Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag : Wat is er eerst geweest, de algemeene Kerk of de plaatselijke gemeente ?
Antwoord : Hier dient men goed onderscheid te maken. Eerst is de Kerk als lichaam van Christus, als volk van God, als gemeente des Heeren. Die Kerk was er, is er én zal straks in heerlijkheid geopenbaard worden als God zal zijn alles in allen. Het is de Kerk, die van eeuwigheid door den Vader aan den Zoon gegeven is. Maar dat is niet de algemeene Kerk, welke wij in één adem gewoon zijn te noemen met de plaatselijke gemeente. We bedoelen dan het lichaam van Christus, de Kerk welke Christus van den beginne als Zijn eigendom heeft en tot openbaring zal brengen door alle eeuwen en in alle werelddeelen, waarvan de geloovige eeuwig een lidmaat is. (Heid. Catech. Vr. 54). Maar in de openbaring van die eeuwige en eenige Kerk komen eerst de plaatselijke gemeenten, de plaatselijke kerken. Van plaats tot plaats kwam en komt het lichaam van Christus tot openbaring, kwamen en komen er ecclesial of gemeenten ; kerken dus, die Jezus Christus erkennen als hun Hoofd en Heere en zich voegen naar Zijn ordinantiën, rondom des Heeren Woord, rondom de Sacramenten, rondom de belijdenis. Onder leiding van de Apostelen werden in de eerste eeuw door de gemeenten mannen in het ambt verkoren, die bekend waren met de Schriften en vol des Heiligen Geestes waren. Deze gemeenten, die ieder voor zich als een huis Gods op het fundament Christus gebouwd waren (1 Cor. 3 vers 11, 16 ; 12 vers 27), stonden, als uitspruitsels uit één en den zelfden wortel, als plantingen van één en dezelfde hand, met elkaar in verband en traden in correspondentie. Men las saam de brieven van de Apostelen ; men voegde zich saam naar de ordeningen der Apostelen, en zoo was elke plaatselijke gemeente een eigen planting Gods, maar zoo kwam er ook vanzelf in één en hetzelfde land een algemeene Kerk, door de saamhoorigheid van de plaatselijke kerken. Zij leefden saam om als één in geloof en leven uit te komen. Niet alleen plaatselijk, maar ook gemeenschappelijk was het leven der kerken dus.
Eerst dus de plaatselijke kerken en dan de algemeene Kerk in een land. In Judea, Samaria, Klein-Azië, Europa eerst de plaatselijke kerken; maar in de plaatselijke kerken, uitspruitsels uit den zelfden eenigen en eeuwigen wortel Christus, zit tegelijk een stuk algemeene Kerk om niet alleen landelijk, maar zelfs internationaal uit te groeien. Beide elementen moeten uit elkaar gehouden worden. Zoo moeten er plaatselijke regelingen getroffen worden, maar er zijn óók „de Artikelen der Synod e", zooals Artikel 31 van de Dordtsche Kerkorde zegt.

Vraag: Wat bedoelt men als men spreekt van „de lijdende Kerk" ?
Antwoord: Wij zijn gewoon de onderscheiding te maken van strijdende Kerk en triumfeerende Kerk. Een lijdende Kerk kennen we niet. Dat is Roomsch ! Zoolang de Kerk nog hier op aarde is, wordt zij de strijdende Kerk genoemd, omdat zij hier met allerlei vijanden, in en uitwendig, te strijden heeft. Zij mag dien strijd nooit nalaten; altijd waken, bidden, strijden. En dan met het zwaard des Geestes, Gods Woord. Voorzien van de geestelijke wapenrusting (Efeze 6). Strijdt den goeden strijd des geloofs. Houdt wat gij hebt, opdat niemand u uw kroon roove. Enz. enz
Voor zoover de Kerk in den hemel reeds vergaderd is, noemen wij haar de triumfeerende of zegepralende Kerk. Daar boven zijn geen vijanden meer. En de Kerk die reeds verlost is heeft overwonnen. Doch het is nog maar een gedeelte dat boven is. De staat der volkomenheid met eeuwige heerlijkheid is voor Christus' Kerk nog niet bereikt. De Satan moet nog onder hare voeten verpletterd, de dood als de laatste vijand te niet gedaan en de nieuwe hemel en aarde nog als haar eeuwige woonplaats voor haar toebereid worden. Dat wacht nog, die eind-triomf. Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk! zoo roept de Bruid van Christus. En de Geest zegt: Kom !
Van een lijdende Kerk in het vagevuur, spreekt de Roomsche Kerk. Dat zijn de menschen, die tusschen hemel en hel verkeeren in het vuur dat toen loutert — vagevuur —. Maar de Heilige Schrift — en daar mag en kan Rome's Kerk zich niet straffeloos boven verheffen ! — spreekt daar niet van. Getuigt veeleer van gansch andere dingen, die met een tusschenplaats in strijd zijn. Twee wegen : hemel of hel. Die in Christus zijn, hebben het eeuwige leven ; die den Zoon ongehoorzaam zijn, op dezulken blijft de toorn Gods. De rijke man in de hel. Lazarus in den hemel. Het is heidensch om zich voor te stellen dat er na den dood nog iets ten goede veranderen kan. (Theosofie, Spiritisme, enz.).

Vraag: Wat zijn voor ons „heiligen" ?
Spreken wij dus van de gemeenschap der heiligen — en wij belijden het elken Zondag ! — dan bedoelen we niet degenen, die in den hemel zijn, maar die op aarde zijn; menschen van vleesch en bloed, maar geloovigen, gerechtvaardigd en geheiligd in Christus; kinderen Gods. 't Zijn niet degenen die boven, in den hemel, bij Christus inwonen. Het zijn de heUigen, de geloovigen op aarde. Van de wereld afgezonderd, Gode toegewijd ; als levende lidmaten deel hebbend aan den Heere Christus en alle Zijne schatten en gaven ; die zeggen mogen, door genade, Christus is de mijne en ik ben de Zijne.
En die heiligen hebben dan ook gemeenschap onderling. Levend van de gaven van Christus, hebbende één genadebron, één geloof, één hoop, hebben we dan ook te leven met en voor elkander. KInderen van één Vader; discipelen van één Heere, leden van één lichaam zijn we dan ook elkanders leden.
Niemand leve zichzelven (Rom. 14 vers 7), niemand zoeke hetgeen zijns zelfs is, maar zoeke óók hetgeen des anderen is (1 Cor. 10 vers 24 ; Filipp. 2 vers 4) ; een iegelijk, gelijk hij gaven ontvangen heeft, alzoo bediene hy ze aan de anderen. (1 Petrus 4 vers 10).
Gewillig, met vreugde moet dat alles toegaan onder de heiligen — zegt de Heidelbergsche Catechismus !

Vraag: Met wie is Kaïn getrouwd ?
Antwoord : Dat kan niet anders zijn dan met zijn zuster. God heeft Adam en Eva wonderlijk bij elkaar gebracht; daarna worden kinderen geboren ; die kinderen huwen met elkander en daaruit worden kinderen geboren ; en dan heeft de vorming plaats van de verschillende families, volkeren enz. Het huwelijk van Kaïn (Genesis 4 vers 17), evenals dat van Set (4 vers 26), is volstrekt geen bloedschande. Adam was gehuwd met de vrouw, die uit zijn eigen vleesch en bloed was gebouwd ; zijn kinderen moesten huwen met elkaar. Dat Kaïn reeds vóór zijn misdaad gehuwd was, is meer dan waarschijnlijk ; zijn huwelijk wordt niet verbroken door zijn misdaad ; en gehuwd gaat hij naar een andere landstreek. Dat Abel gehuwd was, blijkt uit niets ; in elk geval was hij kinderloos (4 vers 25, 26). Van Kaïn en van Set weten we dus, dat zij met hun zuster gehuwd zijn. Nergens staat dat Kaïn in een ander land een vrouw vindt; wel dat hij met zijn vrouw gaat naar het land Nod, ten Oosten van Eden (4 vers 16). Het begin is er nu voor den mensch om geheel de aarde in bezit te gaan nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's