Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

SOCIALISTISCHE WOORDEN EN DADEN.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Grafisch Weekblad van 8 Juli bevat het volgende stukje :
„Een mal geval? Neen, erger. Zondagochtend 28 Juni j.l. bracht de politie een bezoek aan drukkerij „Voorwaarts". Denkt nu niet, dat dit was voor een excursie. Daarvoor neemt men geen Zondagmorgen, dan verwacht men, dat dii bedrijf stil hgt. Doch dit was niet het geval. Er werd geconstateerd, dat, zonder toestemming van de Arbeidsinspectie, op de afdeeling rotatie-drukkerij door eenige drukkers werd gewerkt. Wij hadden van „De Arbeiderspers" toch beter mogen verwachten. Dat zelfs zij op overtreding der wet gesnord zou worden, valt niet gemakkelijk goed te praten. Wij hadden mogen verwachten, dat de leiding zooiets in geen geval zou toelaten, het zou weten te verhinderen. En de gezellen ? Die gaan mijns inziens lang niet vrijuit. Heeft het overwerkpercentage hen verleid hun Zondagochtend daarvoor te verkwanselen ? Laten beide partijen begrijpen, dat van hen wel het allerminst een dergelijke overtreding verwacht mocht worden. Onze commissie van medezeggenschap geven wij in overweging te trachten zooiets in 't vervolg te voorkomen. Het' was geen reclame voor een goede wetgeving".
Het is begrijpelijk, dat in het orgaan van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers, daarover de volgende opmerkingen worden gemaakt:
„Voorzoover ons bekend, hebben Voorwaarts en Het Volk geen woord over deze Arbeidswetovertreding gekikt, terwijl zij er als de kippen bij zijn om, indien zooiets bij andere werkgevers voorkomt, zulks in hun kolommen te signaleeren, meestal met de noodige liefelijkheden aan het adres der betrokken werkgevers erbij. Het is dan ook voor de Sociaal Democraten wel een pijnlijk geval.
Waarschijnlijk moet uit dit geval worden afgeleid, dat de Arbeidswet te stroef is. Voor dezen arbeid op Zondag zou toch ongetwijfeld wel toestemming zijn gevraagd, indien er een redelijke kans was geweest, dat zij zou worden verleend.
Een geval als het onderhavige is er één uit vele. Het grappige is alleen, dat de Sociaal Democratische leiders van de Sociaal Democratische onderneming, waar de bladen gedrukt worden, die iedere overtreding van de Arbeidswet als het grootst denkbare misdrijf beschouwen, er geen bezwaar in zien, wanneer hun belang het meebrengt, zelf de Arbeidswet te overtreden. Ook blijkt, dat de Sociaal Democratische gezellen, bij die onderneming werkzaam, ondanks hun „medezeggenschap", - hoegenaamd niets tegen dit werken op Zondag hebben en er zich niet tegen verzetten. Waarom zouden zij ook ? Het is voor hen voordeelig. Zoodat deze geschiedenis derhalve weer eens bewijst, dat de Sociaal Democratische practijk op sociaal gebied niet overeenstemt met hun theorie. Laten dan Het Volk en Voorwaarts voortaan een toontje lager zingen, indien in andere ondernemingen zich iets dergelijks voordoet".
Patrimonium van 30 Juli deelt over dit geval van overtreding der Arbeidswet nog het volgende mede :
„Het gerucht gaat, dat het drukwerk, waarmede men bezig was, scherpe zinnen bevatte tegen de „kapitalistische" overtreders van de Arbeidswet. Op het moment dat de Arbeidsinspectie binnentrad, lag op de pers de bladzijde, waarop met groote letters stond te lezen : „Wij eischen strenge handhaving van de Arbeidswet",
Wij zullen de wet handhaven, merkte de Arbeidsinspectie op, óók tegenover de Sociaal Democratische overtreders.
Gelijk heeft zij !"

DE DWAAS ZEGT IN ZIJN HART : ER IS GEEN GOD.
Artikel 1 van onze Ned. Geloofsbelijdenis.

Wij gelooven allen met het hart en belijden met den mond, dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk wezen, hetwelk wij God noemen ; eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, , oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige fontein aller goeden.

Gods eigenschappen.
Hoe zal het schepsel zich uitspreken over den Schepper ?
Waarmee zult gij God vergelijken en wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen ? zoo vroeg eenmaal Jesaja, de koning van Israels profeten.
In volstrekten zin kan er dan ook eigenlijk van God niets gezegd worden. Hoe zouden woorden, aan het eindige ontleend, iets kunnen zeggen over den Oneindige. Er blijft ons echter geen andere weg over dan om den Schepper uit de schepping, als uit Zijne openbaring, te leeren kennen. Door al het eindige en onvolkomene weg te denken, moeten we dan pogen om ons tot Hem op te heffen.
We doen dat in woorden, aan het menschelijke ontleend. We lezen in Gods Woord van Gods oogen, van Gods ingewanden, van Gods neus. Denk maar aan de uitdrukking uit den bijbel, dat Gods ingewanden rommelen van barmhartigheid. Eigenlijk heeft God geen lichamelijke oogen en geen neus en geen ingewanden. Maar we kunnen nu eenmaal niet anders dan in woorden, aan de menschelijke taal ontleend, over God spreken.
Allereerst dan wenschen we op te merken dat het goddelijk Wezen eenvoudig is. Het is nog niet zoo gemakkelijk om te zeggen wat we onder de eenvoudigheid Gods te verstaan hebben. Het wil zeggen, dat Gods zijn het reine zijn is. Van onzen menschelijken geest kan dit slechts in betrekkelijken zin worden gezegd. Wij zijn niet, wat wij hebben. Wat wij, menschen, hebben, kunnen we in verschillenden graad bezitten. We kunnen verschillende kwaliteiten verliezen en toch het zijn over houden. Maar wat God hééft, dat is Hij ook. Mag ik dit met een voorbeeld toelichten ? Er staat maar niet van God geschreven, dat Hij menschenlievend is, maar met recht staat er van Hem in het, Evangelie van Johannes geschreven, dat God liefde is. We zouden ons een verkeerde voorstelling maken van het Hooge Wezen, als we Hem zouden denken als de totaliteit van al de kwaliteiten en eigenschappen, die we Hem toekennen. Neen, al wat elk van die eigenschappen voor ons uitdrukken, is in God één. Augustinus heeft dan ook met recht gezegd, dat de onderscheiding der eigenschappen slechts wortelt in ons eigen voorstellingsvermogen.
Als we dus iets over de eigenschappen Gods wenschen te zeggen, is dit eigenlijk slechts een ordening van het door ons gekende, dat in God als in éénheid bestaat. Er wordt niet alleen van God in Artikel 1 gezegd, dat Hij eenvoudig is, maar ook dat Hij een geestelijk wezen is.
We lezen in Joh. 4 vers 24: God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
En in Hand. 17 vers 29 lezen we : Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet  meenen, dat de godheid goud of zilver of steen gelijk is, welke door menschenkunst ; en bedenken besneden zijn.
Zoo zouden de teksten te vermenigvuldigen zijn ; niet het minst uit de profetie, waar zoo wordt gewaarschuwd tegen den beeldendienst.
Onze vaderen waren gewoon om de eigenschappen Gods te onderscheiden in mededeelbare en onmededeelbare. Onder onmededeelbare eigenschappen verstond men die eigenschappen, waarvan zelfs geen zweem van vergelijking bij den mensch gevonden werd. Van de mededeelbare eigenschappen werd wèl iets bespeurd in den mensch. Tot de onmededeelbare eigenschappen behoort ook de eenvoudigheid, waarover we boven reeds gesproken hebben. Voorts de oneindigheid. Denkt ge u die oneindigheid met betrekking tot de ruimte, dan komt ge tot de alomtegenwoordigheid Gods. Neemt ge de oneindigheid met betrekking tot den tijd, dan komen we tot die eigenschap, die we eeuwig noemen. Voeg daar nog bij de onveranderlijkheid en de onafhankelijkheid en ge hebt de voornaamste onmededeelbare eigenschappen genoemd.
God is oneindig. Hij is overal. Als het scheppende zijn doordringt Hij alles, zegt Calvijn. Wat is het ontroerend schoon gezegd door den dichter : Zoo ik opvoer ten hemel, zie, Gij zijt daar, of bedde ik mij in de hel, zie. Gij zijt daar ; nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee, ook daar zou Uwe hand mij geleiden en Uwe rechterhand zou mij houden. Aangrijpende gedachte voor de Practijk des levens. Denk het u eens een oogenblik in, dat elke zonde, die door ons Werd bedreven, dan ook bedreven is als in (ie onmiddellijke tegenwoordigheid Gods. maar aan de andere zijde ook weer rijk vertroostend. De Heere is overal. Hij is nabij allen, die Hem aanroepen in waarheid.
Nu zou het nog een moeilijkheid kunnen opleveren als iemand met de vraag kwam, Waarom de hemel de woonplaats des Heeren kan worden geheeten, terwijl Bij toch eigenlijk overal is. Ik kan het u alleen maar met een beeld uit het natuurlijk leven trachten duidelijk te maken. Als men een stralenbundel door een bol geslepen glas opvangt, worden door de wet van de straalbreking de lichtstralen saamgebracht in één punt, het brandpunt genaamd. Ook buiten dat brandpunt lichten de stralen. Maar in het brandpunt natuurlijk 't meeste licht en warmte.
Welnu, de Heere is overal, maar wij zouden, met eerbied gesproken, den hemel het brandpunt kunnen noemen van Zijn alomtegenwoordigheid.
Laten we er ook nog even aan mogen herinneren, dat de hemel maar niet een toestand is, maar dat de hemel inderdaad een plaats is, ergens in het groote onmetelijke universum.
Oneindig naar den tijd is eeuwig.
God is het reine zijn, het door zichzelf zijnde eeuwige zijn. In het reine zijn is eigenlijk geen verleden noch toekomst, maar een eeuwig heden.
De tijd is een aanschouwingsvorm, heeft Kant gezegd. De tijd is eerst met de v/ereld geworden en heeft alleen betrekking tot den duur der geschapene dingen.
We lezen dan ook in het boek der Openbaring, in het 10e hoofdstuk, vers 5 en 6 : En de engel, dien ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijne hand op naar den hemel en hij zwoer bij dien, die leeft in alle eeuwigheid, die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is, en de zee en hetgeen daarin is, dat daar geen tijd meer zijn zal. Als wij stilstaan bij de eeuwigheid Gods, dan mogen wij wel bedenken dat al dit aardsche eigenlijk maar een tusschenbedeeling is. „Want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig", zegt Paulus. O, wat is de mensch toch geneigd om de pinnen van zijn levenstent vast in de aarde te slaan. Moge de gedachte aan de eeuwigheid hem doen schrikken.
Maar andererzijds is de eeuwigheid Gods tot een rijke vertroosting voor Gods Kerk.
Mozes heeft er in zijn zwanenzang van gezongen : Heere, Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht. Eer de bergen geboren waren en Gij de aarde en de wereld hadt voortgebracht, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt gij God.
(Wordt D.V. vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's