Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

FEITEN EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

FEITEN EN MAATSCHAPPIJ

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

FEITEN EN CIJFERS.
De verzekeringswetgeving — wij zouden voor het woord verzekering liever een ander woord gebruikt zien —, staat in den laatsten tijd in het centrum der belangstelling van ons volk.
Van deze wetgeving en van wat daarmede samenhangt, maken velen zich een wonderlijke voorstelling.
Een deel van ons volk is van oordeel, dat uit hoofde van de crisismoeilijkheden de tijd gekomen is dat het Rijk de lasten, die voor de sociale wetten te betalen zijn, geheel of gedeeltelijk voor zijne rekening neemt.
Een ander deel der bevolking is zelfs van meening, dat, wanneer de Regeering er maar toe zou willen overgaan om de sociale wetten in te trekken, de crisis voor een groot gedeelte zou zijn opgelost, want het zijn juist de premies — zoo redeneeren deze menschen — die betaald moeten worden, die op ondragelijke wijze de lasten verzwaren, welke b.v. op landbouw en nijverheid drukken.
Weer een ander deel der burgerij acht de voorzieningen, die getroffen zijn bij ongevallen, ziekte, invaliditeit en ouderdom, in strijd met de Schrift. Bovendien zijn de uitkeeringen, die de belanghebbenden ontvangen, zóó gering en heeft de sociale wetgeving zóó weinig te beteekenen, dat het de plicht van de Overheid is om onverwijld al die wetten op te ruimen.
Over de principieele zijde van de verzekeringswetgeving spreken wij ditmaal niet. Wij laten deze thans rusten. Reeds bij verschillende gelegenheden werd daarover in ons blad gehandeld. Voor het oogenblik is het ons te doen om een paar opmerkingen te maken over de wetgeving zelve.
In de eerste plaats is het van belang de aandacht te vestigen op den omvang der verzekeringswetten en op hare beteekenis voor ons volk.
Uit een door dr. H. W. Groeneveld opgezette berekening in d e Sociale Verzekeringsgids van Mei van dit jaar blijkt, dat aan uitkeeringen krachtens de Ongevallenwet, de Land-en Tuinbouwongevallenwet, de Invaliditeitswet en de Ziektewet thans per jaar wordt uitgekeerd ƒ 66.200.000.—, zegge zes en zestig millioen twee ton.
Voorts wordt naar den stand van 1 April 1.1. per jaar aan invaliditeits-, ouderdoms-, weduwen-en weezenrenten betaald het kapitale bedrag van ƒ 24.920.000.—, d.i. bijna 25 millioen gulden elk jaar.
Moesten deze gelden uit 's Rijks kas worden verstrekt, bij een stand van 's lands geldmiddelen, welke er op wijst dat voor 't volgende jaar een tekort op de begrooting wordt verwacht van ruim 100 millioen gulden, dan kan ieder begrijpen, dat, wanneer de sociale wetten niet bestonden en de fondsen niet aanwezig v/aren om daaruit de uitkeeringen te doen, van eene voorziening in de nooden bij ongevallen, ziekte, invaliditeit en ouderdom niets zou terecht komen, aan financieele hulp ten behoeve van landbouw en nijverheid niet zou kunnen worden gedacht en de armenkassen zoodanig zouden worden overbelast, dat het faillissement van vele gemeenten, evenals dit bij tal van gemeenten in het buitenland reeds het geval is, voor de deur zou staan.
Nederland stond dan aan den rand van den chaos.
Van hoe groote beteekenis b.v. de werking van de Invaliditeitswet is, stelt het Verslag van de Rijksverzekeringsbank over 't jaar 1930 in een helder licht.
In dat Verslag leest men :
Uit een door den Verzekeringsraad ingesteld onderzoek is gebleken, dat van de in sanatoria behandelde lijders aan long tuberculose 1 jaar na het eindigen der behandeling 62, 4%, 2 jaar na die eindiging 65, 7%, en 3 jaar daarna 65, 6% hetzelfde loon verdienden als vóór de behandeling en respectievelijk 12%, 7% en 8 2% minder dan vóór de behandeling. Respectievelijk waren 2%, 2, 1% en 2% der behandelden overleden. Van hen, die werkten, verrichtten 58, 3% na 1 jaar, 63, 2% na 2 jaar en 61, 4% na 3 jaar hetzelfde v/erk, terwijl respectievelijk 19, 3%, 13, 4% en 17, 5% ander werk verrichtten".
Van al deze cijfers en feiten verneemt men intusschen nooit iets uit den mond van ben, die ons volk willen voorlichten en die als hoogste wijsheid verkondigen, dat de sociale wetten uit den booze zijn, dat ze niet aan haar doel beantwoorden en voor de bevolking van geen beteekenis zijn.
Dan deed de heer Amelink in de Tweede Kamer eenige dagen geleden een heel ander geluid hooren, toen de Antirevolutionaire afgevaardigde, met de bovengenoemde cijfers voor oogen en herinnerende aan het feit, dat sedert de inwerkingtreding der Invaliditeitswet in 41999 gevallen geneeskundige behandeling of verpleging door de Raden van Arbeid werd toegestaan, zeide : „Wij danken God, dat Hij ons in de sociale verzekering zulk een grooten zegen heeft bereid, waardoor zoo ontzaglijk veel leed wordt gelenigd en zooveel zorg wordt weggenomen en waardoor een groot stuk van onze volkskracht intact wordt gehouden, dat anders verloren ging".
In de tweede plaats dient gewezen te worden op de lasten, welke de sociale wetten op de bedrijven leggen. Die lasten — en wij ontkennen dit in geenen deele — drukken in de tegenwoordige tijdsomstandigheden op menigeen zeer zwaar. Doch dit geldt niet alleen van de lasten, voortvloeiende uit de sociale verzekeringen, maar van alle lasten, welke in deze tijden op ondernemingen en bedrijven zijn of worden gelegd, b. v. de personeele belasting, de grondbelasting, de straatbelasting, de waterschaps-en polderlasten en welke lasten al niet meer, die echter allen dit gemeen hebben, dat ze veel zwaarder op de bedrijven en ondernemingen drukken, dan de lasten die voortvloeien uit de sociale wetten
Een voorbeeld om dit duidelijk te maken, geeft de Bedrijfsvereeniging „Het Platteland". Bij die Bedrijfsvereeniging waren — en daaraan herinnerde de heer Schouten onlangs in de Tweede Kamer — uit de zuivere veestreken in de provincies Noord-en Zuid-Holland en Utrecht in 1930 verzekerd 1791 werkgevers voor totaal ƒ 1.963.542.— loon. Dat is gemiddeld per werkgever ƒ1091.—, wat aan lasten voor de sociale wetten gemiddeld per werkgever ten hoogste ƒ 70.— beteekent. Bij een gemiddelde oppervlakte per boerderij van 15 H.A. bedraagt deze last dus nog geen ƒ 5.— per H.A., terwijl de waterschaps-en polderlasten voor velen een bedrag van ƒ20.— per H.A. ver te boven gaan.
Uit dit voorbeeld blijkt dus, dat de lasten, die op de bedrijven en ondernemingen als gevolg van de verzekeringswetten rusten, heel wat lager zijn dan de uitgaven, welke de waterschaps-en polderlasten op de bedrijven leggen.
Dit feit nu vaststaande, is het onverklaarbaar, waarom al maar wordt aangedrongen op overname van de sociale lasten door den Staat en nimmer wordt gevraagd om b.v. de waterschaps-en polderlasten voor Rijksrekening te nemen.
Voor deze laatste vraag zou toch meer grond zijn, dan voor den aandrang betreffende de betaling der premies.
Bij de beoordeeling van de lasten, welke de sociale wetten op de bedrijven leggen, behoort voorts nog op twee dingen gelet te worden. Vooreerst, dat de premies, die betaald moeten worden, een stuk van de loonregeling der arbeiders zijn, zoodat de werkgevers eigenlijk niet anders doen dan loon betalen in den vorm van premies, en verder, dat de steunmaatregelen, welke de regeering in den laatsten tijd b.v. ten behoeve van den landbouw treft, ongetwijfeld van heel wat meer beteekenis zijn, dan de lasten, die door de verzekering op de bedrijven en ondernemingen worden gelegd. Daarom moeten de bedrijven en ondernemingen zoo gefinancierd kunnen worden, dat daaruit de premies kunnen worden opgebracht.
Terecht merkte de heer Schouten in zijn Kamerrede op, dat, wanneer de sociale verzekeringen eens niet bestonden, voor vele werkgevers herhaaldelijk het pijnlijke conflict zou ontstaan tusschen hunne moreele verplichtingen ten aanzien van iemand in hun dienst, die getroffen werd door een ongeval, invaliditeit of ziekte, èn de financieele mogelijkheid van ieder hunner, van den individueelen werkgever, om aan die verplichtingen te voldoen.
Dit is zoó klaar en zoo duidelijk, dat alleen gebrek aan kennis van deze dingen oorzaak moet zijn voor het uitspreken van het oordeel, dat de sociale wetten voor de bevolking van geen beteekenis zijn.
De cijfers en feiten, die wij hierboven saven, spreken van het tegendeel.
De verzekeringswetten hebben voor de instandhouding van de volkskracht groote beteekenis en lenigen den nood van velen.
Daarom is de verzekeringswetgeving een 2egen voor ons volk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juni 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

FEITEN EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juni 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's