Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE VRIJHEID DER KERK STEEDS BEDREIGD.
In de Gereformeerde Kerk is in de dagen der Reformatie de hiërarchische Kerkinrichting van Rome door het presbyteriale systeem vervangen — maar de beginselen van hoogere bestuursmacht waren niet geheel uitgezuiverd, getuige de Overheid, die zich zoo gemakkelijk zekere macht over de Kerken veroverde en zich in kerkelijke zaken ging mengen. De Kerken waren in dezen veel te toegeeflijk. Zij beseften niet ten volle, dat zij met hetzelfde hiërarchische beginsel te doen hadden, nu niet van den kant van Rome, maar van politieke zijde.
De Kerken lieten aan de Staten en aan de plaatselijke Overheden zelfs een viertal dingen toe, waardoor deze maar al te veel in kerkelijke zaken konden ingrijpen, n.l.
1. de approbatie (goedkeuring) der verkozen ambtsdragers ;
2. het verleenen van consent tot het houden van Synoden;
3. het recht om de kerkelijke vergaderingen bij te wonen, om toe te zien of de Kerken zich wel binnen haar terrein hielden ;
4. het beheer en bestuur der kerkelijke goederen, om daaruit de tractementen te betalen.
Zelfs wilde de Overheid in de 17de eeuw een Staats-Kerkorde invoeren. Het is vooral Voetius geweest, die zich tegen deze overheidsinmenging met alle kracht verzet heeft.
In de 17de en 18de eeuw kwam de bestuurshoogheid ook in de Kerken zelve en wel door de macht, die de dassen en synoden en haar deputaten zich aanmatigden. (Zie : dr. H. C. Rutgers : De Kerkelijke Deputaten).
In de 19de eeuw kwam de Synode Bestuurs-organisatie. Zelfs bij de Kerken der Afscheiding van 1834 was een beginseltje van de oude bestuurshoogheid achtergebleven, dat in het z.g.n. „Reglement van 1869" zelfs in wer­king kwam. Want wél was daarin de Kerkorde van Dordt als regel voor het kerkelijk leven opgenomen, maar alle plaatselijke Kerken werden er toch tot een soort genootschap in samengevoegd en een Synodale Commissie werd er bovenop gezet, wat wonderwel op een hiërarchisch opperbestuur geleek.
Zoo werd en wordt de vrijheid van de Kerk van Christus van alle kanten bedreigd.

RECHT EN PLICHT IN DE KERK.
Wat is de Kerk?
De Kerk is een heilige vergadering der ware Christ-geloovigen, alle hare zaligheid verwachtende in Jezus Christus, samengevoegd en vereenigd zijnde met hart en wil in één zelfden Geest door de kracht des geloofs. Art. 27 Ned. Gel. Belijdenis.
De Kerk verwacht dus al haar zaligheid in Jezus Christus. Op dat fundament is zij gebouwd. Die belijdenis draagt zij uit. Jezus Christus en die gekruisigd. Jezus Christus, door de Schriften ons gebracht.
Van plaats tot plaats moet de Kerk van Christus — want het is Zijn eigendom, 't welk Hij met Zijn bloed kocht — zich alzóó openbaren.
En dan wordt die Kerk niet van hier en daar met losse personen gevormd en aangevuld. Want in die Kerk wordt de Christen geboren. Door zijne geboorte uit Christen-ouders behoort het kind — krachtens Gods Verbond — tot de Christelijke Kerk. Bij de besnijdenis was dat zoo onder oud-Israël. En dewijl dan nu de Doop in de plaats der besnijdenis gekomen is (Col. 2 vers 11—13), zoo zal men de jonge kinderen doopen als erfgenamen van het Rijk van God en van Zijn Verbond. En de ouders zullen gehouden zijn hunne kinderen, in het opwassen, hiervan breeder te onderwijzen. (Doopsformulier).
Onder ons behooren dus de kinderen der geloovigen tot de Kerk. Zij zijn zoowel als de volwassenen in het Verbond van God en in Zijne gemeente begrepen. En hun wordt door Christus' bloed de verlossing van de zonden niet minder toegezegd dan aan de volwassenen ; gelijk hun ook wordt toegezegd de Heilige Geest, die het geloof werkt. Om die oorzaak moeten zij ook door den Doop, als door het teeken des Verbonds, in de Christelijke Kerk ingelijfd worden. Zooals onder het Oude Verbond bij de besnijdenis geschiedde, zoo moet onder het Nieuwe Verbond gebeuren : de kinderen der geloovigen moeten van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden door den Doop als het teeken des Verbonds en zij behooren dus tot de Kerk en moeten in de Christelijke Kerk ingelijfd worden. (Zondag 27, vr. en antw. 74).
Als zoodanig hebben de lidmaten der Kerk recht op hetgeen God aan de Kerk geschonken heeft, terwijl anderzijds op hen de roeping rust in onderworpenheid aan het Hoofd der gemeente, het leven der Christelijke Kerk, in éénigheid des waren geloofs, mee te leven.
Dwars door de eeuwen heen, van het begin der wereld tot aan het einde, gaat de gang van Christus' Kerk, zich openbarend in eenigheid des waren geloofs. (Zondag 21, vr. en antw. 54).
En allen die tot de Kerk behooren, hebben mee te leven het leven der Kerk, deel te nemen aan de levensactie, die haar innerlijk draagt en haar naar buiten als Kerk van Christus in de wereld openbaar maakt.
Om die groote worsteling gaat het: dat Christus' Kerk als Kerk van Christus in de wereld openbaar wordt.
Het diep-heerlijke is dan dat „alle en elk geloovige, als lidmaten, aan den Heere Christus en aan al Zijne schatten en gaven gemeenschap hebben". Dat is het geestelijk voorrecht.
En daarop volgt „ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijne gaven ten nutte en tot zaligheid der andere lidmaten, gewillig en met vreugde aan te wenden". (Zondag 21, vr. en antw. 55).
Dat is de geestelijke roeping.
Zoo mag dus de Kerk van Christus niet anders gebouwd zijn dan op den levenden steen, van de menschen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar.
En de apostel Petrus voegt er dan aan toe : „Zoo wordt gij ook zelve, als levende steenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus". (1 Petrus 2 vers 4, 5).
Of wilt ge een woord van Paulus, die zoo gaarne Jezus als den Heere predikt ? Hij zegt: „Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgene, dat der anderen is" (Efeze 2 vers 4). Waarbij Petrus schrijft: „Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzoo bediene hij de­ zelve aan den ander, als goede uitdeelers der menigerlei genade Gods".

DE PROFETEN GODS IN ISRAEL.
Het is opmerkelijk, hoeveel er den laatsten tijd geschreven wordt over de Profeten, die geleefd hebben in Israël en daar hun woord gesproken hebben en ons veelszins hun geschrift hebben nagelaten. Want er zijn profeten die gesproken hebben, woord-profeten, waarvan wij geen geschrift hebben, én er zijn mannen Gods, waarvan ons wél geschrift is nagelaten, die we Schrift-profeten noemen. Van Elia en Elisa kenden we als kind op school reeds spoedig de geschiedenis, omdat we er thuis van gehoord hadden, en we noemden ze profeten Israels — maar geschrift hebben we van deze Godsmannen niet. We weten alleen wat ze gedaan en wat ze gesproken hebben, omdat het door anderen is opgeteekend en in het kader van de heilige geschiedenis voor ons is bewaard, op zoodanige wijze, dat het ons duidelijk voor oogen staat.
Met andere profeten staat het niet alzoo. Want die hebben geleefd, gewerkt, gesproken, getuigd — en hun profetieën, hun prediking is op schrift gesteld en voor ons bewaard, zoodat we nu de profetieën, de prediking van Jesaja en Jeremia, van Amos, Hosea, Micha, Nahum, Nehemia, Habakuk enz. lezen kunnen, maar veelal missen we hier den historischen achtergrond, waardoor veel ons onbekend is en onbekend blijft.
Over die profeten nu wordt den laatsten tijd in ons Vaderland nogal heel wat geschreven. En als we er dat zoo bij zetten „in ons Vaderland", dan bedoelen we daar mee, dat ook in het Buitenland vele geschriften over de profeten Israels verschijnen, doch gelukkig niet minder in Nederland. Ook hier geeft men den laatsten tijd veel acht op de heldengestalten uit Israels geestelijken worstelstrijd, op de mannen Gods die in kritieke tijden geleefd en gewerkt en gepredikt hebben onder het oude Bondsvolk in Kanaan, voor, tijdens en na de ballingschap.
Het is wel jammer, dat de kennis bij velen onder ons ten opzichte van de profeten dikwijls niet verder gaat dan b.v. de geschiedenis van Elia en Elisa, misschien ook „Jona in de walvisch" daarbij inbegrepen ; ook Daniël met z'n eigenaardige geschiedenis. Maar gaat het over Amos, Hosea, Micha, Nahum enz., dan blijven we steken in onze kennis en moeten eerlijk bekennen dat we zoo weinig er van weten. De laatste boeken van het Oude Testament zijn niet de geschriften waarin we gewoonlijk 't best thuis zijn. En toch zijn het personen en geschriften, die van zoo groote beteekenis zijn in de heilige geschiedenis ; die zoo'n belangrijke plaats innemen in den gang van de Godsopenbaring ; die ons zoo'n duidelijk inzicht geven in de toestanden die onder Israël, Gods bondsvolk, gevonden werden ; die ons het godsdienstig en zedelijk leven der Joden zoo duidelijk teekenen; die ons vertellen van zonde en straf, van ongerechtigheid en oordeel, van schuld en vergelding, maar ook van Gods trouw en waarheid, van Zijn liefde en genade, van Zijn hulp en verlossing, waarbij hoe langer hoe meer de figuur van Jezus Christus als de groote Verlosser en Zaligmaker, voor Israël en de heidenen, in het licht treedt.
Wij zijn blij dat er in ons Vaderland in den laatsten tijd veel over de profeten geschreven wordt, dat ook onder ieders bereik valt en dat veelszins door vertrouwde mannen, die der zake kundig zijn, geschreven is. Nu kan men weer zich gaan inleven in die wondere tijden in Israël, toen de afval zoo groot was en de Godsmannen optraden om koning en volk tot den dienst van den waren God terug te roepen; om dan tegelijk te zien dat er tusschen de tijden vanouds en onze dagen zoo groote en treffende overeenkomst in vele dingen is.
Toen wij student waren, hadden wij als professor voor de uitlegging van het Oude Testament dr. Valeton Jr., die met zooveel bezieling spreken kon over de Psalmen, maar ook over de profeten. En in die dagen werd veelszins genoemd het boek van Robertson Smith : De profeten van Israël en hun plaats in de geschiedenis tot het einde der 8ste eeuw. Precies Gereformeerd was een en ander niet.
Daarna is gekomen het boek van den „evangelischen" predikant ds. P. de Buck : „De profeten van Israël", dat beschouwingen gaf over Amos, Hosea, Jesaja, Micha, Nahum, Zefanja, Jeremia, Habakuk, Obadja, Ezechiël, de Evangelist des Ouden Verbonds (Jes. 40—66), Haggaï, Zacharia, Maleachi. Joel, Jona en Daniël. Ook dat boek komt niet uit den Gereformeerden hoek.
Van de laatste jaren zijn studiën verschenen van prof. Aalders, prof. Ridderbos, prof. Severijn, ds. Van der Zee — ook van den evangelist uit Ruurlo, den heer Hilbrandt Boschma. En nu in de laatste maanden is nog verschenen : Nehemia, de held Gods, door ds. L. Oranje Czn. (aardig geïllustreerd), terwijl van de laatste weken dateert: „Uit het leven der profeten", 1ste studie, door dr. W. H. Gispen, handelend over Amos, Hosea, Jesaja, Micha, Nahum.
Het ligt in ons voornemen over de profeten Israels zoo nu en dan wat te schrijven, mee om ons nog eens in te denken de oestanden onder het Joodsche volk op Gods godsdienstig-kerkelijk terrein, ook wat betreft het zedelijk leven, en hetgeen te aanschouwen viel op het terrein van het gezin en de maatschappij.
„Het is frappant" — zoo zegt o.a. ds. Oranje in zijn buitengewoon mooi boek over Nehemia — „hoe groot de overeenkomst is tusschen de groote levensvragen van de Kerk des Heeren van toen en thans".
Bij het lezen van de profetische boeken van Jesaja tot en met Maleachi is de groote moeilijkheid, dat we den historischen achtergrond en de juiste omgeving niet zoo gemakkelijk ons kunnen indenken en voorstellen. Dat gaat bij marmen als Elia en Elisa — ook bij Mozes en Samuel, die óók onder de profeten moeten gerekend worden — beter. Zelfs voelen we bij Daniël en Jona, juist door het historisch verloop, dat we er beter in thuis kunnen raken. Maar bij de andere profeten gaat dat niet zoo gemakkelijk.
De geschiedenis van Elia en Elisa is interessant, niet zelden spannend. Als kind voelden we dat reeds aanstonds, later bleef het ons bij. We zagen de tafereelen van Achab, van Naboth voor ons ; we konden ons Elia, zittend aan de beek, voorstellen, bij de weduwe tè Zarfath, op den Karmel met de Baalspriesters en 't volk ; Achab op z'n wagen gezeten en Elia er voor loopend ; Elia moedeloos in de woestijn, Elia triumfantelijk opvarend naar den hemel, enz. Alles zien we voor ons, omdat het ons ten voeten uit geteekend is. Door de historie, door de geschiedenis, komt ons de profeet nader.
Maar zoodra komen we niet bij Jesaja, of Amos, of Micha, of Nehemia, of Habakuk — al lezend in de laatste bijbelboeken van Jesaja tot Maleachi — of veel van 't spannende van heel die geschiedenis, veel van het mooie van al die woorden gaat voor ons verloren, omdat we van elk hoofdstuk van een profetisch boek den juisten historischen achtergrond niet kennen. We moeten zoeken in Koningen en Kronieken en lang niet ieder is dan in staat, noch voor eigen studie, noch voor de huiselijke godsdienstoefeningen, een geheel der historie, die we toch tot recht begrip van de profeten noodig hebben, op te bouwen.
Bovendien weten we zoo weinig van het persoonlijk leven van de profeten
Wie was Jesaja, Ezechiël, Nahum, Habakuk enz. ?
O, zeker ! we weten wel, dat 't niet om den persoon als zoodanig gaat bij de profeten. Het zijn immers heilige menschen Gods, die niet komen met hun eigen woord, maar, overweldigd en gegrepen door Gods Geest, spreken ze woorden des Heeren. En al verteren zij, al treden zij geheel in de schaduw — 't gaat om hun woorden, dat Gods woorden zijt.
Maar: — al gaat het niet om hun: persoon als zoodanig, dit weten we toch wel, dat aan al die mannen Gods, ook.wat hun persoonlijk eigen is — hun eigen karakter, hun eigen ontwikkeling, hun eigen omgeving, hun eigen geestesaanleg, hun levensomstandigheden en zooveel meer — is van zoo groote beteekenis. Het onderscheid dat er bestaan moet tusschen mannen uit priesterlijken geslachte gelijk Jeremia én Ezechiël; of uit aristocratische familie, zooals men gewoonlijk aanneemt van Jesaja ; en plattelandsbewoners, gelijk Micha en Nahum, of den veeherder Amos, spreekt voor zichzelf. En aangezien de openbaring en de inspiratie de individualiteit, karakter, afkomst, opvoeding, levenservaring enz. niet onderdrukt, noch te niete doet, maar in haren dienst neemt (organische-en niet mechanische inspiratie) vindt dit onderscheid zijn terugslag ook in de Godswoorden door deze verschillende mannen Gods in hun taal gesproken.
Daarbij komt nog, dat karakter en afkomst, opvoeding en levenslot niet te scheiden zijn van den tijd waarin de prof eet geboren werd en leefde. Vandaar ook de opschriften der meeste profetische boeken. En zoo is het dan ook noodig, dat we moeite doen aan de hand van Gods Woord om den persoon van den profeet en den tijd waarin hij optreedt, zoo goed mogelijk te leeren kennen.
Des te meer zullen deze mannen dan voor ons oog uitschitteren in kracht en grootheid als niet, voortbrengende de profetie door eigen wil, maar als heilige menschen Gods, vari ^ên Heiligen Geest gedreven zijnde, sprekende de profetische boodschap. (2 Petrus 1 vers 21).

DE SCHOOLPOLITIEK VAN DE GROEP VAN Ds. KERSTEN. |De groep van ds. Kersten gaat zich hoe langer hoe meer toeleggen op eigen schoolstichting. Men komt uit als eigen scholengroep der Geref. Gemeenten, met een eigen Commissie van beroep, waartoe een 40-tal scholen noodig is. Dat 40-tal zal er wel spoedig zijn, want overal neemt men het werk van schoolstiching ter hand, als 't maar even mogelijk is.
Eenerzijds hebben wij hier niets tegen. Dat de vrijheid van de ouders wordt gehandhaafd in zake het onderwijs der kinderen, die de Heere aan de ouders (en b.v. niet aan den Staat) gegeven heeft, vinden we best. Wij zijn voorstanders van de vrije school. En dus óók voor de Geref. Gemeenten, net zoo goed als voor de Geref. kerken, net zoo goed als voor de Hervormden — alleen maar, zoowel om paedagogiche redenen alsook om de wille van de bezuiniging zijn wij sterk tegen onnoodige schoolsplitsing en overbodige schoolstichting. Wanneer een bloeiende bestaande school met den Bijbel op degelijken grondslag, in twee, drie, vier stukjes wordt getrokken door Hervormden, Geref. Kerken, Chr. Geref. en Kerstengroep dan vinden we dat verschrikkelijk en onverantwoordelijk. Dat is niet christelijk meer, doch eigenzinnig, hoogmoedig, vleeschelijk en dus ongeoorloofd en niet toelaatbaar. Waarbij natuurlijk de samenwerkende groepen ook eerlijk en royaal met elkaar moeten omgaan. De Kerkelijk-Gereformeerden moeten dan niet miskennen de rechten van de Hervormden, de Hervormden moeten niet willen heerschen over de Kerkelijk-Gereformeerden ; de Chr. Geref. en de Geref. Gemeenten dito, dito. Als christenen moeten we eerlijk met elkaar omgaan, ook wat de benoeming en de verdeeling van het onderwijzend personeel betreft. Want alle onrechtvaardigheid is niet de liefde-vervulling van de wet en het schaadt bovendien het onderwijs en plundert de schatkist — wat onder de huidige omstandigheden misdadig moet worden genoemd.
Wij zijn voorstanders van het bizonder onderwijs, uitgaande van de ouders en dan natuurlijk christelijk onderwijs, dat gegeven wordt op scholen met den Bijbel.
Wij zijn dan ook geenszins blind voor de gebreken — dankbaar bij 't geen we op onderwijsgebied van den Wetgever hebben ontvangen. In deze is Nederland bevoorrecht boven andere landen. Maar nu moeten we elkaar niet gaan opeten. — want dan wordt het groote ellende op dit terrein. Als christen hebben we de vrijheid te beminnen, maar niet een vrijheid, die overslaat in bandeloosheid. Daarvoor moeten we waken, daartegen moeten we strijden. Als christen.
De Kersten-groep is overal aan 't schoolstichten en aan 't splitsen van bestaande scholen. En dat — waar men tegenstander is van de Wet-1920 ; en tegenstander van het vrije onderwijs. Wat heeft men afgegeven op de Lager-onderwijswet en op de politieke partijen, de C. H. en de A. R. die met de Roomschen ons dat wangedrocht (volgens de Kersten-groep n.l.) hebben bezorgd, 't Was en 't is goddeloos enz. enz. (volgens de S. G. P. n.l.)
En wat zien we nu ? Dat de S. G. P. met graagte van de vrucht van den kwaden en verboden boom eet. Men grijpt overal naar den verboden boom. Om in verkeerde wegen (volgens de S. G. P. verkeerde wegen) te wandelen. En zelf de verzoeking niet wederstaande, trekt men ook anderen mee op het doolpad !
Wij begrijpen er niets meer van.
Men is tegen het vrouwenstemrecht en haalt de vrouwen naar de stembus, opdat ze van het stemrecht gebruik maken en de candidaten van de S. G. P. zullen helpen verkiezen.
Men is tegen de Lager-onderwijswet 1920 en men plukt en haalt en eet er van wat maar eenigszins mogelijk is, in de stad en op 't platte land. Tegen beter weten in, tegen eigen beginsel in handelt men alzoo.
Is het wonder, dat velen zich verbazen ?
Een dichter uitte zich onlangs bij de opening van een Kersten - school aldus :
O, kijk die coalitieboom Zich toch eens trotsch verheffen !
Mijn harte bloedt, als 'k daarop peins ! Wie kan mijn smart beseffen ?
Daar staat die stugge, stoere stam. Geplant, geleid door handen :
C.H. — R.K. — ach ! ook A.R.
Die schand'lijk samenspanden ! Gij booze revolutieboom. Dien 't „Christ'lijk" front dorst kweeken!
Slechts gif en kanker is uw vrucht!
Ras zal dat kwaad zich wreken!....
Zoo zuchtte droef een Kersten-man;
Sluw strekte hij z'n handen ;
Hij graaid' een appel van dien stam, En at met grage tanden.
Wij kunnen begrijpen, dat de dichtervader zich op deze wijze ging ontlasten. Het is ook wel wat zonderling, wat men daar doet op schoolterrein.
Maar er zal voor 't oogenblik weinig aan te doen zijn, helaas !
De verleiding is al te groot.
Misschien gaat men langzamerhand wel uit een ander vaatje tappen en doet men een ander geluid hooren. Ook wat de onderwijswetgeving betreft. Ook wat de A.R. Partij aangaat. Ook wat „betreft de sociale wetgeving. Ja, wat zoo héél veel betreft, waarbij critiek erg makkelijk is, maar handelend optreden vaak o ! zoo moeilijk en nochtans noodzakelijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's