Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Geloofd zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, tot eene on verderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof, tot de zaligheid, die. bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. 1 Petrus 1 vers 3—5.

DE LEVENDE HOOP.
Tegenover leven staat dood. Tegenover levende hoop staat de hoop die dood is en versterft, die doode dingen tot inhoud heeft, welke vergaan.
Heel 't menschengeslacht wordt ons in de Schrift geteekend, als van nature „zonder hope" zijnde. Dat wil zeggen, de wereld heeft duizend dingen, waarop men hoopt en z'n betrouwen stelt voor heden en toekomst, maar 't zinkt alles weg, 't bezwijkt, 't stelt te leur, 't vergaat. Zoodat het telkens weer blijkt waarheid te zijn : de mensch van nature is „zonder hoop". En de verklaring is, dat de mensch zonder God en zonder Christus in de wereld is. Door de zonde van God vervreemd heeft de mensch alles verloren.
Gelukkig is de wereld nog geen hel. Maar als 't er weer op aankomt is de mensch zonder rustpunt. Als een vogel vliegt de mensch over de wijde wateren van de ellende-zee, zonder vastigheid te kunnen vinden voor 't hol van den voet. En zóó gaat het hopeloos naar een wis verderf.
Wel blijven de menschen hopen, ondanks alles wat teleurstelt. Maar 't refrein is altijd weer zonder hope in de wereld ! Zonder hope voor leven en sterven.
En dan spreekt ons tekstwoord, ontleend aan den 1sten Petrus-brief, van het genade-voorrecht voor de geloovigen, dat zij wedergeboren zijn tot een levende hope, die niet teleurstelt, maar. zaligheid en vreugd geeft voor leven en sterven.
Die hoop des christens is waard, dat zij door den Apostel wordt bezongen. „Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar Zijn groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop."
De christelijke hoop is onderscheiden van alle andere hoop, omdat het een hopen uit God is. 't Is datgene, wat door God in het leven gebracht wordt. En dat alleen is waarachtig. Al 't andere is, om der zonde wil, ijdel. Paulus ziet achter de hoop van de gemeente van Christus de daad van Gods barmhartigheid. God heeft uit genade opening gemaakt voor de levende hope. En als die hoop ontbreekt, hebben we nergens te zoeken dan daar, waar de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus het groote goed der genade heeft geopenbaard, n.l. in den opgestanen Heiland. Zie maar naar de Emmaüsgangers; of naar Maria Magdalena. Als Jezus, de opgestane, levende Heiland wég is, dan is alles weg. Want buiten Christus is het vleesch uit vleesch en vol ijdelheid; Die dan ook in het vleesch zaaien zullen verderfenis maaien, maar die in den Geest zaaien zullen het eeuwige leven beërven.
Uit de opstanding van Jezus Christus bloeit het leven van Gods kinderen op. Daar is de wortel van de levende hope, waaraan zij in den weg der wedergeboorte deel krijgen.
En dan gaat het om een erfenis. Niet om een erfenis op aarde, maar om een erfenis die in de hemelen bewaard wordt en ons niet ontgaan kan.
Het is een erfenis, zijnde een beschikking Gods, vastgelegd en voorgeschreven in het boek des levens. Het is een rechtmatig goed, dat den geloovige voor vast geschonken wordt in Christus Jezus.
Het ligt niet vast in de beschikking des menschen. Want wat menschen beloven, stelt teleur. Maar wat de Christen hoopt ligt vast in God ; in Zijn ver ordineering en schenking aan een arme zondaarsziel, uit louter genade, enkel en alleen om Christus' wil. En dat staat eeuwig vast!
Bergen mogen wijken, heuvelen wankelen — de goedertierenheid des Heeren wijkt niet, het verbond Zijns vredes wankelt niet.
God heeft dat verbond en dus ook de beschikking van de erfenis bevestigd in den dood en de opstanding van Jezus Christus. Wat de geloovigen hebben, hebben ze als iets bizonders. Het is iets wat de wereld niet bezit en niet kent. Daarom worden de geloovigen, die met levende hope vervuld mogen zijn, ook vreemdelingen en bijwoners genoemd. Ze zijn in de wereld, maar ze zijn niet van de wereld. Ze zijn hier, maar ze hooren hier niet thuis. Hun eigenlijk goed ligt buiten en boven deze wereld, waarnaar hun harte hunkert en hun ziele zoekt.
Daaraan moeten we telkens herinnerd worden.
De hope moet niet gesteld op de dingen die beneden zijn. De pinnen moeten hier ook niet te diep in den grond worden geslagen. De reizigers naar Sion moeten reizen met het aangezicht naar Jeruzalem, dat boven is.
De vreemdelingschap moet telkens gevoeld werden. Die hier leven voor de dingen die beneden zijn en die hier sterven tusschen het aardsche goed, hebben hun loon weg. Eeuwige teleurstelling zal hun deel zijn. Maar wanneer geleefd mag worden bij de erfenis die in den hemel bewaard wordt met een levende hoop in het harte, zal de vervulling straks met blijdschap zijn.
Want die erfenis is veilig en heerlijk.
Onverderfelijk — wordt ze genoemd. Hier wordt alles verdorven en geschonden, alles vernield en verwoest. Niets houdt hier stand.
Maar de schat van Sion is veilig in den hemel voor eiken vijand. Niets raakt haar aan om haar te schenden. Onverderfelijk is het goed dat in Christus Sion wacht in den hemel.
Onbevlekkelijk. Hier is alles bevuild, bezoedeld, bevlekt. Niets is rein en onbesmet. Niets ontkomt aan de macht van de zonde. Maar de schat van den christen, welke in Christus Jezus is begrepen en in den hemel bewaard wordt, straalt in ongerepte reinheid en wordt in heiligheid, zonder vlek en zonder rimpel, in den hemel bewaard als een eeuwige schat der zaligheid voor een iegelijk die gelooft.
Onverwelkelijk. Alles verliest hier z'n oorspronkelijke pracht. Alles wordt oud, vervalt, vermolmt, vergaat, verkwijnt en verdwijnt. Niets houdt z'n groei en z'n levenskracht. Het schoonste verwelkt als een bloem, gaat dood en valt af. Maar de schat van den Christen, die zich door genade geborgen mag weten in Christus, behoudt den glans en den gloed en de kracht van de eeuwige jeugd. Zij is altijd nieuw en wordt voor Gods kinderen bewaard in den hemel.
Zouden wij dan niet hopen, telkens weer ? De duistere machten der zonde verderven hier alles. De zonde bevlekt hier alles. De zonde doet hier alles vergaan. En het kan zoo wanhopig maken ! 't Kan alles zoo den bodem inslaan en moedeloos doen neerzitten.
En ziet — dan komt het Woord om den Christen te troosten, zeggende : „wedergeboren te zijn tot een levende hope, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden". Dat doet de gemeente des Heeren zingen :
„Geloofd zij God met diepst ontzag, Hij overlaadt ons dag aan dag Met Zijne gunstbewijzen.
Die God is ons een God van heil, Hij schenkt uit goedheid zonder peil Ons 't eeuwig zalig leven. Hij kan en wil en zal in nood. Zelfs bij het nad'ren van den dood. Volkomen uitkomst geven". (Ps. 68 : 10).
De oorsprong van die levende hope ligt in God. En wel in den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ook de God en Vader wil zijn van een arm zondaarsvolk en hen door Zijn Woord en Geest komt wederbaren tot een levende hope in en door de opstanding van Jezus Christus. Niet uit den mensch komen deze dingen, maar uit God wordt het als een genadegift ontvangen door een arme zondaarsziel, die mag leeren kennen, niet meer voor eigen rekening te staan, maar Christus te mogen bezitten als Borg en Middelaar.
En die levende hope is dan, opdat het harte des Christens zich zal leeren verheffen omhoog, om niet te zoeken de dingen die beneden op aarde zijn, maar de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand des Vaders. Hij heeft gezegd : „Ik ga heen om u plaats te bereiden en als Ik u plaats bereid zal hebben, zal Ik wederkomen en u opnemen in heerlijkheid, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen".
Zoo is het leven der hoop, met een blij vooruitzicht, om straks eeuwig bij den Heere te zijn, zonder zonde, zonder leed, zonder vlek en zonder rimpel, vervuld met hemelsche heerlijkheid. Die hoop kan alle leed verzachten en kan doen volharden ten einde toe.
„Gij maakt eerlang mij 't levenspad bekend Waarvan, in druk, 't vooruitzicht mij verheugde ;
Uw aangezicht, in gunst tot mij gewend, Schenkt mij in 't kort verzadiging van vreugde :
De lieflijkheên van 't zalig hemelleven Zal eeuwiglijk Uw rechterhand mij geven". (Psalm 16 : 6).
Dan zal onze hope niet moeten steunen op valsche troostgronden. Geen steunpilaren die uit ons zijn. We kunnen inmers de hoop toch niet op houden door iets uit en van ons zelf ! Dat kan de wereld niet; maar dat kunnen óok Gods kinderen niet. In ons ligt de grond der hope niet.
Maar nu staat er, dat het alles steunt in Gods beschikking, in Gods Verbond, in de erfenis door den Heere aan Zijn kinderen, in Christus, vermaakt en toegezegd. God Zelf zorgt daarbij voor de erfenis. Hij beschikt en beheert alles. Hij bewaart alles. Dat is de zekerheid, de veiligheid, ook de rijkdom van de zaligheid.
Van een verloren gaan van de erfenis is geen sprake. En nu komt als dubbele genade, dat de Heere niet alleen de erfenis bewaart, maar dat de Heere in het harte van Zijn kinderen ook de levende hope bewaart. De geloovigen worden in hun hoop gesterkt en bewaard. Dat heeft voortdurend plaats door de Vaderlijke zorg en liefde ; zoodat er een dubbele bewaring plaats heeft, zoowel betreffende de erfenis, als de hope in het harte der geloovigen. Want zoo staat er : „dat zij in de kracht Gods bewaard worden door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd".
De erfenis, door bloed verkregen, is in Jezus Christus veilig en bewaard en wordt straks geopenbaard.
Dat wordt tot bemoediging gezegd tot degenen die hier „in het lichaam des doods" zijn, die hier midden in den strijd zijn, die hier telkens moeten klagen : ik ellendig mensch.
Dat lichaam des doods, met de worstelingen van den ouden mensch, moet gekruisigd worden. Onze leden die op aarde zijn, moeten gedood worden. Dan mag ook gehoopt worden op de goedertierenheden des Heeren. En de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus beschaamt niet degenen, die op Hem hopen. Hij, Die het beloofd heeft, is getrouw. Die 't ook doen zal.
„Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort Elk hunner zal in 't zalig oord Van Sion, haast voor God verschijnen : Let, HEER der legerscharen, let Op mijn ootmoedig smeekgebed : Ai! laat mij niet van druk verkwijnen ; Leen mij een toegenegen oor,

(Psalm 84 vers 4).

Rotterdam

M. V. Grieken

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's