Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 19 : 2—4. De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloediglijk sprake uit en de nacht aan den nacht toont wetenschap. Geene sprake en geene woorden zijn er waar hunne stem niet wordt gehoord.

(Nadruk verboden).
XXI.

De mensch staat wel vaak met het besef van zijn wil en vermogen, als ware hij een heer en meester van zichzelven. Hij stelt zich aan soms, als is hij zichzelven eene wet en een wetgever tevens. Hoe weinig wordt er meestal aan gedacht, dat wij toch onder dat bewustzijn van onzen wil en van ons kunnen ook naar ons zielsbestaan aan wet onderworpen zijn. Ook in ons zieleleven heerscht een oorzakelijke samenhang, wordt hetgeen er in leeft, afgezien van wat ons tot bewustzijn komt of in ons niet-bewuste verscholen blijft bepaald door hetgeen eraan voorafgaat. Hetgeen nu leeft in ons heeft voor hetgeen er straks in ons zal leven overheerschende beteekenis. Ja, er kunnen in een menschenleven cogenblikken zijn, die beslissen over gansch zijn toekomstig bestaan, beslissen zelfs over ons eeuwig lot. Daarom is het van zoo groot gewicht, dat wij vreeze Gods deelachtig zijn, dat wij Gods verborgen omgang practikaal mogen kennen. Daarvan gaat eene heiligende kracht uit over ons verborgen leven, eene reinigende beademing van den Heiligen Geest, die immers vruchten voortbrengt, die liefelijk zijn en al wat wel luidt. Een leven in de vreeze Gods is dus van het grootste gewicht voor des menschen levensgang. Allen, die U verwachten, zegt de dichter, zullen niet beschaamd worden. Alleen zij worden beschaamd, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. Groot is dan ook reeds daarom het goed van Gods kinderen, omdat die vreeze over het gansche innerlijke leven haar licht werpt. En de gedachten en de woorden en de daden, die in het licht dier vreeze geboren worden, zijn als bevrucht met die levensheiliging, die de bron is van die innerlijke vreugde en die heerlijke blijmoedigheid, waaruit de zedelijke krachten ontspringen, waardoor Gods kinderen zoo geheel anders tegenover en in het leven staan, dan de kinderen dezer wereld. De vreeze Gods toch baart den dienst des Heeren, verleent een eeuwig licht, dat zijn glans werpt voor onzen voet door ons te doen beseffen van de rekenschap, die wij zullen geven van ons rentmeesterschap, van onze eeuwige eindbestemming tevens. In die ziel wordt eigenlijk eerst het waarachtig zedelijke geboren, omdat daar het oog ontsloten wordt voor het geestelijk wezen van Gods Wet en voor den diepen afgrond van onzen val. De zedelijke eisch wordt hier gekend in zijne volstrektheid, in zijn onafwijsbaarheid, want daar wordt het verstaan, dat gelijk Hij, die geroepen heeft, heilig is, ook de geroepene zelve niet ontkomen kan aan den eisch : „word ook gij zelve heilig in al uwen wandel".
En dit geldt dan ook niet slechts voor het uitwendige, maar ook voor dat innerlijke leven, dat voor de menschen verborgen blijft. Daar wordt een leven met God geboren, eene worsteling met Hem om te wogen ervaren de krachtige werking en de veilige leiding van den Heiligen Geest. Daar wordt het gebed levendig om bewaard te worden voor de verzoeking, om toch door ons leven den Naam des Heeren onzes Gods niet te schande te maken. En daar Wordt ook de diepe wijsheid van den dichter verstaan, die in de hemelen kon beluisteren, hoe de dag aan den dag overvloediglijk sprake uitstort, hoe al wat wij denken, en in de verborgenheid van ons leven voor ons bewustzijn treedt, drager is van gevolgen, rijk aan vruchten voor ons geestelijk leven. Vruchten toch liggen er in verscholen van nieuwe genadegaven des Heeren, omdat het daarvan waarheid wordt : Hy zal meerdere genade geven. Maar van heb onreine, onheilige, gruwelijke en goddelooze, dat er in onze ziel opwellen kan, geldt ook, dat het rijk is aan vruchtgevolg, dat zich openbaart in steeds grooter gruwel, in steeds dieper wegzinken in het slijk der ongerechtigheid. Daarom is het dan ook van zoo groot gewicht om in ons innerlijke verborgen leven dicht bij God te zijn. Niet wij zijn bij machte onzen innerlijken wandel rein te bewaren. De eigengerechtige wordt met zijne valsche vroomheid beschaamd. Hij koestert in het verborgene de slang der zonde aan zijn boezem, terwijl zijn aangezicht spreekt van den schijn der vroomheid. En hij wordt beschaamd, omdat voor wat er opwelt uit de diepte, weldra die vrome schijn vervaagt.
Er is dus ook in hetgeen het verborgenste onzer ziel vervult een vruchtgevolg, want hetgeen in ons leeft, is altijd een bron van nieuwe innerlijke levensdaden. Daarom vraagt Jacobus: Welt ook een fontein uit een zelfde ader het zoet en het bitter ? Kan ook, mijne broeders, een vijgeboom olijven voortbrengen of een wijnstok vijgen ? Alzoo kan geene fontein zout en zoet water voortbrengen. Het is daaruit duidelijk, hoe Gods Woord over des menschen zielsbestaan dat licht doet opgaan, waarin de psalmdichter de hemelen aanschouwde. Ook in ons geestelijk leven hangt het alles saam. Al wat in ons is, voor ons bewustzijn verschijnt of onder ons bewust-zijn nog verborgen ligt, het is drager van nieuwe openbaringen, die het gewisselijk voortbrengen zal in het licht. Maar juist deze ontroerende verantwoordelijkheid, waardoor wij zelven volstrekt aansprakelijk blijven voor ons gansche leven en voor al wat daaruit opkomt, zij moest ons drijven tot die zelfbeproeving, waarvan geschreven staat: „beproeft u zei ven of gij in het geloof zijt". Onderzoekt u nauw, ja zeer nauw, opdat gij waarlijk weten moogt, of gij macht hebt ontvangen Gods kind genaamd te worden. Het gaat ten laatste om ons eeuwig wel of wee, om de vraag, of de Heere ons gekend heeft en of wij Hem kennen in al onzen wandel, in onzen innerlijken geestelijken wandel in de eerste plaats. Want daaruit gaat het licht op over geheel ons leven, over heden en toekomst, over de eeuwigheid zelve, die zich voor onzen voet ontsluit.
Doch dit is het niet alleen. Hetgeen wij innerlijk zijn, denken en doen, treedt naar buiten in onze woorden en daden, heeft eene beteekenis voor en werking op onze omgeving, op het milieu, waarin wij verkeeren. De mensch, als een beelddrager Gods geschapen, onderscheidt zich daardoor ook van de wereld der dieren, dat hij in geheel eenigen zin een sociaal wezen is. Hij is dit niet geworden, maar krachtens schepping. God schiep hem in den beginne, man en vrouw. Hij is dus niet bestemd om alleen te zijn, maar zijn leven is aangelegd op een verkeer in gemeenschap met anderen, allereerst in ons gezin, daarna ook in den maatschappelijken kring, waarin wij zijn geplaatst. Daarom beschikt de mensch over de taal, als het hem verleende instrument der rede om zich aan anderen mee te deelen. De taal is het wondere instrument der ziel om haar bewustzijnsinhoud te openbaren en daardoor bij andere menschen de voorstellingsbeelden in hunne reeksen op te roepen, die bij ons zelven zijn verschenen. Dat is een wondere verborgene kracht, die de Schepper ons heeft ingelegd met de rede zelve, die het licht der menschen is.
Wij staan nu verbaasd over het wonder der moderne techniek, dat door de radio ons in staat stelt over de gansche aarde elkanders stem te beluisteren. Door den ether worden de woorden en klanken gedragen duizenden en duizenden mijlen ver den ganschen aardbol om. En wij staan verbaasd over dat wondere gebeuren, dat de menschen in staat stelt zich aan elkander te openbaren, en hetgeen in ons bewustzijn is, mede te deelen door alle afstanden heen, die daardoor als verdwenen zijn. Maar datzelfde mysterie herhaalt zich van oogenblik tot oogenblik, als wij met elkander spreken, elkander aanschouwen. Want dit is een mysterie, hoe het mogelijk is, dat wij hetgeen er Is in ons bewustzijn niet vertolken, niet slechts openbaren, maar ook mededeelen, zóó, dat in anderen wordt opgewekt het bewustzijnsbeeld, dat in ons leeft en ook die anderen onze levensfeiten in zich opnemen, in zich voelen geboren worden, zoodat zij als de hunne zijn geworden. De menschen roepen bij elkander de voorstellingen op door het woord, dat uiting geeft aan wat in ons is. Er is eigenlijk geen grooter sociale kracht dan die gewoonlijk met het woord „suggestie" wordt aangeduid. Men verstaat daaronder het opdringen van voorstellingen, het oproepen bij en in anderen van voorstellingen, waaraan die andere zich niet ontworstelen kan ; het ingeven, het inblazen van gedachten, die er van te voren niet waren. Suggestie is het middel, waarvan Satan zich bediend heeft om den mensch in den staat zijner onschuld te verleiden. Daarom omschrijft onze Catechismus die Satansdaad als een „ingeven des duivels", waaraan nu de mensch door moedwillige ongehoorzaamheid bovendien het oor leent. Heel ons sociale leven, zooals het door het verkeer der menschen onderling gedragen wordt, is eigenlijk in deze suggestieve verhouding gegrond. Zonder deze onderlinge betrekking zou het niet mogelijk wezen, zou elk mensch een afgesloten eenheid vormen, die eenzaam en verlaten stond te midden van alle andere medeschepselen. Ons leven zou dan tot de uiterste geestelijke armoede teruggebracht zijn en al de schoone cultureele gaven, die wij nu bezitten, zouden we dan missen. Het menschelijke in den rijksten zin zou ons ontbreken.
Wij menschen danken dus aan het vermogen om onzen bewustzijnsinhoud te openbaren en aan anderen mee te deelen, ons sociale leven, den omgang met elkander. Daardoor kunnen wij aan elkander iets geven, iets van ons geestelijk leven anderen meedeelen, voor elkander iets zijn. En daarin ligt ongetwijfeld eene wondere levensverrijking, de mogelijkheid om van elkander te genieten, gemeenschappelijk te verkeeren. Zonder dit alles zou immers ons leven niets zijn, niet meer dan dat van de dieren des velds. Dan zou er ook geen cultuurleven zijn, dat de geslachten leert aan elkander de ervaring over te doen, die in dikwijls bangen strijd is verworven. Maar deze zelfde schoone gave, die de menschheid in staat stelde de haar door God, reeds bij de schepping, voorgestelde levensbestemming te bereiken in de onderwerping der aarde door de ontplooiing van alle krachten des geestes, deze zelfde gave staat na den val ook in dienst der zonde.
Daarom is ook het woord, dat wij spreken, zoo vruchtbaar in uitwerking en kan het nevens een goede vrucht ook kwade voortbrengen. Er is misschien geen geweldiger infecteerende macht dan die van het woord uitgaat over de massa. Let maar op de revolutioneerende zaden, die de woorden van duizenden volksmenners in onze dagen strooien in de harten van duizenden. Het woord zwiept de massa op en wordt nog het instrument, waarvan Satan zich bedient om zijne doeleinden te bereiken. De macht van de taal reikt ver en grijpt ook diep. En datzelfde woord is ook het instrument, waarvan de Heere zich bedient door de prediking des Woords, gelijk Hij er zich van bediend heeft in de openbaring van Zijn Woord. Ook dit heeft ons Jacobus op zoo treffende wijze voorgehouden, als hij de tong vergelijkt met het roer van een schip, met een klein vuur, dat een grooten hoop houts aansteekt, als hij de tong een vuur noemt, eene wereld van ongerechtigheid. Ja, de tong kan heel het lichaam besmetten en ontsteekt het rad onzer geboorte en wordt ontstoken van de hel.
Nu is het duidelijk, hoe belangrijk ons woord is ten kwade of ten goede en waarom de Heere Jezus zelve ons met zooveel nadruk heeft gepredikt, dat wat de mensch naar zijn innerlijk wezen is, beslist over hetgeen van hem openbaar wordt. „De goede mensch", zoo zeide Hij, „brengt goede dingen voort uit den goeden schat des harten, en de booze mensch brengt booze dingen voort uit den boozen schat". „Maar", zoo laat Hij er op volgen, „ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de menschen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels, want uit uwe woorden zult gij gerechtvaardigd worden en uit uwe woorden zult gij veroordeeld worden". In het licht dezer uitspraak wordt het ons klaar, van hoe groote beteekenis ons innerlijke leven is voor ons woord en welk een nauwe samenhang er is tusschen ons woord en het gevolg, dat het met zich brengt. En zoo leven wij nu elk in den kring, waarin wij geplaatst zijn, met de ontroerende verantwoordelijkheid voor ons geestelijk leven en de openbaring daarvan in ons woord. Niet te ernstig kan het worden opgevat, wie wij zijn in ons gezin, onder onze vrienden, op de werkplaats, met onze daden en onze woorden. Ook met onze daden, omdat ook deze, meer nog soms dan het woord, getuigen van het goede of van het kwade. Elk woord en elke daad, groot of klein, wordt al5 een lichtende of als een gloeiende vonk. Als een lichtende vonk, die den onzen, onzen vrienden, onze omgeving als een sterretje kan worden, dat getuigt van het eeuwige licht, als een gloeiende vonk, die de brandstof der zonde, die elk menschenhart vervult, kan doen opvlammen in een verteerenden gloed. Het woord dat wij spreeken, de daad, die wij verrichten, kan voor anderen zijn een wegwijzer ten leven, maar ook een verleider ten doode. Onze moderne maatschappij toont het ons op zoo velerlei wijze, hoe de macht van den antichrist hare verleidende kracht openbaart door het woord der revolutie, dat blaakt van vijandschap en haat. Maar de prediking des Evangelies leert ook, dat de Heere machtig is door Zijn Woord den zondaar te verlossen uit de banden des doods. Voor Hem is het niet te wonderlijk, dat een zondaarsziel leven zal. En daarvoor kan de Heere gebruiken ook uw woord, dat gij spreekt in den kring van uw gezin, onder uwe vrienden en metgezellen en overal, waar gij verschijnt. Als de vreeze Gods in u leeft, dan zal dat woord, dat gij hebt gesproken, misschien zoo maar, een zaad der wedergeboorte blijken voor een ander, voor uw kind, voor uw vriend, voor uw vijand, want de Heere doet wonderen door Zijn Woord, door hetgeen Hij gewrocht heeft in de zielen Zijner kinderen. Zijner dienstknechten. En daarom ga dikwijls uit met den psalmdichter, bewonder met hem de hemelen boven u en luister, hoe de dag aan den dag overvloediglijk sprake uitstort. Dan zult gij verstaan uwe verantwoordelijkheid voor uw leven, voor wat gij denkt, wat gij spreekt, wat gij doet en bidden met den psalmist : Heere ! zet een wacht voor mijnen mond, behoed de deuren mijner lippen en vereenig mijn hart tot de vreeze Uws Naams.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's