Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

Het spiritisme

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET SPIRITISME (11)
Wij staan telkens verbaasd over de groote naïveteit en de verbijsterende onkunde bij vele Spiritisten, in betrekking tot de geestelijke dingen, zooals ons die in Gods Woord zijn geopenbaard. En als zij dan praten over den toestand der eeuwigheid, over 't geen na den dood met den mensch geschieden zal, is het vaak, alsof zij wanen, dat zij nu eens uitgedacht hebben, dat er een leven na dit leven is, waarvan zij alleen de juiste omstandigheden weten ! 't Is alsof het Christendom zich nog nooit met dood en eeuwigheid bemoeid heeft en alsof de Bijbel in deze niets of ongeveer niets ons zegt. De geesten hebben ons in den laatsten tijd eigenlijk pas van al deze dingen op de hoogte gesteld ! En we mogen het Spiritisme wel héél dankbaar zijn voor de waarheid, welke het ons onthuld heeft en het licht, 't welk het voor ons ontstoken heeft.
Triumfantelijk liet men ons 'n foto van 'n geest zien (wat een klein kunstje voor een fotograaf is, om een „geestesverschijning' op te nemen, als een levend mensch voor de lens komt en henengaat) ; 't was een portret van een afgestorvene. En met blijdschap werd gezegd : nu is vervuld wat in 1 Thess. 4 vers 13 staat !
Eerlijk gezegd, wisten we niet dadelijk, wat daar in de Heilige Schrift te lezen staat. Maar 't bleek te zijn : „Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt gelijk als de anderen, die geen hoop hebben."
Weer 't zelfde dus. De Spiritisten meenen werkelijk, dat we nu, door de ontdekkingen van het Spiritisme — de nieuwe godsdienst en de sleutel van waarheid en kennis ! — op de hoogte gekomen zijn, van 't geen er met den mensch na den dood geschiedt; en dat, waar we vroeger niet anders wisten, dan dat dood-dood is (waarom er toen „geen hoop" was) we nu mogen weten, dat dood niet dood is (waarom we nu blij mogen zijn bij de gedachte aan de afgestorvenen) !
Men wist — zoo zegt men — vroeger van de dingen na den dood niets — dat was j > , de droefheid" — doch het Spiritisme heeft'. het gordijn weggeschoven en ons de wetenschap dezer dingen gebracht ; nu behoeft men niet meer „onwetende" te zijn van „degenen die ontslapen zijn". Daarom moest het Spiritisme — zoo meent men — hartelijk geprezen worden en niet afgekeurd, niet veroordeeld ! Er is „blijdschap" Weer gekomen onder de menschen. Dat is de zegen van de spiritistische séances, dat is het Evangelie van de mediums, hun door de geesten, die zich over de levenden ontfermd hebben, bekend gemaakt !
Wij staan telkens verbaasd over de naïveteit en de groote onkunde van de spiritisten in deze.
Een brief lazen wij, die een spiritist schreef aan iemand, wiens man gestorven was. De spiritist wilde de bedroefde weduwe — die hij absoluut niet kende, maar wiens naam hij uit een advertentie had opgediept — troosten en schreef, dat de geest van den overledene voortleefde en dat die geest het nu misschien zoo moeilijk had en zoo grootelijks behoefte aan liefde en meeleven, ook misschien aan gebed, en dat daarom de weduwe maar veel met den geest van haar overleden man moest bezig zijn, om den geest mee te helpen gelukkig te maken, enz.
Lief en vriendelijk dus, opdringerig tegelijk, ook christelijk wel in vorm, maar och, och, wat onnoozel toch al dat gezeur. Een bijbelsch christen, die iets van de geestelijke dingen op geestelijke wijze mag kennen en verstaan, is toch waarlijk niet zóó onnoozel, dat hij niet zou weten dat er een leven na dit leven is. Een christen is geen onbekende met de geestenwereld en met de dingen van het hiernamaals. En waarlijk behoeft een spiritist niet te komen om hem of haar uit de onwetendheid te verlossen en zoo uit de droefheid te brengen tot de blijdschap, met praatjes, die absoluut in strijd zijn met Gods heerlijke waarheid aangaande degenen, die in Christus ontslapen zijn; en de spiritist behoeft niet te komen met allerlei surrogaat, waar toch de Heere Zelf ^t echte, het ware, het heilige en het heerlijke heeft gegeven, waar in degenen die God vreezen zich verblijden niet alleen in dit leven, maar voor eeuwig en altoos.
Onnoozele praatjes hangen de spiritisten ons telkens op.
Willen wij, aan de hand van Gods Woord, ons eens even oriënteeren ten opzichte van het hiernamaals, van de dingen van de Overzijde, van de geestenwereld ? Te midden van het grove materialisme, met het plompe : „dood is dood", kan het zijn nut hebben. Ook kan het goed zijn te midden van al de dwaze, fantastische dingen, die door de spiritisten en hun geestverwanten worden rondgebazuind en aan den man gebracht. De lichtvaardige wereld, die zoo op dwaasheid en dwaling verzot is, mag wel voorzichtig zijn te midden van hun snakken naar iets bijzonders, verzot zijnde op allerlei buitenissigheden, die totaal waardeloos zullen bevonden worden.
Als de Heere Zelf in Zijn Woord — een lamp voor onzen voet, een licht op ons pad — aan de grenzen van de geestenwereld ons brengt, krijgen we allerlei te hooren over de engelen. Dat zijn geschapen geesten, die in den hemel verkeeren voor het aangezicht Gods; daar wordt hun vreugd openbaar, daar blinkt hun heerlijkheid uit, daar staan ze als de hofstoet des Almachtigen, vaardig tot het werk, waartoe de Heere ze zendt; lofprijzend Zijnen heiligen Naam ; cherubijnen en serafijnen, gezanten en zangers, vol heerlijkheid.
Maar als nu bij den mensch een zucht tot aanbidding der engelen opkomt en een dienst der engelen georganiseerd wordt, dan bestraft God Zijn kinderen op aarde en zegt : aanbidt niet de engelen ; aanbidt Mij. Als de heerlijkheid der engelen imponeert en men gaat overleggen wat men doen kan om de engelen te eeren, dan treedt de Heere tusschenbeide en verbiedt het streng. (Col. 1 vers 16, 21 ; Openb. 19 vers 10).
Wij moeten niet onze aandacht op de engelen richten en anderen toeleiden tot deze geschapen geesten Gods die in den hemel zijn. Zoeken en eeren en aanbidden en dienen van engelen is zonde; is afgoderij. God geeft Zijn eer niet aan het schepsel, óok niet aan geschapen geesten, als de engelen zijn. God is alléén God en Hij is de algenoegzame en volzalige God in Jezus Christus voor een iegelijk die gelooft !
Dan zijn er de duivelen. Dat zijn óók geesten, en de Heilige Schrift vertelt er ons, sober, een en ander van. Schroom, eerbied, eenvoudigheid, gehoorzaamheid, past ons hier, geen brutaal indringen in hetgeen de Heere voor ons verborgen houdt, sprekend voor ons en voor onze kinderen van de ge­ openbaarde dingen, om die te kennen en te houden. (Deut. 29 vers 29).
Wat zegt Gods Woord ons van de duivelen ? Er is maar één getuigenis : waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking valt; bidt: verlos ons van den booze, o God. Van geestelijke wapenrusting wordt er gesproken, omdat de duivel rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden ; zoekende ook, zoo mogelijk, Gods liefste kinderen te verleiden en te doen uitvallen uit de erfenis der zaligheid. „Den duivel te wederstaan" is de oproep, die van den Heere uitgaat tot de Zijnen. En Jezus Christus, die de werken des duivels te niet maakt en den sterkgewapende te sterk is, wordt in de Schrift aan Gods kinderen voorgesteld en aangeprezen als de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs. In Hem zijn ze méér dan overwinnaars, omdat Hij overwonnen heeft, zonder Hem zijn zij niets, tot geen goed ding bekwaam.
Zoo is er een geestenwereld, van engelen en duivelen, van zoó grooten omvang en van zóo groote beteekenis, dat een Christen er altijd rekening mee houden moet en houden wil, waarbij èe Schrift van deze dingen vol is, ons telkens sober, maar zakelijk en ernstig onderwijzend, opdat wij niet onbekend zullen zijn met deze geestelijke werkelijkheden van zoo machtige beteekenis voor tijd en eeuwigheid.
Maar geen dienst der engelen !
Noch een dienst der duivelen !
Alleen een dienst des Heeren, in den weg Christus, naar Zijn Woord, door Zijn Geest.
Doch dan is er ook nog een wereld van andere geesten, dan de engelen en de duivelen. Daar zijn ook de geesten der afgestorvenen, een wereld van de Overzijde, waarbij wij menschen zoo nauw betrokken zijn.
Doch daarover in een ander artikel.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 februari 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 februari 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's