Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 19 : 2—4. De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. Ue dag aan den dag stort overvloediglijk sprake uit en de nacht aan den nacht toont wetenschap. Geene sprake en geene woorden zijn er, waar hunne stem niet wordt gehoord.

(Nadruk verboden).V.
Zoo is het dus de schepping des menschen als beelddrager Gods in den oorsprong, die ook na den val als eene ontvankelijkheid nawerkte, waardoor hij eene natuurlijke Godskennis bezit en bezitten blijft, ook al is onze val in misdaad en zonde zóó diep, dat de mensch bij tijd en wijle in zijne vijandschap tegen den levenden God uitbarst in opstand tegen zijne eigene natuur. De uitspattingen, waaraan het moderne Rusland zich overgeeft, de eeredienst van het Marxisme, van het Darwinisme, van wat men daar de wetenschap noemt, heel de stofvergoding en menschaanbidding, waarvoor het leeft, is in den diepsten grond als opstand tegen God ook opstand tegen de menschelijke natuur, tegen de eischen der ziel, die zich ten laatste zal wreken in een geweldigen ommekeer van al wat er wordt gebouwd en gewrocht. Wat de geschiedenis der Fransche revolutie geleerd heeft, is bezig zich te herhalen in geheel de Westersche menschheid. Haar cultuur is verrot, want zij heeft Hem uitgeworpen in haren eigenwaan, die deze cultuur ons geschonken heeft. Doch zoomin als de luipaard zijne vlekken of de Moorman zijn huid veranderen kan, zoo min kan de mensch ophouden een schepsel te zijn. En telkenmale als de verhevenheid der natuur, hare grootschheid en majestueuse schoonheid spreken tot de menschenziel, worden niet slechts zijne aesthetisehe gevoelens geroerd, maar spreekt ook het religieuse grondgevoel in het menschelijk bewustzijn en wordt de Naam gestameld van den Almachtige, die niet slechts door Zijne almogendheid, maar ook door Zijne wijsheid Zijn scheppingswerk volbrengt. En tot aanbidding wordt dan de mensch gestemd, tot een diep besef van afhankelijkheid tegenover Hem, die niet slechts alle dingen roept, maar ook als Hij ze geroepen heeft, draagt door het Woord Zijner kracht.
De hemelen verkondigen de geweldige mogendheid Gods, zijn de herauten Zijner glorie. Zij spreken den mensch van Gods oneindig Wezen, zijn daarvan als de symbolen door hetgeen zij te aanschouwen ons geven. Moge het al waarheid zijn, dat zij, hoewel de menschen het getal der sterren slechts bij benadering meenen te kunnen aangeven, toch als een wereld van schepselen eindig moeten wezen, zij wijzen toch het menschelijk rede-bewustzijn naar de oneindigheid heen van Hem, die eer de bergen geboren waren en de aarde en de Wereld voortgebracht was, van eeuwigheid tot eeuwigheid God is. En omdat zich in de hemelen daarboven ons niet de willekeur en de regelloosheid en de wetteloosheid van een chaotisch bestaan, maar de vaste orde voor ons stelt, prediken zij zichtbaarlijk Gods wondere wijsheid, daar Hij Zijn eeuwige denken in de hemelen ontvouwt. Jesaja werd door dien indruk overweldigd en vroeg, verwonderd door hetgeen zijn oog Aanschouwde : wie heeft van de hemelen met de span de maat genomen en wie heeft den Geest des Heeren bestierd en Hem als zijn Raadsman onderwezen en Hem wetenschap geleerd en Hem bekend gemaakt den weg des veelvoudigen verstands ? De hemelen vertoonen het beeld eener ongebroken wetmatigheid. Zoo heeft dan ook Mozes van de sterrenwereld boven ons reeds getuigd, dat de lichten in het uitspansel des hemels niet slechts scheiding maken tusschen dag en nacht, maar ook dat zij zijn „tot teekenen en tot gezette tijden en tot dagen en jaren". Van oude tijden af is door alle volken, inzonderheid ook door Gods volk, die onwrikbaar vaste orde des hemels gekend niet slechts, maar als Gods onveranderlijke ordinantie gewaardeerd en met het woord „verbond" zelfs aangewezen. Zoo heeft Jeremia de hemelsche orde boven hem en de beteekenis, die zij heeft voor deze aarde en het leven op deze aarde omschreven als „een verbond van den dag" en „een verbond van den nacht", dat nimmer kan worden vernietigd. En de Heere zweert daarbij door te zeggen: „Indien mijn verbond niet is van dag en nacht, indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb". Deze vaste, onwankelbare orde der natuur is voor meer dan één Godsman als een onderpand en een teeken, waarop zij zich beroepen om de onwankelbaarheid van het genadeverbond te bevestigen. Omdat de ordeningen des hemels voor het leven en voor de bestaansvoorwaarden des menschen zulk eene albeheerschende functie hebben, is hare wetmatigheid van zoo groot belang en hebben zij in het godsdienstig leven ook van alle volkeren zonder onderscheid, een grooten rol gespeeld. Steeds heeft de mensch van nature reeds door den indruk, dien de hemelsche orde op zijn bewustzijn maakte, er de mogendheid en wijsheid der godheid In bewonderd. Overal werden de menschen er door tot aanbidding gestemd, al was het dan ook dat zij, naar het oordeel des apostels, verijdeld werden in hunne overleggingen en hun onverstandig hart verduisterd werd. Zich uitgevende voor wijzen werden zij dwaas, zoodat zij de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderden in de gelijkenis eens beelds. Ook de zon, de maan en de sterren des hemels hebben zij zich als verpersoonlijkte godheden voorgesteld, zoodat de Heere tot Zijn volk heeft moeten zeggen : dat gij ook uwe oogen niet opheft naar den hemel en aanziet de zon en de maan en de sterren, des hemels gansche heir, en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt en hen dient. De Heere, zoo wordt er bij gezegd, heeft deze aan alle volken onder den ganschen hemel uitgedeeld (Deut. 4 vers 19). De volkeren buiten het licht Zijner bijzondere openbaring, waren als op deze eerediensten in onderscheiding van Israël, aangewezen. De indrukken der natuur, gelijk deze van den hemel uitgaan op de kinderen der menschen, wekten godsdienstige gewaarwordingen op. En al kenden zij dan niet den Heere, die Israël had aangenomen en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd had, iets van de mogendheid van dien God was er toch in deze hemelsche schepping, waardoor ziij werden ontroerd tot eene aanbidding van hetgeen in de schepselen sprak van een al het menschelijke te boven gaand goddelijk Wezen.
Zoo beluisterden de menschen natuurlijkerwijze van de vroegste tijden af de sprake van Gods heerlijkheid, aanschouwden zij des Scheppers majesteit in de diepten der hemelen, lazen zij een Godswoord, met vlammend schrift geschreven in het nachtelijk firmament of in den blauwen hemel, gedragen door de stroomen van het licht der zon. Zoo werd hun de oneindigheid van Gods Wezen geopenbaard, de wondere wijsheid van Gods eeuwig denken, terwijl de vaste, onwankelbare orde des hemels het bewustzijn wekte der onveranderlijkheid Gods. Zoo zong de Psalmist, als hij Gods scheppende daden heeft opgesomd en alle inwoners der wereld heeft opgeroepen om voor Hem te schrikken, van den raad des Heeren, die in eeuwigheid bestaat (Psalm 33 vers 11). De Spreukendichter stelt tegenover de vele gedachten der menschen des Heeren raad, die bestaan zal (Spr. 19 vers 21), en Jesaja vraagt, als hij de politieke geschiedenis zijner dagen bespreekt: wie zal het breken, als de Heere der heirscharen het in Zijn Raad heeft besloten ? (Jes. 14 vers 27). Over heel het wereldproces strekt zich deze onveranderlijkheid van Gods bestel uit in de geschiedbeschouwing van dezen profeet, want het volk moet gedenken der vorige dingen van oude tijden af, dat Ik God ben en er is geen God meer en er is niet gelijk Ik, die van den beginne aan verkondigt het einde en van ouds af die dingen, die nog niet geschied zijn, die zegt: mijn Raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen (Jes. 46 vers 9, 10). En zoo wordt die onveranderlijkheid Gods, die in de ordeningen des hemels spreekt, een onderpand voor de redding des volks uit alle oordeelen over zijne zonde, „want Ik, de Heere", zoo zegt Maleachi 3 vers 6, „worde niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs ! niet verteerd".
Het blijkt uit dit alles onmiskenbaar, dat de natuurlijke kennis Gods, zooals zij door het natuurlijk bewustzijn ontdekt wordt in aanschouwing der hemelen, de algemeene voorwaarde vormt, die verondersteld moet bij de bijzondere werking van Gods Heiligen Geest, als Hij het volk Gods een dieperen blik gunt in de ontfermende liefde van Zijn Vaderhart. Ja, er blijkt uit, dat in Gods Woord het natuurlijke steeds verondersteld, wordt, gelijk Zijne wederbarende daden zich uitstrekken tot een mensch, zooals deze van nature verwacht kan worden te bestaan.
De natuurlijke mensch ontvangt uit de wonder-schoone schepping des hemels indrukken van Gods majesteit en heerlijkheid, van Zijne oneindige mogendheid, van Zijne diepe goddelijke wijsheid, van Zijne onmetelijkheid en onbegrijpelijkheid en niet minder ook van Zijne eeuwigheid en onveranderlijkheid. Wanneer de Psalmdichter dan ook zingt van de hemelen, die Gods eere vertellen, dan ligt in dat eenvoudig getuigenis zoo veel opgesloten, waaruit verklaard kan worden eene ontwikkeling van de wetenschap en van de veronderstellingen, waarvan zij uitgaat en zonder welke er van geene wetenschap in eigenlijken zin sprake kan zijn. Immers de wetenschap, die zulk een wonder rijk cultuurbezit vertegenwoordigt, die heel het aanzien van het menschelijk leven in den loop der eeuwen zoo grondig heeft veranderd, zou niet geboren zijn, indien niet aan het menschelijk bewustzijn het besef der wetmatigheid was ingegrift. En het is met name het religieuse leven, met zijn visie op het eeuwige en onveranderlijke Gods, waardoor de menschelijke geest als verheven is geworden boven deze steeds wordende, daarom ook steeds veranderende wereld der verschijnselen, waarin wij verkeeren. De geweldige indruk van Gods majesteit, zooals zij in de hemelen met name zich voor het natuurlijk bewustzijn des menschen openbaart, heeft in de menschelijke ziel het besef van het eeuwige, boventijdelijke, onveranderlijke, wakker geroepen, en het bewustzijn gegrond der wetmatigheid, dat door de wetenschap in al hare onderzoekingen steeds wordt voorondersteld. Zij toch streeft naar de kennis van het wetmatige, opdat zij uit het complex der oorzaken de noodzakelijke gevolgen zal kunnen profeteeren.
Zoo heeft er voor de menschheid in het feit, dat zij Gods wondere sprake in de hemelen beluisteren moest, de machtige prikkel gelegen tot een wetenschappelijk doorgronden van den samenhang der dingen. Het bewustzijn van het eeuwige begeleidde haar op den weg tot verklaring van het eindige. En zoo is het dan ook opmerkenswaardig, hoe zelfs in de wijsbegeerte van oud Griekenland dat eeuwige en onveranderlijke, dat door het religieus bewustzijn geopenbaard is geworden aan den mensch, in zijne volstrekte tegenstelling met het veranderlijke, dat de wereld ons als in een schouwtooneel van oogenblik te aanschouwen geeft, de bron werd van een wijsgeerig streven om dit staag veranderend aardsche tot een schijn te vervlakken, waaraan alle wezensbestand ontbreken zou.
Het is dus die Godskennis, die de mensch van nature reeds ontvangt uit de aanschouwing van Gods hemelen, die de ontplooiing van de wetenschap heeft mogelijk gemaakt. Het religieuse leven, dat den mensch van nature eigen is, dat de Heere in hem voedt door de aanschouwing Zijner scheppende daden in den hemel boven, is dus voor de gansche cultuurontwikkeling der menschheid van het grootste gewicht. Zonder deze onderkenning van Gods eeuwig Wezen zou de menschelijke rede de voorwaarden missen, die vervuld moeten zijn, zal een wetenschap mogelijk wezen. En de ervaring leert dan ook, dat waarde mensch, door de opgeblazenheid zijner eigen wijsheid, langs den weg eener valsche redeneering komt tot de ontkenning van het eeuwige, er slechts een terugzinken overblijft in een materialistisch geloof. Dit bevat de kiemen in zich voor de slooping van den arbeid der cultuur, die zich uitstrekt over eene geschiedenis van eeuwen, van vele tientallen geslachten, die hunne krachten hebben ingespannen voor den opbouw van hetgeen nu als cultuur-goed wordt gewaardeerd. De Russische God-loosheid met haren eeredienst van Marx is het waarschuwend voorbeeld, dat ons leeren kan, hoe diep de volkeren wegzinken in bruut materialistisch leven, wanneer het eeuwige licht over hen is ondergegaan. Maar omdat de hemelen toch immfer Gods eere verkondigen en de menschenziel toch hunne sprake zal moéten verstaan, zal de ervaring leeren, dat als de geesel over den gruwel der zonde, die de volkeren bedreven, zal zijn opgeheven, het oor weder opengaat en de honger naar het eeuwige weder ontwaakt. Als zij zullen ervaren, dat de spijze, waarom zij werken, niet verzadigen kan, dan zal de roes der God-loosheid optrekken als de nevelen voor de zon van het Goddelijk aangezicht. De hemelen vertellen Gods eere en de arme dwaze mensch zal dien jubel weder hooren en weder vragen naar den God zijns heils.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's