Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Ik zal hun eenerlei hart geven en zal eenen nieuwen geest in het binnenste van u geven ; en Ik zal het steenen hart uit hun vleesch wegnemen en zal hun een vleeschen hart geven, opdat zij wandelen in Mijne inzettingen, en Mijne rechten bewaren en ze doen; en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn.

LEVENSVERNIEUWING.
God wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. Dat woord, door den apostel Petrus eenmaal geschreven, ziet men telkens wederom bevestigd. Ook in ons teksthoofdstuk blijkt de waarheid er van zoo klaarheid er van zoo klaar. Ezechiël was door den Heere gezonden om aan Babels stroomen de ballingen te onderwijzen. Op welke wondere wijze dat geschiedde, blijkt duidelijk uit de verzen, die aan onze tekstverzen voorafgaan. Daar staat geschreven, dat de Geest hem ophief en bracht tot de Oostpoort van het huis des Heeren te Jeruzalem. Aan de deur der poort waren 25 mannen, en in het midden van hen zag hij de vorsten Jaazanja en Pelatja. En de Heere zeide tot hem : „Menschenkind ! deze zijn de mannen, die ongerechtigheid bedenken, en die kwaden raad raden in deze stad. Daarom profeteer tegen hen ; profeteer, o Menschenkind". En als de Geest des Heeren op hem valt, dan kondigt hij dien mannen, die zoo hoovaardig zijn en meenen, dat zij zooveel beter zijn dan degenen, die naar Babels stroomen verbannen zijn, het oordeel aan. Vreeselijk zal hun straf zijn. En wat het lot is van die hoovaardigen, laat de Heere terstond reeds zien. Zie, als Ezechiël het Woord Gods verkondigd heeft, stierf plotseling Pelatja, een der beide vorsten, die daar stonden aan de poort te midden van de 25 mannen.
De profeet was ontroerd toen hij dat zag en viel neder op zijn aangezicht. Bevreesd was hij, dat de Heere gansch een voleinding zou maken met het overblijfsel van Israël. Maar de Heere toonde hem dat hij dat niet doen zou. Hij moge de hoovaardigen wederstaan, den nederigen geeft Hij genade. Voor het overblijfsel van Israël aan Babels stroomen klonk de rijke belofte : Ik zal het steenen hart uit hun vleesch wegnemen, en zal hun een vleeschen hart geven.
Het volk van Israël had dus een steenen hart. En niet alleen dat volk in dien tijd, neen, ook wij hebben van nature een steenen hart.
Wat wordt daarmede bedoeld ?
Een steenen hart is een koud, een hard en een dood hart. Ons hart is van nature een koud hart. Dat wil niet zeggen, dat er geen warmte, geen liefde in is. O neen, wij kunnen vervuld zijn met liefde jegens degenen, die ons omringen. Wij kunnen opgaan in ons werk, strijden voor Kerkhervorming en een betere maatschappij, terwijl ons hart koud is voor den Heere.
Ja, dat is ons hart van nature. Het is niet brandende zooals dat der Emmaüsgangers, toen Christus tot hen sprak. Er stijgt geen loflied ter aanbidding des Heeren uit op. Het heeft geen vermaak naar den inwendigen mensch in de wet Gods. Wij hebben dikwerf overal tijd voor, behalve voor den Heere. Er is overal plaats voor, behalve voor God en Zijn dienst. En dat steenen hart is niet enkel koud, het is ook zoo hard. Zóó hard, dat het door de ontzettendste oordeelen, evenmin als door de rijkste zegeningen, niet wordt vermurwd. Wij zien dat duidelijk aan het volk van Israël. Maar ook in onze dagen wordt het bewaarheid. Wij hebben jaren achter ons, dat wij rijk gezegend werden ; en thans is de Heere met Zijn oordeelen op aarde. Leeren de menschen nu gerechtigheid ? Wie zou het durven zeggen. Neen, als het van ons harde hart moet komen, dan wordt 't nooit vermurwd.
Het is ook een steenen hart, dat dood is. Dood in zonden en misdaden. Hoe vreeselijk is die toestand. Nu kunnen wij een steen wel polijsten en glad maken, en zoo kunnen wij een mensch ook wel beschaven, maar zijn steenen hart uit zijn vleesch weg nemen, dat vermogen wij niet.
Gelukkig, dat wat bij den mensch onmogelijk is, mogelijk is bij den Heere. Wanneer Hij wederbarend in den mensch werkt, dan wordt het steenen hart weggenomen en ontvangt hij een vleeschen hart. Een hart, waarin het liefdevuur wordt ontvonkt voor den Heere. Een hart dat, door den Heere geopend, leert acht geven op hetgeen er door den Heere gesproken wordt. Een hart dat levend gemaakt is en nu zichzelf als verloren leert kennen en de zaligheid buiten zichzelf in Christus leert zoeken.
En nu zegt de Heere : IK zal het steenen hart uit hun vleesch wegnemen en hun een vleeschen hart geven.
Welk een goedertierenheid. Wat een wonder van genade. Wat was het rechtvaardig geweest, wanneer de Heere hen aan zichzelf overgelaten had. Nooit zouden zij om een nieuw hart gevraagd hebben. Maar de Heere is altoos de Eerste. Hij heeft den weg tot verlossing uitgedacht. Hij heeft Zijn Zoon overgegeven, opdat Hij vleeschen harten kon schenken. Niemand der menschenkinderen is ook bij machte om het zichzelf of een ander te geven. Wij kunnen het ook niet koopen. Veel is er op deze wereld te koop. Maar geen vleeschen hart. Dat kan de Heere alleen geven. Dat wil Hij geven zonder prijs, zonder geld, uit genade, om Christus' wille.
Maar daar is de belofte, in ons tekstvers genoemd, nog niet mee uitgeput. De Heere beloofde ook éénerlei hart te geven.
Eénerlei hart.
Wat wordt daarmee bedoeld ? Dat is een hart, dat lust heeft om den Heere te vreezen en waarin ook de liefde tot den naaste is ontvonkt. Van nature is er dat niet in ons hart. Wat een twist en twee met Israël in de ballingschap. Wat een haat en nijd.
Maar nu belooft de Heere ons éénerlei hart te geven, zoodat zij tezamen eensgeestes zouden zijn en den Heere zouden dienen. Dat wil niet zeggen, dat er geen onderscheid en verschil van inzicht zou zijn. Zeer zeker. Maar in hetgeen, waar het op aankwam, waren zij één van hart.
Maar is dat nu zoo'n rijke belofte ?
Is het zoo'n voorrecht, als het steenen hart wordt weggenomen en de mensch een vleeschen hart krijgt ?
De natuurlijke mensch wil er niet van weten. Hij vindt het geen winst, maar verlies. Hij moet dan zooveel dingen opgeven, die hem lief zijn. En zeer zeker, wanneer de Heere het steenen hart wegneemt en het vleeschen hart geeft, komt er een machtige verandering. Wat zijn lust was, wordt zijn last, en omgekeerd, wat hij haatte, wordt zijn begeerte. Hij verliest zeker wat.
Maar wat is dat ?
Hetgeen hem reeds hier diep ongelukkig maakt en hem eenmaal in de eeuwige ellende zou gestort hebben. En in de plaats daarvan krijgt hij een vleeschen hart, waar mede hij leert gelooven tot zaligheid.
Maar is die belofte aan den profeet Ezechiël nu vervuld ? Zeer zeker. Denk maar aan den terugkeer naar Jeruzalem. Zie hen daar met eenerlei hart bouwen aan den tempel en Jeruzalems muren. Daar was een kern, voor wie de oordeelen Gods tot zegen waren geworden en die in de plaats van een steenen, een vleeschen hart hadden gekregen.
Denk ook aan den tijd van Christus' omwandeling op aarde. Maar bovenal aan de eerste Christengemeente. Een schare van 3000 menschen ontvingen een vleeschen hart. Hoe hadden zij eenerlei hart. Hoe hadden zij alle dingen gemeen en waren zij volhardende in de leer der apostelen en in de breking des broods. Wat was Christus hun dierbaar.
En die belofte wordt ook in onze dagen nog vervuld. De vraag is, of ook wij een vleeschen hart hebben. Laat ons bedenken, dat het niet genoeg is, of wij godsdienstig zijn en zeer trouw onze plichten nakomen. Dat wordt ook gevonden bij een steenen hart. Ook de Farizeërs, ook de rijke jongeling, deden dat. En toch hadden zij geen vleeschen hart. Neen, waar dat gevonden wordt, wordt Gods verborgen omgang gezocht, is het oog voor het Koninkrijk Gods geopend en is er geen rust, voordat op goeden grond mag worden gezegd, dat men het eigendom is van Jezus Christus.
Laat ons onszelf onderzoeken of wij in het geloof zijn.
En waartoe neemt de Heere het steenen hart weg en geeft Hij een vleeschen hart ?
De Heere heeft het tot den profeet gezegd. Hij sprak aldus : opdat zij wandelen in Mijne inzettingen en Mijne rechten bewaren en ze doen.
Dat is dus het doel der hartsvernieuwing.
Want zonder de wegneming van het steenen hart en de gave van het vleeschen hart, wandelt de mensch niet in Gods wegen en is het zijn lust niet om den Heere te vreezen. De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. De vogelen verheerlijken hun Maker in hun lied. En de mensch ? Van hem moet de Heere klagen : een os kent zijnen bezitter, en een ezel de krib zijns heeren; maar Israël heeft geen kennis : Mijn volk verstaat niet.
En toch zal er reeds hier op aarde en eenmaal volkomen in den hemel een volk zijn, dat de deugden des Heeren verkondigt. Bij monde van den profeet Jesaja zegt de Heere : dit volk heb Ik Mij geformeerd. Zij zullen Mijnen lof vertellen. Dat is ook het doel der hartsvernieuwing. Maar dat toch niet alléén. De naam van den Christus is Zaligmaker. Zal Zijn volk zalig worden, dan is niet enkel noodig dat de schuld wordt verzoend, maar ook het hart wordt veranderd, opdat er een wandelen zij in de inzettingen des Heeren. Want dat maakt toch den mensch alleen gelukkig. De dienst der zonde, het wandelen naar het goeddunken des harten, maakt den mensch diep ongelukkig. De goddeloozen hebben geen vrede. Maar daartegenover staat wat David eenmaal zong :. Wat vree heeft elk, die Uwe wet bemint. Zij zullen aan geen hinderpaal zich stooten. Ik, Heer', die al mijn blijdschap in U vind Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenooten. 'k Doe Uw geboön oprecht en welgezind ; Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.
En Paulus schrijft aan de gemeente van Rome : ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch. Ook David getuigt: ik heb vermaak in Uwe wet. Dat wandelen in Gods inzettingen maakt den mensch gelukkig. Wie er iets van kent, moet tot zijn smart belijden, dat hij nog zoo telkens afwijkt. Zijn lust is het echter om met heel zijn hart te wandelen in des Heeren inzettingen. Daartoe heeft hij noodig zoo telkens te smeeken :
Neig mijn hart en voeg het saam Tot de vrees van Uwen Naam.
Maar de Heere heeft met de hartsvernieuwing ook op het oog, dat de Zijnen Zijne rechten zullen bewaren en doen.
Wat wordt dat weinig gevonden. Wij leven in een tijd, waarin de menschen telkens hun eischen luider laten hooren. De menigte wordt opgeroepen om op te komen voor de rechten van den mensch.
Voor de rechten Gods heeft men geen oog. Dat geschiedt alleen als het steenen hart wordt weggenomen en het vleeschen hart wordt geschonken. De mensch krijgt dan een oog voor de rechten Gods. Het is, al is het met zooveel vallen en opstaan, zijn lust om deze te bewaren, zooals Maria de tot haar gesproken woorden bewaarde in haar hart. Het is ook zijn begeerte geworden om die te dóen. Hij heeft er niet genoeg aan, dat hij een hoorder des Woords is. Hij verlangt een dader des Woords te dat de Heere hem zal leeren naar Zijn wil te handelen.
Welk een troost, dat de Heere dat doen wil.
Welk een rijke gave ligt er in die hartsvernieuwing. Ja, welk een zegen daaruit voortvloeit, lezen wij aan het slot van ons tekstvers. Daar zegt de Heere : „En zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn".
In het hart van Ruth was een verlangen één te zijn met het volk, waartoe ook Naomi behoorde, en dien God tot haar deel te hebben, die ook de God van haar schoonmoeder was. Vandaar riep zij tot haar schoonmoeder : val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keeren ; want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten ; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.
De koningin van Scheba mocht de knechten van Salomo gelukkig prijzen, omdat zij geduriglijk voor Gods aangezicht stonden en Zijn wijsheid hoorden. Er is echter geen grooter geluk dan tot 's Heeren volk te behooren en het eigendom te zijn van Jezus Christus.
Wat is dat een wonder, daartoe te mogen hooren. Met voorbijgaan van zooveel anderen, een vleeschen hart te hebben ontvangen en nu met al Gods kinderen Zijn volk te zijn, dat Hij beschermt en bewaart en leidt en wien Hij een God is, die nooit laat varen de werken Zijner handen, maar alle dingen doet medewerken ten goede.
Voortdurend ervaren zij het, dat het waar is wat David zong :
Geen vader sloeg met grooter mededoogen Op teeder kroost ooit zijn ontfermend' oogen Dan Isrels Heer, op ieder die Hem vreest.
Welk een rijke belofte gaf de Heere door middel van Ezechiël aan Zijn volk. Maar met welk een belofte komt Hij ook nog tot ons. De ernstige vraag is, of wij reeds een vleeschen hart hebben ontvangen ? Of er bij ons reeds lust is in het wandelen in des Heeren inzettingen en het bewaren en doen van des Heeren rechten. De boom wordt aan zijn vruchten gekend. Zoo ook ons hart. Waar God weder barend werkt en uit vrije genade het vleeschen hart schenkt, daar wordt het openbaar in handel en wandel en wordt het de lust den Heere te zoeken en te dienen.
Wat zal het wezen, als wij op zoo groote zaligheid geen acht geven. Laat ons bedenken, dat op deze rijke belofte, waarover v/ij handelden, terstond deze vreeselijke bedreiging volgt: maar welker hart het hart hunner verfoeiselen en gruwelen nawandelt, derzelver weg zal Ik op hun hoofd geven, spreekt de Heere Heere.
Vlucht daarom, waar gij nog in het heden der genade zijt, tot Christus, opdat het stugge hart gebroken wordt.
Maar als wij iets kennen van dat aanloopen van den Heere om een vleeschen hart, als wij ons telkens aanklagen bij den Heere over onze hardheid en koudheid en onreinheid, dan zijn wij, al beseffen wij 't niet, toch benijdenswaardig. Dan is toch ons hart verbroken.
Veracht den dag der kleine dingen niet en blijft voor uw ellende de uitredding zoeken bij den Christus en smeekt veel met den psalmist:
Herschep mijn hart, en reinig Gij, o Heer, Die vuile bron van al mijn wanbedrijven ; Vernieuw in mij een vasten geest, en leer Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.
Ch.   G. J. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juni 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juni 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's