Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt. Jesaja 64 vers la.

ADVENTSVERLANGEN.
In ballingschap om zijn zonden, zucht het volk des Verbonds om verlossing. Zoude Israël Jeruzalem kunnen vergeten en Sion niet in haar hart opkomen ? Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zoo. vergete mijne rechterhand zichzelve. Door zijn ellende getroffen, wordt het volk werkzaam en met belijdenis van zonde keert het weder tot den God des Verbonds. Eer het zoover kwam, is er veel over dat volk heengegaan. Vele zijn Gods oordeelen en kastijdingen geweest. Geen vrede voor den mensch, geen vrede voor het volk dat den Heere vermoeit met zijn zonde, ! Het volk Gods van het Oude Verbond heeft met droefheid gedacht aan zijn handelingen en aan zijn wegen, die niet goed waren. Het krijgt besef van de diepte van ellende, waarin het zichzelven gestort heeft. „Wee onzer, dat wij zoo gezondigd hebben". Als het volk van God ontdekt wordt aan de ellende, die het zichzelf aandoet, als het den Heere gaat verlaten, dan welt de belijdenis omhoog : Wij liggen in onze schaamte en onze schande overdekt ons, want wij hebben gezondigd tegen den Heere onzen God. Het volk moet zeggen: Rechtvaardig, rechtvaardig, Heere, zijt gij ook daarin, dat gij deze ellende over ons brengt. Uit de diepte roept het tot den Heere : Gij verbergt Uw aangezicht voor ons en gij doet ons smelten door onze ongerechtigheden. Onze misdaden voeren ons henen weg als een wind. Hoe moet Gods volk zijn zonden beweenen ! Dit klagen van Israël is bewijs van leven. Het is de voetstap des Heeren, die zich over Lo-Ruchama zal ontfermen. Hij zal niet eeuwiglijk toornen. Hij laat Zijn kwijnend volk niet eeuwig in het verdriet. Naar die ontferming, naar verlossing uit den bangen nood gaat het hart des volks uit: Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt. De Heere is verre van Zijn volk; daarom zit het in ellende neer. En nu is de bede, dat de Heere zelf verandering moge geven : Kom Gij zelf, o  Groote Ontfermer, en verlos Uw erve ! En | het tot den Heere wederkeerende volk mocht eens belijden met ieder die God vreest:
Hij heeft verhoord. Wanneer ik uit d' ellenden riep naar omhoog.
Maar meer omvat de bede van onzen tekst. Och, dat Gij de hemelen scheurdet, is de adventsbede van de oude Kerk.
Israël ziet uit naar den Messias, naar de vertroosting Israels. Zooals de wachters op de muren uitzien naar den dageraad van den nieuwen dag, zoo zag Israël uit naar de komst, vol brandend begeeren, van Immanuël. Reeds de vader der geloovigen had gegrepen naar den dag van Christus. Zoo vinden wij hier het bidden om het komende Koninkrijk. Het volk des Verbonds heeft klaarlijk verstaan : De Heere zal zelf moeten komen, de hemelen scheurende ! Deze adventsbede van het oude volk grijpt dus verder dan de ellende der Babylonische ballingschap, verder dan tijdelijke gerichten over Israël, waarin dat volk ervaart dat de Heere zich verbergt.
Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, is de zielszucht van wie verstaat dat hemel en aarde gescheiden zijn, vaneengescheurd. Hemel en aarde zijn op elkaar aangelegd. Zooals de mensch tot God geschapen is, zoo is de aarde geschapen tot den hemel. De heerlijkheid des hemels lag in den morgen der schepping over onze aarde. En zooals het door Gods ontfermende liefde en genade weer is, voor al 's Heeren volk, hoewel ten deele, zoo was het voor Adam in den staat der rechtheid ; hij was een hemelburger op aarde, met een leven uit den hemel, met het hart In den hemel en een hope op den hemel. Maar door de zonde is onze wereld van den hemel afgesloten. De kloof gaapt tusschen de wereld, waar de zonde heerscht, en den hemel, waar alles samenstemt tot lof van den Schepper, waar het heilig, heilig, heilig is de Heere der Heirscharen, weerklinkt. Daarom zucht de mensch in ballingschap, daarom is de mensch in ellende. Wij hebben den Heere uit ons leven gebannen. Wij wilden niet, dat Hij Koning over ons zoude zijn. Wij hebben de scheppingsharmonie tusschen hemel en aarde verbroken. Daarom is het voor den mensch : zonder God in de wereld, maar dan ook zonder hope.
Hebt gij dit reeds leeren verstaan, dat de zonde een muur is tusschen den Heere en ons, dat er een kloof gaapt, dat wij zonder hope zijn op God in ons leven en zonder hope op den hemel ? De hemel gesloten ! Wij kunnen dien voor ons niet ontsluiten. De mensch probeert het wel! Wij zijn evenals de lieden, die een toren bouwen, welks opperste in den hemel reikt. Zoo willen wij ten hemel stijgen ! Uit den afgrond der ellende wil de mensch zichzelf omhoog werken. Vijanden van souvereine genade, zoeken wij zelve de breuk te heelen en een eigen gerechtigheid uit te werken om voor God te kunnen bestaan.
Maar o, ziet toe, het einde van dat ijdel pogen zal zijn verwarring. Wij kunnen de breuk wél erger maken, wèl een dieper klove graven, maar die heelen, het is verre van ons.
Wie dat in een weg van zelfontdekking leert verstaan, meent te moeten omkomen. Voor dien schijnt geen behoud. Als gij op al het uwe den dood leert schrijven, alle eigen gerechtigheid een wegwerpelijk kleed achten, dan verstaat ge met Israël: de Heere zal moeten neerdalen. Zóó alleen zal op de aarde eeuwigheidsleven, goddelijke heerlijkheid en hemelleven worden gekend. Wie in de diepte van zijn verlorenheid voor God wordt geleid, die leert van zichzelf afzien, maar die wordt dan geworpen op de ontferming en genade van dien God, die geen behagen heeft in den dood van den zondaar.
Och, wat zal de hemel-bestormende mensch !
Scheur Gij de hemelen en daal Gij neder ! Met minder kan de zondaar niet toe, wanneer hij aan eigen verlorenheid wordt ontdekt. Want dan is de hemel van koper. De Heere zelve moet tot Zijn tempel komen en dien tempel met zalige tegenwoordigheid vervullen.
Och, scheur Gij de hemelen ! Het is de adventsbede van de oude Kerk, die uitziet naar den Beloofde. De Heere alleen is machtig om de poorten en vensters des hemels open te werpen. Naar die daad van goddelijke ontferming ziet vol verlangen de oude Kerk uit. En de Heere gaf verhooring van Zijnen heiligen berg. Hoort toch het antwoord op het smeekgebed van Israël, de profetische belofte : Snellij k zal tot zijn tempel komen die Heere, dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des Verbonds, aan denwelké gij lust hebt! Ziet, hij komt, zegt de Heere der heirscharen. (Mal. 3 vers 1).
Ja, Hij is gekomen: God uit God en Licht uit Licht daalde uit een geopenden hemel neer. In de volheid des tijds heeft God den Zoon Zijner liefde gezonden. In Christus was God de wereld met zichzelven verzoenende. De Heere komt tot behoudenis van een verloren wereld, die zichzelve niet helpen kan uit de diepten des verderfs. In Hem is de ellendige zalig in hope. Hij komt, zeker, om u te ontdekken aan eigen gerechtigheid, maar óok om de treurende Sions te troosten en te spreken naar het hart van Jeruzalem.
Zonder dat komen van Christus tot verlossing van Zijn volk, tot verzoening der zonde, de breuk bleef, de scheiding zou duren tot in eeuwigheid !
Het zoude worden een onoverbrugbare kloof, waarvan Abraham spreekt tot den rijken man, die is in de plaats der pijniging. Er is een groote kloof, zoodat degenen die van hier tot u willen gaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, vandaar tot ons overkomen.
Zoo verstaan wij, dat ook de Nieuw-Testamentische gemeente deze bede kent. Gods Kerk zal dit gebed blijven bidden de eeuwen door. Totdat de Heere komt op de wolken om Zijn rijk te volmaken zal het smeekgebed omhoog klinken : Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt.
In dagen van ingezonkenheid des geestelijken levens, wanneer de Heere verre is, omdat aardschgezindheid, zelfgenoegzaamheid, ja, welke zonde ook, aftrekt van den verborgen omgang met God, dan doet de Geest, ontdekkende aan dat wandelen In duisternis, bidden : Och, dat Gij de hemelen scheurdet; dat mijn liefste tot Zijnen hof kwame !
Scheur Gij de hemelen, dat is de smarttoon van alle echte bekommering van het ontdekte hart, dat niet weet waar zich te bergen wegens zijn zonde tegen God.
Zeker, de hemelen werden gescheurd en Christus kwam als de onuitsprekelijke gave Gods. Maar de zondaar moet persoonlijk deel hebben aan Hem, aan al Zijn schatten en gaven; wat zal anders Jezus' komen ons baten ?
Dan is het: Scheur de hemelen, de kreet, dat God zelve met de genade Zijns Geestes uw ziel vervulle. Een gebed uit de diepte ! Maar daarom stijgt het tot God omhoog.
De dorst naar gemeenschap met Christus zal de Heere stillen.
De Heere hoort Zijn ellendigen. Kent gij deze smeeking ? Dat zal noodig zijn. Gij moet gestaan hebben voor den gesloten hemel; dan omgeven den mensch banden des doods en der hel — maar dan is het óók dat er een roepen, een wachten en een uitzien zal zijn met Jesaja naar den God der ontferming.
Stopt de ooren niet dicht, om niet acht te geven op zooveel genade, maar zie toe Hem te kennen, die gegeven is tot een volkomen verlossing.
Dan zal de zielebegeerte hoe langer hoe meer naar Hem uitgaan en de bede van Jesaja zich oplossen in het adventsverlangen der Nieuw-Testamentische gemeente : Kom, Heere Jezus, kom haastelijk.
Amen.
L.  Bt.

ADVENT.
Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op. Want ziet, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de Heere opgaan, en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden. En de heidenen zullen tot uw licht gaan en koningen tot den glans, die u is opgegaan. Jesaja 60 vers 1—3.
Waarde Lezers, De profeet begint met een krachtdadige opwekking. Eene opwekking, die hare drangreden ontleent aan de goedertierenheden en de genade des Heeren in Christus. De Wet eischt in het werkverbond : „Doe dat en gij zult leven". Maar door de natuurlijke verdorvenheid des vleesches is de Wet krachteloos om het leven te wekken. De Wet werkt toorn, want zij brengt de ontdekking der zonde mede en den vloek over de zonde. Maar waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest, gelijk de apostel getuigt als hij zegt: „Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods".
Zóó getuigt ook de profeet: „Maak u op, word verlicht". „Maak u op" wordt gebruikt van het opstaan uit den slaap en van een opstaan uit de dooden. En het woord : „Word verlicht" wijst er op, dat degenen, die alzoo toegesproken worden, vol duisternis zijn, en donkerheid om hunne ziele gelegerd. — Hier worden menschen toegesproken, die in duisternis, in schaduw des doods nederzitten en geen zieleblijdschap en zielezaligheid genieten.
Dat is nu de toestand, waarin de zielen geraken, die door God bekend gemaakt worden met hunne zonden : die bepaald worden bij hunne ongerechtigheden, en die bevreesd zijn vanwege den toorn Gods over hunne zonden.
De natuurlijke mensch kent deze bekommering niet. Maar waar èènigermate de kennis van zonde en ellende komt, waar de zondaar de smettelooze heiligheid des Heeren leert kennen, daar wordt de ziele neergebogen. Daar wordt zij vaak verschrikt door de aanschouwing harer ongerechtigheden en de rechtvaardigheid Gods !
Zóó was het ook met het volk, dat hier door God wordt toegesproken door den mond des profeten. Dat volk was de Gemeente des Heeren, met den voorbeeldigen naam van Zion en Jeruzalem, de stad des Heeren genoemd. Zóó zaten zij neder. In de onheilen, die over hen kwamen door de Chaldeën en door andere oordeelen, bespeurden zij het heilig misnoegen Gods over hunne zonden, ja, was het hun gelijk Jeremia klaagt: „Toen zeide ik : „mijne sterkte is vergaan en mijne hope van den Heere".
Maar ziet, nu komt de Heere tot dat volk met de krachtdadige opwekking : „Maak u op, word verlicht", gelijk Hij op eene andere plaats spreekt: „Schud u uit het stof, maak u op, o Jeruzalem ; maak u los van de banden van uwen hals, gij gevangene dochter van Zion".
Ziehier de ontferming van den God des Verbonds, als Hij tot zielen spreekt, nederliggende in het stof des doods. „Maak u op, word verlicht". Dat is nederbuigende genade en trouw. De worstelende ziele kan de banden niet kwijtraken, waarmede zij gebonden ligt vanwege hare zonden. Zij zou zoo gaarne uit den dood komen tot de vreugde en de blijdschap van het waarachtige, geestelijke leven, maar zij kan de banden harer zielezwarigheden niet breken, en het licht der verlossing niet krijgen. Maar daar komt nu de Heere haar vol nederbuigende genade tegemoet, zeggende : „Maak u op, word verlicht". Ziehier de krachtdadige opwekking des Heeren, gepaard met goddelijke genadekracht! Ja, door de genadige, krachtdadige trekking Zijns Geestes doet Hij Zijn volk ontwaken uit den doodsslaap en stort het geloof In hunne zielen, dat, hoe donker en hopeloos het ook schijne, er bij den Heere nog uitkomsten voor hen zijn. Dan keert zich het zielsoog naar het Licht toe.
En zie, tot die aanvankelijke geloofsoefening wil de Heere hier hunne door de zonde gedrukte zielen opwekken, om het hoofd omhoog te heffen en des Heeren heil te verwachten, wanneer Hij zegt: „Maak u op, word verlicht". Die opwekking is gegrond in de openbaring van Gods heerlijkheid in Christus ! Gelijk geschreven staat : „Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op".
Uw Licht komt. — Dat is de Adventsbelofte voor de Gemeente des Heeren !
Toen dat volk uit Babel verlost werd, uit de hand der Chaldeën, en weder in Jeruzalem in het heilige land werd gebracht, bespeurden zij daarin reeds Gods schulduitdelgende genade en Vaderlijke ontferming over hen. Maar dat was nog slechts eene schemering van hun Licht. Zij verwachtten den vollen dag, die is opgegaan in de komst van Christus, in Zijn lijden en sterven, en Zijne verheerlijking met de zalige vruchtgevolgen daarvan.
Christus is het, die bedoeld wordt met deze woorden : „Uw Licht". Want Hij is het Licht, dat juist voor dit arme, ellendige en vanwege zijne zonden bedrukt volk bestemd en verordineerd is.
Christus is dat Licht, omdat Hij aanbrengt in Zijne menschelijke natuur, waarin Hij hunne zonden draagt, de verzoening hunner zonden in Zijn bloed ; omdat Hij het handschrift, dat tegen hen was', aan het kruis nagelde; omdat Hij zijne ziel voor hen stelde tot een schuldoffer ; omdat Hij hun vloek op Zich nam, op Wien de Heere al hunne ongerechtigheden deed aanloopen, en die in hun dood en in de hel, die zij verdiend hadden, inging.
Omdat Hij nu hun de vrucht daarvan zal deelachtig maken, door de banden van hunnen hals weg te doen en hen te leiden in vrijheid in de grazige weiden en aan de waterbeken Zijns Geestes. Ja, daarom hun Licht. Voor hen verordineerd, voor hen gepast.
Christus alleen is dat Licht, het Licht der wereld, de Zonne der gerechtigheid.
„En de heerlijkheid des Heeren gaat over u op". De heerlijkheid des Heeren, de heerlijke éénheid van al Gods deugden en volmaaktheden. De heerlijkheid van Jehovah, den Verbonds-God, wordt in Christus gezien, den Engel des Verbonds, Zions Roem en Sterkte.
Jehovah, die God is, die in en door Christus Zijn volk, dood-en doemschuldig en verloren in zichzelf, zalig maakt, en Zijnen Naam eeuwig eere geeft in de Zonne der Gerechtigheid. Onder den Ouden Dag was die heerlijkheid de wolkkolom bij dag en de vuurkolom bij nacht, waarin de Heere.' Zijn volk Israël op hunne vreemdelingsreis nabij was ; de stralen der zon in hare felheid voor hen temperende, de duisternis van den nacht voor hen verlichtende, hun den weg wijzende en hen voorgaande naar het land der belofte, wrake doende over Zijne en hunne vijanden.
Maar de ware vuur-en wolkkolom, de ware heerlijkheid des Heeren, is Christus, de Leeraar, Leidsman en Gids Zijns volks, die maakt als eene tusschenkomende wolk, dat de stralen van de Zonne van Gods heiligheid hen niet verteren, die in den nacht hunner zonden, het Licht hunner Gerechtigheid is, die de dood is voor al hunne vijanden en het leven voor hunne zielen.
Nu zegt de Heere tot de ellendigen en bedrukten vanwege hunne zonden: Uw Licht komt.
Heugelijke Adventsbelofte. „Want ziet, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de Heere opgaan en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden".
Christus is wel het Licht der wereld ; Hij heeft gezegd : „Wie Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben".
Daar staat echter óók geschreven : „Dit is het oordeel, dat het Licht in < *e wereld gekomen is, en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne werken waren boos. Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijne werken niet bestraft worden".
Hier wordt in onzen tekst gesproken tot een volk, dat bekommerd is vanwege hunne zonden en daardoor gedrukt en gebukt gaat en zijnen geestelijken doodsslaap leert kennen. De Heiland heeft van hen getuigd: „Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden". Gewisselijk, den oprechten gaat het licht op in de duisternis. Met de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, is de Opgang uit de hoogte verschenen.
Maar alzoo is het niet met de werkers der ongerechtigheid, alzoo is het niet, die op eigen gerechtigheid steunen en leunen.
De zoodanigen zullen eenmaal openlijk te schande worden in den dag des oordeels, wanneer hunne consciëntie getuigt, dat zij geen lust gehad hebben in de wegen des Heeren, want zoo wat de mensch zaait, dat zal hij ook maaien.
Bedenkt, dat de vuurkolom, die 's nachts het volk van God voorlichtte, de Egyptenaren stortte in donkerheid en in de wateren der Schelfzee.
Het zal zijn, gelijk eenmaal in Egypte was : een dikke duisternis in het gansche Egypteland, zij zagen de een den ander niet, er stond ook niemand op van zijne plaats.
Maar bij al de kinderen Israels was het licht in hunne woningen. — De engel des verderfs zal u niet sparen, als gij niet aan de posten uwer deuren, in het bloed van het paaschlam, het merk-en veldteeken draagt van Gods volk, dat den Heere vreest. Verlaat dan uwe zondige wegen om uws levens wil en zoekt het goede. Ja, zoekt Hem, Wiens troon eenmaal zal zijn in de wolken, en Zijne oogen zullen zijn als vuurvlammen, hier nog deelachtig te worden als uwen Borg en Middelaar, Verlosser en Koning.
Heerlijk deel van Gods uitverkorenen. „De duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken ; doch over u zal de Heere opgaan en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden". Hier wel donkerheid, bestrijding en aanvechting, maar de Heere, die hen riep tot Zijn wonderbaar Licht, is de Getrouwe en Waarachtige, daarom kunnen zij niet verloren gaan. Zij hebben de gewisse belofte : „Doch over u zal de Heere opgaan". De Heere Zelf zal hun Zon en Schild wezen. Hoe donker ook Gods weg moog' wezen : Hij ziet in gunst op die Hem vreezen. — Want — een oogenblik moog' ons doen beven. Zijn gunst verduurt een eeuwig leven.
„Over u zal de Heere opgaan en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden". Hoe de wereld ook woede, hoe de Satan ook raast — zij zullen elkander kennen als van den Heere begenadigd, gelijk geschreven staat: Allen, die hen zien, zullen hen kennen, dat zij een zaad zijn, dat de Heere gezegend heeft.
„En de heidenen zullen tot uw Licht gaan en koningen tot den glans, die u is opgegaan". Dat is vervuld door de Zonne der gerechtigheid, die Zijnen Geest over de aarde heeft uitgezonden, zoodat in Oosten en Westen, in Noord en Zuid, de profetie is vervuld :
„E'd'len, gansch verrukt,
Nu hun 't Godd'lijk Licht,
Straalt in 't aangezicht,
Deelen in ons lot.
Eeren Abrams God.

Ja, nu behaagt het den Heere nog blinde heidenen te brengen tot het Licht der wereld, dat als de Zonne der Gerechtigheid, zielen brengt aan Zijne voeten. Voor den Heere is niets te wonderlijk, en daarom staat er : „En de heidenen zullen tot uw Licht gaan en koningen tot den glans, die u is opgegaan".
Vergelijk dan eens, o zondaar, de genoegens, die gij tot heden toe gezocht en nagejaagd hebt, met hetgeen de Heere geeft. dengenen, die Hem vreezen. Al zegt gij ook, dat gij geen groote ongerechtigheid bedrijft, wil dan tooh bedenken, dat het doel van uw leven geen ander mag zijn dan in eiken ademtocht en eiken polsslag van uw leven te zoeken en na te jagen wat strekken moet tot eere en verheerlijking van God, uwen Schepper en Formeerder : dat geheel uw leven daarop gericht moet zijn, dat God door u recht gediend en verheerlijkt worde.
Hoe zult gij dan het rechtvaardig oordeel Gods ontvlieden, zoo gij niet uwe behoudenis zoekt in.dien eenigen weg, dien God tot zaligheid geopenbaard heeft. — Mocht deze overdenking nog door genade brengen, dat gij gaan moogt tot het Licht der heidenen en tot den glans der koningen, die hun is opgegaan.
Volk des Heeren : Wendt u dan geduriglijk tot dat verrassende genadelicht van de Zonne der Gerechtigheid. En moet gij veel ontrouw en afval belijden voor den Heere uwen God, in den weg der wederkeering zult gij ondervinden dat Hij, uw getrouwe Verbonds-God, aan Zijn Verbond gedenkt.
Laat dan uw weg gaan door vele duisternissen en schaduwen des doods, moet gij door vele verdrukkingen ingaan in het Koninkrijk Gods, tocii zal de Heere u het genadelicht niet onthouden, zoodat gij klaar en onderscheiden moogt zien, dat alle dingen u mochten medewerken ten goede. Dan zal uw pad, als het pad der rechtvaardigen, een schijnend licht zijn, dat door de Zonne der Gerechtigheid bestraald, vóórtlicht tot den vollen middag uwer eeuwige verlossing. Dan zal de profetie vervuld zijn : „Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uwe landpale, maar uwe muren zult gij Heil heeten en uwe poorten Lof. De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags — tot een glans zal u de maan niet lichten, maar de Heere zal u wezen tot een eeuwig Licht, uw God tot uwe sierlijkheid. Uw zon zal niet meer ondergaan, uwe maan zal haar licht niet intrekken, want de Heere zal u tot een eeuwig Licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen. Dan zult gij bij vernieuwing, gelijk de herders bij Efrata's velden en met den ouden Simeon, met de aanschouwing van Zijn liefelijk Licht worden verwaardigd. Want:
Een Licht, zoo groot, zoo schoon, Gedaald van 's hemels troon. Straalt volk bij volk in d' oogen. Terwijl het 't blind gezicht Van 't heidendom verlicht, En Isrel zal verhoogen.

Schelluinen.

L. G. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's