Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

DE CHRISTELIJKE ETHIEK

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Plato heeft vooral het oog op de gemeenschap, op de samenleving, waar het leven van de individuen pas tot z'n recht kan komen. De mensch is aangelegd op de samenleving. In zijn bloeitijd heeft hij dan ook z'n bekend en beroemd boek geschreven Politeia, over den Staat handelend. De wijsgeer schept zich een ideaal-staat. Hij teekent een stads-staat, waarin drie standen behooren te zijn. Tot den laagsten stand behooren boeren en handwerkslieden, die hard moeten werken om de twee andere standen van voldoenden leeftocht te voorzien. Zij zijn grof-stoffelijke menschen waarmee verder niet veel anders te beginnen is, dan ze te laten dienen als middel tot bestaan voor de anderen. De tweede stand is die der staatsbeambten en soldaten. De hoogste stand is die van de regeeringspersonen, die naar eisch der wetenschap de wetten moeten vaststellen. Het verstand, dat zetelt in het hoofd, regeert immers alles en de vorsten, de regeeringspersonen, moeten de verstandigste menschen zijn die er bestaan. De verstandigste menschen zijn de staatslieden. Behooren het althans te zijn.
De twee hoogere standen : de politieke heeren, regeeringspersonen, staatsbeambten en soldaten — leven communistisch. Er is geen onderscheid tusschen mannen en vrouwen. Het huwelijk is afgeschaft. Men leeft alleen voor en van den Staat. De Staat is het een en het al.
Deze Staat van Plato is een dwang-staat, waar voor vrijheid van het individu geen plaats is. Alles is toch immers van en voor den Staat; en dan moet natuurlijk het persoonlijk belang voor het algemeen belang wijken. Zoo moest ook de opvoeding van de kinderen Staatszaak zijn.
De kinderen zijn allereerst kinderen van den Staat en niet van de ouders ; ze zijn allereerst bestemd om als Staatsburgers te leven straks, en daarom niet de ouders m.aar de Staat moet hier ingrijpen en alles doen. Het gezin wijkt voor den Staat. Alles wijkt voor den Staat.
Plato is een van de grootste denkers aller eeuwen geweest. Met zijn Ideeënleer heeft hij een machtigen invloed uitgeoefend op het Europeesche denken, een invloed, die tot op den huldigen dag voortduurt. Hij erkent het bestaan van twee werelden : die van het tijdelijke en vergankelijke en die van het eeuwige. Hij is de schoonste verbinding (synthese) van Heraclitus, met z'n leer van het eeuwig-worden en de Elaten, met hun leer van het eeuwig-zijn. Waarheid en recht zijn maar niet subjectieve meeningen, maar staan objectief vast. De waarheid moet in den weg van de dialectiek van den schijn losgemaakt worden. Onze zinnelijke waarneming brengt ons de ware kennis niet. Ons denken — dat edele zielebestanddeel, dat uit de eeuwigheid is — brengt ons tot het ware-zijn. Het denken is dan ook een gave van de Goden (in zijn dialoog Phil e bus noemt hij het denken zóó, en spreekt hij van het denken als van „een vuur van Prometheus" ; 't is dus van boven tot ons gekomen).
Waar Plato nu allen nadruk legt op 't denken in tegenstelling met de zinnelijke ervaring, is hij dus op het terrein der kenleer Rationalist (wat iets anders is dan het theologisch rationalisme). Daarbij is hij Idealist (in tegenstelling van den Materialist) omdat hij achter het zichtbare en waarneembare de Ideeënwereld zich denkt. De begrippen, de Ideeën hebben een zelfstandig bestaan, geheel onafhankelijk van de zinnelijk waar neembare dingen. Zijn Ideeën zijn de wezenlijk bestaande dingen. Zij vormen het ware zijn.
In zijn dialoog (samenspreking) Phaedo verhaalt Plato in een schoone mythe — waarbij wij weer aan de Orphici herinnerd worden — hoe de ziel uit die Ideeën-wereld is geraakt en door bedreven zonde aan een stoffelijk lichaam is gekluisterd. Maar in dien kerker des lichaams herinnert zij zich de schoonheid der ideeën, die zij eenmaal had gezien. Zoo kan de wijze een lied zingen in de gevangenis, een psalm in den nacht. Maar inlevend in de schoonheid der Ideeën-wereld komt er ja, verwondering over de ziel, maar vooral komt er smart in onze ziel, omdat de werkelijkheid zoo weinig beantwoordt aan de Idee.
In een andere mythe, in zijn dialoog (samenspreking) Symposion verhaalt Plato hoe Eros, de god der liefde, de ziel doet streven naar de hoogere kennis der Ideeën (de z.g.n. „Platonische liefde" als liefde tot de hoogere wereld van waarheid) die zij in de zichtbare wereld nergens zal vinden. Aangrijpend schoon is in dit verband — zegt prof. Geesink — de beroemde mythe van de Grot, te vinden in het 7de boek van Plato's dialoog „Staat."
Hoe nu de verhouding is tusschen de Ideeën-wereld en de wereld der zichtbare verschijnselen heeft Plato trachten te ontwikkelen — zegt prof. Geesink — in zijn Natuurleer, die het minst geslaagde deel is zijner fiïosofie. Hij zelf zegt, dat het voor hem meer een spel, een verpoozing is geweest dan ernstige arbeid. In zijn dialoog Timaeus draagt hij zijn gedachten daaromtrent voor, waarbij zijn dualisme uitkomt. Zijn Ideeënleer staat voor hem aIs een dogma vast. De Ideeën maakt hij tot oorzaken en alles heeft een teleologisch karakter (van telos = doel). Alles heeft bij de Ideeen een doel en het hoogste doel (telos) was ook bij Plato de ldee van het Goede. De Idee van het Goede (God) is de wereldvrede, de laatste, de hoogste oorzaak, waaruit alles voortkomt.
Plato leert, dat de grond van deze zinnelijk waarneembare wereld, die uit de Ideeën-wereld komt in deze bedeeling, die we Ruimte kunnen, noemen, gezocht moet worden in een wereldschepper, den Demiurg of Kunstenaar (afgeleid van Demos = volk en ergein = werken). De Demiurg is een persoon (vgl. Hebr. H vers 10, alwaar het woord ook gebruikt wordt en van het hemelsche Jeruzalem gezegd wordt „de stad, welker kunstenaar (demiurg) en bouwmeester God is").
De naam van Demiurg komt ook voor bij de Gnostieken (gnosis = kennis ; de poging om met de Grieksche filosofie de Christelijke waarheden te vermengen en te verklaren). Die kettersche Gnostiek (uit 't begin van de Christelijke jaartelling) heeft scheiding gemaakt tusschen God en den wereldvormer — een der zwakste aeonen die in den weg van een soort „kortsluiting" de stoffelijke wereld doet ontstaan met een bron van ellende.
De Christelijke Kerk neemt ten opzichte van den eeuwigen God en de schepping het standpunt in, dat neergelegd is in het eerste artikel van de Apostolische geloofsbelijdenis : „Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde". Daar is dus God, de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Schepper van het heelal. Maar Plato leerde, dat de Grond van deze zinnelijk waarneembare wereld was de goedheid van den Demiurg. Hij schept de zichtbare wereld en heeft als voorbeelden (paradig-mata) de Ideeën genomen en in de ledige ruimte (die bij Plato samenvalt met de stof, de materie), worden de Ideeën afgedrukt.
Tot de volkomenheid van de wereld behoort, volgens Plate, dat zy een rede heeft; dat er gedachte in zit en dat zij leeft.
Deze wereldziel heeft de Demiurg haar geschonken en de wijze waarop hij dit deed, heeft Plato in zijn dialoog (samenspraak) Timaeus mythisch ingekleed.
Aan het einde van dezen dialoog geeft Plato deze wereld den naam van „eengeborene".
Zoowel door zijn kennisleer, als door zijn verklaring van het zijn aller dingen, heeft Plato zich naam gemaakt, maar op het gebied der Ethiek heeft de Grieksche wijsgeer zijne schoonste gedachten ontwikkeld.
Socrates had zijn leven gewijd aan het bevorderen van deugd en zedelijkheid, en daarbij een soort Utilisme geleerd. Hij zei, dat goed is datgene wat nuttig is ; wat den mensch gelukkig maakt (eudaimonisme). Wat geluk aanbrengt is goed en moet worden nagejaagd.
Plato gaat verder.
In den aanvang is ook zijn Ethiek gericht op het nuttige. Dan draagt zij het karakter van wereldontvluchting ; want 't waarachtig vaderland der ziel is immers daarboven, in de Ideeën-wereld, waar de ziel ook vandaan komt en vroeger in geleefd heeft.
Er is dan bij Plato iets, dat we zouden kunnen noemen : het zich onttrekken aan het wereldsche.
Het christendom, in gezonden zin genomen, leert, dat de bestemming van den mensch tweeërlei is. Ten eerste : in den hemel komen en eeuwig bij God zijn, ten volle genietend van de hemelsche heerlijkheid, het leven op z'n schoonst; ten tweede : op aarde God dienen in alles.
In zijn latere Ethiek heeft Plato getracht de tweeërlei bestemming van den mensch, zijn tijdelijke en zijn eeuwige, beter tot haar recht te doen komen.

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's