Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als het nu avond was geworden, zoo was het schip in 't midden van de zee en Hij was alleen op het land.En Hij zag dat zij zich zeer pijnigden om het schip voort te krijgen (want de wind was hun tegen) ; en omtrent de vierde nachtwake kwam Hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hun voorbijgaan.En zij ziende Hem wandelen op de zee, meenden dat 't een spooksel was en schreeuwden zeer ; want zij zagen Hem allen en werden ontroerd. En terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen : Zijt welgemoed, Ik ben het, vreest niet.En Hij klom tot hen in het schip, en de wind stilde ; en zij ontzetten zich bovenmate zeer in zichzelve, en waren verwonderd. Markus 6 vers 47—51.

WANDELEN OP DE ZEE.
't Valt ons op, bij het lezen van bovenstaande geschiedenis, dat wij hier niets lezen van Petrus. Mattheüs vermeldt hierbij toch dat Petrus op de zee wandelde en dat hij, ziende op den sterken wind, begon neder te zinken en in zijn nood riep : „Heere, behoud mij", waarna de Heere hem greep en redde. Van dit alles vinden wij hier in Markus geen woord. „Wel, dan heeft deze het mooiste, het voornaamste weggelaten", zegt ge misschien. Neen, dat is het voornaamste, het belangrijkste niet. De groote hoofdzaak is niet dat een discipel een wijle op de golven liep, maar dat de Heere Jezus in Zijn macht en majesteit wandelde op de schuimende zee. Hierin toch ligt de heerlijkheid van den persoon van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij op de golven treedt en hun macht beheerscht, de golven van zonde, dood en verderf, die ons verdelgen. Hij is in Zichzelf hét wonder, het wonder van Goddelijke macht, recht en liefde. Een twééde zaak is dat Hij Zijne discipelen te hulp komt en aan eenen toestaat op de golven tot Hem te komen. Niet is 't voornaamste dat wij in Christus leeren gelooven, maar dat er Eén is. Die ons geloovig maakt. Nooit genoeg kunnen wij elkander op den grooten Verlosser wijzen. Die nog altijd op machtige golven Zijn heerschenden voet zet, zonder daarin te verzinken. Markus heeft dus het voornaamste niet weggelaten !
De Heiland had Zijn discipelen gedwongen om in het schip te gaan. Zij hadden er blijkbaar tegenzin in om zonder den Heere af te varen, omdat zij het niet begrepen waarom dat nu toch eigenlijk noodig was. Wij verzetten ons uiteraard om iets te doen dat wij niet begrijpen, een weg te betreden waarvan wij de strekking niet verstaan.... Hij dwong hen. Zij móésten. De Heere heeft er hun geen reden van opgegeven. Hij heeft geen rekenschap gegeven van dit Zijn bevel. Zoo gaat het vaak in het leven van Gods kinderen. Dan leidt de Heere ons op eenen weg, dikwijls van veel moeiten en zorgen, van ziekte en bittere teleurstelling, en wij begrijpen niet dat dit nu zoo moet. We kunnen den Heere niet narekenen en daarom willen wij niet in stille gehoorzaamheid gaan den weg, die ons wordt aangewezen. Dan openbaart zich de vijandschap des menschen in een murmureerend klagen, vijandschap tegenover den God zijns levens. Misschien was dit ook zoo met u, die dit leest ? Maar dan mocht gij, soms wonderlijk verrassend, later in het midden van uwen moeilijken weg den Heere ontmoeten, in Zijn vertroostende nabijheid en gij mocht het uitroepen : Neen, Heere, Gij hebt U niet vergist, maar ik was de dwaze, de eigenzinnige, die begrijpen wilde en niet gelooven in Uw Vaderlijke wijsheid" Na de wondervolle redding zullen de discipelen wel gezegd hebben : Nu weten wij het waarom Hij ons dwong in het schip te gaan en zonder Hem over te varen.
De Heere Zelf is op den berg gegaan om daar te bidden. Dit was niet de reden waarom de discipelen moesten wegvaren. Zij hadden kunnen wachten aan den oever. Neen, de storm moest komen en de woeste golven moesten in den grootsten nood brengen. Alles werd aldus beschikt door Hem, Die redden zou uit den nood.
Wonderlijk zijn des Heeren wegen.
De Heiland ging op de hoogte om te bidden. Hij bidt en blijft bidden, terwijl de wind opsteekt en de stormen loeien. Dit houdt zeer veel vertroosting in voor geheel Zijne gemeente. Wie zal zeggen hoeveel bemoediging reeds geput is uit wat Paulus schrijft dat de Heere Jezus aan de rechterhand Gods is en daar voor ons bidt ? De almachtige Verlosser is in de hoogste heerlijkheid biddend werkzaam voor Zijne hulpelooze discipelen, als zij zijn in benauwdheid en angst, in geestelijken nood, in li­chamelijke zorgen, ja, als zij zich pijnigen in het worstelen tegen de woeste baren.
Deze waarheid mag wel de kleine zielen leiden tot de bede : „Heere, neem ook mij, in al mijn nood en zorgen, op in Uw almachtige voorbede, opdat ik niet zou bezwijken".
Een wonderdoende Redder ! Zoo komt Mij tot ons, door de zegeningen van hec Verbond der genade, door de prediking ! Wandelende op de zee, op de wateren des verderfs.
Was er nu maar dadelijk het rechte geloot in onze harten ! Wij zouden Hem ontvangen en zeggen : „Hij is de Heere. Daar wandelt Hij op de golven. Hij zal ons beschermen. Hij is onze Zaligmaker".
Daar ontbreekt vaak zeer veel aan.
Hoe beneveld was het geloofsoog der discipelen. Als zij daar die vage gestalte zien, met een wapperend kleed, als rijdende op de vleugelen des winds, dan slaat de angst hen om het hart. Zij meenen een spooksel te zien. Zij schreeuwen het uit. Luide schreeuwen zij, al die mannen, 't Klinkt boven het loeien van den storm uit. „'t Is te begrijpen", zal iemand misschien zeggen. Ik zou 't ook uitschreeuwen van angst" Toch moeten wij niet vergeten dat de discipelen de lichamelijke omwandeling des Heeren kenden. Zij wisten dat Hij niet ver van hen was. Bovendien hadden zij zoo pas het wonder van de vermenigvuldiging der brooden zien gebeuren. Markus schrijft dan ook : zij hadden niet gelet (niet zooals het behoorde) op het wonder der brooden, want hun hart was verhard 't Kwam dus bij hen hierop neer : zij waren zóó door hun nood in beslag genomen, dat zij den Heere Jezus geheel hebben vergeten, en dat zij die wondere verschijning op het water aanzagen voor een spooksel, als een satanische macht, als iets dat tegen hen was. 't Was een schreeuwen vol ongeloof.
Een diep verootmoedigend bewijs hebben wij hierin te zien dat het geloof niet uit ons voortkomt. Als de Heere Zelf niet in het scheepje onzer ziel komt, wijzen wij zelfs in den grootsten nood het Evangelie van den grooten Redder van ons af, alsof dat tegen ons zou zijn. Wij zouden maar altoos voortgaan in ons vruchteloos worstelen. Wij in onze armoede blijven dan arm. Wij maken onze schuld grooter, terwijl zij al zoo nameloos groot is. Er is zooveel schreeuwen vol ongeloof.
Wij moeten over ons geloof, over onze schuld bitterlijk leeren weenen. Dat werk van den Heiligen Geest moeten wij kennen. De bede vervult dan ook ons hart : „Heere, treed Zelf me* Uw majesteit en genade binnen in het scheepje van mijn hart. Blijf niet buiten mij, Gij, die wandelt op de golven der zee. Houd U niet van mij af totdat ik geloof. Verban mijn ongeloof en' overwin mijn ongeloovig schreeuwen, Gij, Zions Borg en Zaligmaker. Kom in mij, ook in mij".
De Heere gaat Zijn discipelen niet voorbij. Hij doet hen niet naar de zonde van hun ongeloof. Hij sprak terstond tot hen: „Zijt welgemoed. Ik ben het, vrees niet". Toen klom Hij in hun schip en de wind stilde. Toen was het rustig, ook in hun hart. En zij ontzetten zich boven mate. 't Was een rustige bewondering van den Redder uit den nood.
Zoo is het noodig dat de Heere Zelf intreedt in onze benauwde ziel, met de spraak van het Evangelie : „Wees welgemoed. Ik ben het, vrees niet". Daar is een overweldigende macht van 't Woord Gods, waardoor alle onrust ophoudt, 't Is de kracht Gods tot zaligheid, die zoo wonderlijk werkt, dat alle redeneering te kort schiet, 't Is de zegenende liefde Gods, die door het geloof in Christus gekend wordt, zóó rijk, zóó milddadig, dat ik zeg : Nu is God bij mij, en ik bij God, bij mijn Vader in Christus. Mijn schuld is mij uitgedelgd. Ik ben gerechtvaardigd, 'k Word altijd aangezien in Hem, Die geestelijk was".
Dan is het volkomen rustig in ons. Dan behoeven wij niet meer te worstelen, te slaven, te zwoegen, als roeiers over de riemen, om met God verzoend te zijn. Dan rusten wij in Christus alleen, Die ons daardoor geestelijk maakt. Hem te dienen, te volgen, is dan de lust, de nieuwe lust des harten.
Zoo treedt Christus in het scheepje van ons hart. Dan zwijgen de stormen. Er loeien geen orkanen meer. Dan is ons alles goed wat de Heere met ons voorheeft, omdat de Heere in ons is met den rijkdom van Zijn Woord. En in die onbeschrijfelijke heerlijke stilte des geloofs is het een-en-al verbazing over de grootheid van Gods liefde in Christus voor den diepst gezonkene. Een-en-al aanbidding en verheerlijking van de deugden des Heeren.

V. N. V. d. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's