Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JONKER VAN STERRENBURG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JONKER VAN STERRENBURG

EEN VERHAAL UIT HET FRIESCHE VOLKSLEVEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. H. Kok te Kampen
Onwillekeurig glimlacht hij over die naïeve gedachte. Stel je voor, de Jonker van Sterrenburgh een geloovige ! Daar zouden zijn bloedverwanten en vrienden ook van ophooren.
Zoo zachtjes aan begint het in de stallen te schemeren. De zon neigt ter kimme en kleurt den hemel in 't westen met goudglans, waarvan een laatste straal door het hooge boograam valt.
„Je bent dus nogal tevreden, geloof ik, over mijn stoeterij ? " vraagt de Jonker. — „'k Heb het nooit zoo kunnen denken, mijn heer ; wat zal m'n vrouw zeggen". — „Ga je haar dan alles vertellen, wat je hier gezien hebt ? " — Vanzelf, mijnheer, en anders vraagt zij mij wel net zoo lang totdat zij alles weet. Zoo zijn de vrouwen.
„Zoo", lacht de Jonker, die dit niet bij ondervinding weet. „Nu, later kan je het wagenhuis en de verschillende gareelen wel eens zien. Voor een ander toom zal gezorgd worden. Wij hebben dus afgesproken, dat je morgen, b.v. na den middag, komt. Ik zal dan morgenochtend wel even met Lettinga spreken of hem een boodschap sturen".
„Best, mijnheer". — „Zie nu maar spoedig dat je thuis komt en doe de groeten van mij aan je vrouw terug".
Dat behoeft Douwe geen tweemaal gezegd. Beleefd neemt hij zijn pet af en zegt dan : „'k Zal het overbrengen, mijnheer, goeden avond", waarna hij den terugweg aanvangt. Jonker Van Sterrenburgh treedt het slot weer binnen. Wat heeft hij zich vermaakt met dien eenvoudigen man. Zulke menschen zijn vaak veel gelukkiger, denkt hij, dan anderen, die minder zorgen hebben, maar ook daarom het genot van het bezit menigmaal missen.
In stilte vermaakte hij zich met de gedachte aan de ontmoeting, die thans tusschen Douwe en zijn vrouw plaats zou hebben. Het leek hem de moeite waard dit eens om een hoekje gade te slaan.
Nu, dat was het dan ook wel geweest. Telkens heeft vrouw Mollema al door het raam uitgekeken of haar man haast kwam. De klok sloeg half negen, toen negen uur, en nóg was hij er niet. Naar buiten gaan wilde ze niet, om buurvrouw Aaltje, want dat die merkt, dat er iets bijzonders gaande is, heeft zij goed gezien. Toen Teunis straks thuis kwam, had zij aan de heele beweging kunnen merken dat hem gevraagd werd of hij ook wist waar Douwe op dit avonduur in zijn Zondagsch pak was heen gestapt. Telkens maakt buurvrouw 'n boodschapje buiten de deur, om even te kunnen zien of er ook iets gebeurt, waardoor het raadsel wordt opgelost. Daarom wil vrouw Mollema niet op den uitkijk gaan staan. Toch klimt ook bij haar van oogenblik tot oogenblik de nieuwsgierigheid.
Daar wijst de klok al kwart over negen, zy kan niet meer blijven zitten. Met haar kleinste op den arm, die van avond maar niet in kan slapen, omdat hij last van het mondje heeft, wandelt zij de kamer op en neer. De anderen liggen reeds te bed of spelen nog buiten. Sjoerd, die bezig is een konijnenhok in elkander te timmeren, komt af en toe voor het raam, om te zien of vader nu nog niet thuis is. Hij had gedacht, dat die boodschap van den Jonker zoo maar even bij de deur of in de gang van 't slot in ontvangst zou worden genomen.
Eindelijk, daar komt vader aan. Direct hebben de jongens hun spel gestaakt en werpt Sjoerd zijn gereedschap neer, om naar binnen te gaan en zoo mogelyk getuige te zijn van hetgeen volgen zal. Maar hier steekt moeder wijselijk een stokje voor.
„Vooruit, jongens, anders willen jullie 's avonds haast met geen stok naar bed om nog een poosje te kunnen spelen, nu mogen jullie nog niet in de kamer komen. Als 't tijd is zal vader of ik je wel roepen". Dat is een tegenvaller; zij hadden zoo gaarne tot in bijzonderheden geweten wat er aan 't handje was. Moeders woord is echter wet, en al is het pruilend, ze zakken weer af.
Even later komt vader binnen. Het eer­ste werk van vrouw Mollema is haar man in 't gelaat te zien, want zijn oog verraadt altijd wat er in hem omgaat, 't Is als de barometer, zegt zij, die de gesteldheid van het weer voorspelt.
O, dat lijkt goed. Hij kijkt zoo echt guitig en dat beteekent altijd iets goeds. Een sigaar aan, warempel, dat mag ook wel in de krant. Als buurvrouw Aaltje dat gezien heeft, is zij niet meer te houden. Wie weet of zij zoo direct niet onverwachts binnenloopt om het een of ander te leenen en dan tegelijk eens rond te kijken.
„Kom, ben je daar weer ? " — „Ja hoor". — „Nou, het is zeker wel wat meegevallen, je kijkt zoo vroolijk ? " — „Och, m'n lieve mensch, schei uit", zegt Douwe opgewonden, terwijl hij zijn pet over de knop van de kamerdeur hangt; „'k zal je alles vertellen. Wat is me dat een aardige man, en eenvoudig en hartelijk, als was 't m'n broer. O ja, om niet te vergeten, ik moest je van den Jonker de groeten doen. Wat heeft hij naar je gevraagd ! Hij zei, dat je een verstandige vrouw bent!" — Malle vent, houd nu toch op zoo door te slaan ! wat heb je hem dan allemaal wel niet verteld ? " — „Ik ? Wel niks, maar hij vroeg mij naar je. Ik deed hem vanzelf de groete — „Van mij ? " — „Ja, natuurlijk, dat hoort toch zoo ? " — „Nou, daar zal de Jonker wel erg mee ingenomen zijn geweest, zoo'n arme vrouw als ik ben". — „Zeker, was hij dat. Als je het maar eens gezien had. Hij bedankte mij en vroeg toen hoe wij het thuis hadden, en of wij d'r wel konden komen, en of het je wel eens te zwaar viel of dat wij altijd gemakkelijk de dingen opnamen, en toen heb ik hem alles verteld. Ook, dat ik wel eens wat moedeloos of verdrietig werd, maar dat jou altijd —
„Nou, maar wat kon den Jonker dat alles schelen ; hij had je daarom toch niet geroepen ? " — „Hij vroeg er naar, 't was precies alsof de man wist wat wij gisteravond besproken hebben. Toen hebben wij 't ook nog over het geloof gehad en over den Bijbel ; hij zei, dat het geloof hem iets moois toeleek voor wie het waarlijk had". — „Is 't waar ? Maar wat was nu toch eigenlijk de boodschap ; ik weet nu nog niets". — „Ja, dat komt nog ; ik kan alles niet ineens vertellen. Heb je ook nog wat te drinken ? "
— „Daar staat nog wat koude koffie ; maar ik zal wat water aan den kook brengen en dan zullen we vanavond nog eens 'n kopje thee drinken op den goeden afloop. Zie zoo, en nu verder". — ; , Och, och, vrouw, als je dat huis eens gezien had. Wat een gang ! En wat is daar alles glad en mooi! En wat een deuren ! En wat een fijne looper op den vloer ; ik kon niet hooren dat ik liep. Op 't laatst bracht de knecht mij in een kamer, waar alles zóó prachtig was, dat ik m'n oogen bijna uit het hoofd zag. Daar was de Jonker, die mij een stoel bood ; je weet wel, zoo'n groote, zachte, waar je zoo in wegzakt. Toen gaf hij mij een sigaar en vroeg mij naar ons huis en de kinderen, en hoe jou het maakten, en

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

JONKER VAN STERRENBURG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's