Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

CHRISTELIJKE ETHIEK

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De grootste der Grieksche filosofen is de denker bij uitnemendheid Plato; een van de grootste geesten, die de menschheid heeft voortgebracht, bijgenaamd „de goddelijke" ; ook wel genoemd „de christelijke heiden". Hij is de man van „de Ideeën". Achter alles wat bestaat staan „Ideeën", die een zelfstandig bestaan hebben. De „Ideeën-wereld" is de echte, ware, oorspronkelijke, zijnde wereld ; de eigenlijke, hoogere wereld — waarvan de zinlijke, zichtbare wereld een flauwe copie is. Bij Plato is dus achter het zichtbare het onzichtbare, achter het stoffelijke het geestelijke, achter het lagere het hoogere, — achter deze wereld staat de gedachtenwereld.
Is dat niet de opvaart van den adelaar naar de opperste 'Wijsheid ?
Is dat niet iets van wat Paulus schrijft 2 Cor. 4 vers 18 : „De dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig" ?
Plato — (zoo was zijn naam niet, maar hij werd Plato genoemd, wat eigenlijk breed-borst beteekent omdat hij zoo'n breede figuur was, gelijk Socrates zoo leelijk was) — is in 427 voor Christus te Athene geboren. Op ongeveer 21-jarigen leeftijd leert hij Socrates kennen en krijgt door hem een oog voor de voosheid van de leeringen der sofisten. In Athene heeft hij een school gesticht, die meer dan 1000 jaar bestaan heeft en veel beroemde mannen heeft voortgebracht. Hij heeft ontzaglijk veel geschreven, vooral in den vorm van dialogen of samenspraken.
Plato maakt scherp onderscheid tusschen het rijk van het boven-zinnelijke of im-materieele en de zintuiglijk waarneembare of materieele wereld, die bij de Ideeënwereld verre achter blijft en onvolmaakt is. In de Ideeën-wereld of het rijk van het bovenzinnelijke heerscht het zijn, het is het gebied van het onveranderlijke ; het tweede is de wereld van het worden en van het veranderlijke. De Ideeën-wereld is het oorspronkelijke en volmaakte, de waarneembare, stoffelijke wereld is de afdruk en het onvolkomene. Wat in werkelijkheid is en bestaat is nooit volkomen gelijkend aan de volmaakte Idee.
Plato leerde, dat de ziel des menschen vroeger ook reeds bestond — een voorbestaan gehad heeft, de pre-existentie der ziel — en vroeger, voor zij in het lichaam kwam, in de hoogere Ideeën-wereld heeft verkeerd en daar van de Ideeën-wereld kennis heeft genomen. Door het in-hetvleesch-gaan van de ziel (de incarnatie) gaat de ziel grof-stoffelijk naar beneden, maar is het instrument waardoor de stoffelijke mensch de Ideeën-wereld kan benaderen.
Als Plato dus vraagt: hoe krijgt de mensch kennis aan de waarheid, aan het wEzenlijk-zijnde, aan het hoogere, aan het Eeuwige ? dan is zijn antwoord : door herinnering. Want de ziel heeft in haar toestand van vroeger — haar pre-existenten toestand — kennis opgedaan van 't Eeuwige en de mensch herinnert zich dat, Wat de ziel door aanschouwing heeft leeren kennen. De zintuigelijke waarneming is dus geen bron voor de kennis van het wezen der dingen, maar bij de zintuigelijke waarneming begint de ziel te werken en wordt de herinnering levendig en komt de kennis van het wezen der dingen in ons op.
De mensch, die zoo den smaak van de eeuwige dingen, van de hoogere wereld, weg krijgt, begint hoe langer hoe meer dan naar de hoogere dingen te verlangen. Alles wat hij van de hoogere wereld leert kennen smaakt naar meer. En zoo wordt de mensch — met z'n ziele-emoties en ziele-herinneringen — telkens vervuld met een zucht en heimwee naar de hoogere dingen en gaat voort met het onderzoeken der dingen. Eeuwigheidsdrang zit in den mensch. In den mensch is liefde, zucht, verlangen, heimwee naar het boven-zinnelijke, naar het ware en echte en eeuwige en onvergankelijke. Met de dingen die voor oogen zijn en tijdelijk en onvolmaakt, kan de mensch niet volstaan. En de mensch voelt zich te midden van de tijdelijke dingen eeuwigheidskind. De sterfelijke dorst er naar met de liefde tot het hoogere om een onsterfelijk wezen te mogen zijn en te worden.
De. goden verlangen niet, want ze hebben alles. De dwazen verlangen niet, want ze hebben genoeg aan wat ze bezitten. Maar de wijze en de verstandige mensch voelt een heimwee naar het hoogere, naar het eeuwige, omdat hij hier zooveel mist en niet zonder het hoogere, het eeuwige gelukkig kan zijn.
De filosoof is de gelukzoeker, het eeuwigheidskind dat op pad is naar het bovenzinnelijke, het ware, het schoone, het blijvende, het onsterfelijke, 't onvergankelijke. In de ziel zetelt het denken en dat is het onsterfelijke deel van den mensch. Ziel en lichaam hooren eigenlijk niet bij elkaar. De ziel is tot straf voor haar overtreding opgesloten in een lichaam als een vogel in een kooi en wanneer de ziel in haar aardsch bestaan niet goed oppast en aan den eisch der wet niet heeft beantwoord, wordt zij bij een volgende geboorte in een lichaam van een dier opgesloten. Ze moet zóó lang van het eene lichaam in het andere verhuizen, tot ze geheel is gelouterd en de trek naar de materie, naar het stoffelijke, gedood is.
Volgens Plato bestaat de ziel uit drie deelen : 1. Het hoogere onsterfelijke deel, dat in het hoofd zetelt en als het denkende de andere zieledeelen moet besturen. De wijze mensch is daarom de beste mensch. 2. Naast het denkende deel dat primair is, komt als tweede deel der ziel : de moed, die zich uit in toorn en eerzucht en in de borst zijn zetel heeft. Een moedig mensch is een waardig mensch en goed burger, een lafaard is geen mensch. 3. Naast het denkend deel der ziel, dat in het hoofd zetelt en den moed, die in de borst huist, komt dan in de derde plaats als ziele-affectie : de begeerte, die zingenot zoekt te verkrijgen en wier zetel is in den buik. Hoofd — borst — buik, met wijsbegeerte, moed en zingenot. Het eerste deel is het onsterfelijke deel, de twee andere deelen zijn de sterfelijke. Daardoor v/erd in Plato's leer de éénheid van des menschen persoonlijkheid bedreigd en de waarde van het emotioneele en van de strevingen wordt te laag geschat.
Plato stelde het zóó voor : Het denken is de paardenmenner, die de twee onstuimige paarden (borst en buik, moed en begeerte) moet bedwingen, hetwelk echter een uiterst moeilijke taak is. De koetsier (het hoofd, het verstand, de wijsheid) die op den bok zit, heeft moeilijk werk om den levenswagen recht te sturen.
Met de indeeling der ziel in drie deelen staat ook de zedeleer van Plato in verband. Hij noemt de volgende zedelijke deugden:1. de wijsheid (sophia) ; 2. de dapperheid (andreia) ; 3. de bezonnenheid (soofrosunè) en 4. de gerechtigheid (dikaiosunè) als de samenvoeging van de drie eerstgenoemde. En de deugd der gerechtigheid (dikaiosunè) komt tot volle ontplooiing niet in het individueele leven, maar in de gemeenschap, in het sociale leven, in de samenleving, in den Staat. Daar komt de gerechtigheid tot haar recht, wanneer ieder overeenkomstig z'n aanleg z'n eigen zaken behartigt en zich niet begeeft op het terrein van een ander.

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's