de dieren afstammen. Wat maakte de leer van Darwin een opgang ! De mensch zou van een aap afstammen ! Met de woorden: i.van nevelvlek tot mensch meende men alles te kunnen verklaren. Evolutie was het tooverwoord. Zelfs de openbaringen van 't zieleleven der menschen meende men langs den weg van evolutie te kunnen verklaren uit de levensfuncties der dieren.
De Duitsche wijsgeer Feuerbach durfde leer te schrijven, dat het geestelijke niets anders was dan een weerschijn van het stoffelijke.
Dat er bij zulk een wereldbeschouwing geen plaats is voor God en voor vaststaande zedelijke normen, spreekt als vanzelf. De materiëele omstandigheden, waarin een volk zich bevindt, vervormen volgens 't historisch materialisme telkens de zedelijke en godsdienstige opvattingen.
Zelfs het geweten zoekt men uit het sociale leven der dieren en uit den eisch hunner zelfbeheersching te verklaren.
Gevoelt ge niet, dat bij zulk een wereldbeschouwing de mensch met zijn zieleleven verlaagd wordt tot een mechanisme ?
In romans als die van Couperus hebben we dan ook eigenlijk meer te doen met „geleefde" dan met levende menschen. De heéle wereld met al zijn lief en zijn leed verlaagd tot 'n stampende wereldmachine ! De mensch voortgejaagd door de kille hand van het noodlot, hetwelk geen medelijden kent. Ja, lezers, die wereldbeschouwing is arm.
Maar men meende alles toch maar schitterend te hebben verklaard. En het terrein, waar God zou kunnen heerschen, was hoe langer hoe kleiner geworden. De wetenschap had het geloof overwonnen. Er was geen God ; het was alles natuur. En Multatuli bidt het gebed van den onwetende.
Ik kan mij indenken, hoe gretig de jonge menschen het oor te luisteren leggen naar deze theorieën. Als dat zoo is, gelijk men leeraart, dan behoeft men geen God meer te dienen en te vreezen. Geen God en geen meester !
O, wat is de zuigkracht van de wereld der ongodisten toch groot.
Maar wat is er gelukkig veel tegen te zeggen. Allereerst protesteeren we tegen de tegenstelling van geloof of wetenschap. Als men die woorden zoo ten beste geeft, dan zou immers ieder geneigd zijn om zich maar te scharen aan de zijde van de wetenschap. Weten zegt immers meer dan gelooven.
Maar zoó staat het dan ook niet. Doen we recht, dan moeten we het anders formuleeren. Dan doen we beter met te zeggen : Wat verkiest ge, het geloof in het eeuwig blijvend Woord van God, of het geloof in de gedurig veranderende hypothese ?
De feiten, die de wetenschap ons biedt, hebben we te aanvaarden. Voor die feiten behoeft een Christen niet bang te wezen. Wanneer men echter toekomt aan de verklaring dier feiten en er toe overgaat om „wetenschappelijke" hypothesen op te stellen, dan wordt het pas gevaarlijk. Want daarmee heeft men eigenlijk reeds het terrein van „zuivere" wetenschap verlaten.
Wat hebben de mannen van „wetenschap" vele kloven moeten overbruggen. IJverig is men aan het zoeken naar de tusschenvormen tusschen aap en mensch. Men voelde zelf wel op evolutionistisch standpunt, dat die sprong te groot was. Maar hoe men ook zoekt, men vindt niets. Ge hebt misschien in de bladen ook wel eens gelezen van belangrijke vondsten : abnormale schedels of afdrukken van de voeten van levende wezens in de aardlagen. Bij nader onderzoek bleken het dan weer wat abnormaal gevormde schedels of afdrukken van berenklauwen te wezen. En om nog wat meer te noemen, heeft niet de mutatieleer van prof. Hugo de Vries de mannen van wetenschap verwonderd doen staan ? Wat bleek toch dezen geleerde ? Dat onder bepaalde omstandigheden de natuur ons geen geleidelijke, maar een sprongsgewijze ontwikkeling gaf te aanschouwen.
En het laatste woord is hierover nog niet gesproken. En of het nu zoo streng wetenschappelijk mag heeten, om geloof, hoop en liefde te verklaren voor resultaten der stofwisseling, laat ik aan den lezer over te beoordeelen.
Zoo zouden we kunnen voortgaan om allerlei bezwaren tegen deze theorieën in te brengen. Maar neen, dat doen we hier liever niet. Het zou ons te ver voeren. We werpen liever een blik in het kamp van hen, die met de evolutietheorie het Christendom bestrijden. Is inderdaad bewaarheid, wat drie eeuwen geleden gezegd is : Kennis is macht ?
Gevoelt de cultuurmensch der 20e eeuw zich gelukkig ? Zijn er nu voor hem geen raadselen meer ? Men spreekt in dat kamp tegenwoordig zelfs van een bankroet der beschaving. Ondanks al den vooruitgang en kennis en, wetenschap en beschaving begint men eigenlijk te zien dat men verder dan ooit verwijderd is van de oplossing der problemen.
Ge moogt stoom onder en boven een zuiger brengen en deze verticale beweging door middel van een buiten middelpuntig rad overbrengen tot een rotatie-beweging, ge moogt den stoom vervangen door benzinegassen en daardoor motoren scheppen met een reusachtig getal omwentelingen per minuut, ge moogt groote snelheden verkrijgen, ge moogt in het chemisch laboratorium door vermenging en verbinding in de retorten voor de meest verrassende resultaten komen te staan, maar de vragen naar het hiernamaals en het mysterie van het lijden en het sterven, het zondeprobleem enz. enz., worden hiermee allerminst opgelost. De cultuurmensch van de 20ste eeuw, die van God niet meer wil weten, dreigt onder te gaan in moedeloosheid.
Vindt ge het niet treffend, dat er juist in deze eeuw zulk een vragen is naar het onbewuste, naar het mysterieuse ? In de litteratuur is dit duidelijk op te merken bij dichters als Boutens, Henriëtte Roland Holst, Van der Schalk, Van Eeden, Helene Swart enz. Zelfs in de schilderkunst weer­ spiegelt het zich. Men ziet wel eens schilderstukken, futuristische schilderstukken, waarvan ge zoudt zeggen dat men ze eerst het onderstboven moet houden om te zien wat het voorstelt. En dat omkeeren helpt toch óok niet. De schilder heeft eenvoudig achter dat gewirwar van lijnen toch iets willen afbeelden, wat maar niet in eens door den eerste den beste wordt begrepen. Teekenend voor onzen tijd is het feit, dat geestelijke stroomingen als Theosophie, Christian Science enz., zulk een opgang maken. Of we veel van deze geestelijke stroomingen te verwachten hebben, is een andere vraag. Maar feit is het toch maar, dat ze bewijzen dat de mensch der 20ste eeuw aan zijn materialistische wereldbeschouwing niet genoeg heeft.
Men is zonder God in de wereld en men is vervreemd van het burgerschap Israels en men snakt weer naar datgene, wat men met vernuft had trachten weg te redeneeren.
Het blijkt hoe langer hoe meer, dat God niet kan worden weggeredeneerd.
Het historisch materialisme gaat echter thans door de onderste lagen van ons volk. Socialisme en nog meer hét communisme, zijn er het uitvloeisel van.
Wat is er te verwachten, als een volk zijn God verlaat ? Staat er niet geschreven dat hij, die God verlaat, smart heeft te vreezen ?
Er is slechts één redmiddel: dat de volkeren weer mogen terugkeeren tot de kruis banier van Koning Jezus. De menschheid moet weer terug naar artikel I van de Nederlandsche geloofsbelijdenis.
Het ligt in onze bedoeling om D.V. een volgend maal over dat artikel nog wat meer te zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DE DWAAS ZEGT IN ZIJN HART: ER IS GEEN GOD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's