Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTELIJKE ETHIEK

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De naam Ethiek is van Griekschen oorsprong. Het is eigenlijk een bijvoegelijk naamwoord, want het werd gebruikt in de omschrijving : ta ethikè epistèmè, d.i. de wetenschap rakende het ethische of zedelijke leven des menschen ; en Aristoteles (384—322 voor Chr.) bracht het woord Ethiek voor de beoefening van de levensleer in gebruik. Het was een practische filosofie, die zich inliet met de levenshandelingen des menschen, om te jagen naar het hoogste, bereikbare goed. 't Gold de instruëering van het leven van den Griekschen staatsburger, om aan te wijzen hoe het tot een goed leven kon worden ingericht en hoe bet hoogste goed door den vrijen staatsburger kon worden bereikt en bevorderd. Het werd eene leer van het zedelijk goede en dus een leer van het zedelijk leven; van het goede handelen der menschen.
Maar toen ook de Romeinen gingen filosofeeren en Cicero (106—43 v. Chr.) de technische termen voor hen uitdacht en om schreef, gebruikte hij — waar de Grieken spraken van ta èthikè epistèmè, d.i. leer van het goede handelen (to ethicon) — den Latijnschen naam : disciplina moralis, waarvan ons woord : Moraal. Dat adjectief moralis (in diciplina moralis) moest een vertaling zijn van het Grieksche bijvoegelijk naamwoord : èthikè. De Griek sprak van ethos (Ethiek), de Romein van mos (Moraal) voor 't zelfde begrip, n.l. het goede handelen der menschen. Maar toch dekken die twee woorden elkaar niet geheel, want het woord ethos ziet meer op het innerlijk zijn en het woord mos meer op het uitwendig doen van den mensch. 't Eerste houdt meer verband met de innerlijke gezindheid (habitus mentis), met de gesteldheid des geestes en de stimuleerende motieven — terwijl het tweede meer verwant is aan de zeden of de gewoonten, die de mensch volgt, zonder dat daarbij nog behoeft te blijken hoe z'n innerlijke gesteldheid en diepste overtuiging is ; 't betreft dus meer het uiterlijk zich gedragen.
De Ethici maken meer ernst met de beginselen waaruit de levenshandelingen moeten opkomen en geven de gronden en de normen aan voor de levensgedragingen op elk terrein des levens (dus niet descriptief of beschrijvend, om te zeggen wat gewoonte is, maar normatief om te zeggen hoe het behoort te zijn). De Moralisten daarentegen zoeken het doorgaans meer in doen ; in houden van allerlei voorschriften, zeden en gewoonten en gebruiken, die in zekeren kring gelden.
Daarom is Ethiek en Moraal ook niet 't zelfde. Moraal is een veel te pluraal begrip en veel te uitwendig van aard (veelal bij de Roomschen in gebruik ; ook spreken vele deugd-Protestanten van moraal en moraal-theologie enz., waarbij de mensch „aan het werk wordt gezet" en het eene gebod volgt op het andere). Ethiek is meer innerlijk en duidt aan, dat het leven moet worden geboren uit dieper liggende motieven, waarbij de geestesovertuiging de wortel en bron is. 't Gaat dan niet over 'tgeen volgens uitwendig opgelegden dwang of omstandigheid moet gebeuren (het Duitsche „mussen"), maar wat om des beginsels wil behoort te zijn en volgens hoogere door het geweten toegestemde wet behoort te worden gedaan (het Duitsche „sollen"). Moeten wij dus kiezen tusschen de twee namen Ethiek en Moraal, dan kiezen we onvoorwaardelijk voor den eerste, omdat de Ethiek het verband legt tusschen het zijn van den mensch en z'n doen; tusschen de innerlijke motieven en de uiterlijke levenshouding; terwijl de Moraal veel te veel opgaat in velerlei voorschriften (pluraal begrip) en tevreê is wanneer gedaan wordt, wat zede of gewoonte of voorschrift is. Wanneer men zich voegt en schikt naar de voorschriften en zich aanpast aan de levensgewoonten, is men tevreê. En daarbij mag de Christen niet blijven staan; die moet dieper graven !
Naast de twee namen Ethiek en Moraal (die niet hetzelfde zijn) spreekt men in den nieuweren tijd ook wel van zedeleer (sitten lehre — sinds den Duitscher Mosheim gebruikelijk). Dit is een vertaling van den Latijnschen technischen term : disciplina moralis van Cicero. Het wil dus zeggen : de leer die aangeeft hoe we ons zedelijk leven, onze zeden en gewoonten hebben in te richten (sitten lehre).
Vooral sedert prof. Kuenen is zedeleer in gebruik gekomen, waarbij men dus (letterlijk genomen) Wij doceeren, leeren, onderrichten hoe de levenshandelingen en levenszeden of gewoonten moeten zijn bij de menschen. (practisch vak).
Ook hier hebben we dus weer, wat we „zonder meer" niet kunnen aanvaarden, n.l. dat men geïnstrueerd wordt hoe men leven en handelen moet, zonder dat uitkomt, dat er nog iets anders noodig is, dan dat men „les krijgt" in levenskunst. De levenshandelingen der menschen en het inrichten van hun levenshouding op velerlei terrein, moet opkomen uit innerlijke overtuiging en innerlijke geestesgesteldheid, uit dieper liggende motieven, om gericht te worden naar het hoogste goed. Het zedelijk handelen moet opkomen uit de innerlijke gesteldheid des geestes (habitus mentis) en daarom moeten we de dieper liggende beginselen kennen, met intense streving naar het goede, om het goed (om zijn zelfs wil) in de levensdaden om te zetten en in practijk te brengen.
Zedeleer is meer een practische wetenschap om den mensch te instrueeren hoe zijn levensleer moet zijn, hoe hij zich bij het goede handelen moet gedragen en z'n leven inrichten. En dat is voor ons niet voldoende.
Naast den naam zedeleer moeten we nu ook nog noemen : zedekunde, welke twee benamingen dikwijls door elkaar, als van gelijke beteekenis, gebruikt worden, hoewel anderzijds en zeer begrijpelijk gezegd wordt, dat zede-leer en zede-kunde twee verschillende zaken op het oog hebben.
Want bedoelt zede-leer om te instrueeren hoe de mensch zijn levensleer moet opzetten en zijn levenszeden en levenshandelingen moet inrichten — zedekunde is meer om kennis of kunde aan te brengen van de zeden en levensgewoonten der menschen in vroegere en latere tijden en bedoelt eigenlijk, als een historisch beschrijvend vak, ons op de hoogte te stellen van allerlei wetenswaardige bizonderheden aangaande het volkeren-leven (ethnografie enz.). Het is een theoretisch, beschrijvend kennis-vak(kunde). Vergelijk namen als: artsenijkunde, aardrijkskunde, rekenkunde, enz.
In óns kader zou, als 't moet, zedeleer beter passen dan zede-kunde, omdat wij met ons studievak toch iets anders bedoelen dan een historisch, theoretisch overzicht te geven om kennis aan te brengen aangaande de levenszeden uit vroegere en latere tijden. Wij moeten ons immers veeleer als doel stellen den grond der zedelijkheid aan te wijzen en te handelen over het ethisch, zedelijk leven, dat uitkomt in de levenshandelingen der menschen volgens vrije wilskeuze, beheerscht door liefde tot de beginselen des levens, waarbij het geweten mede getuigenis geeft. En dat zit niet in dat woord zede-kunde.
We moeten niet hebben een kennis-vak van descriptie ven of beschrijvenden aard, maar een principieel-practisch . vak, van normatieven aard, dat openlegt en bespreekt wat des menschen levensplichten zijn, naar uitwijzen van de hoogste en heiligste beginselen en met inachtneming van de hoogste en heiligste normen of wetten. De Christen zegt hierbij, dat des menschen hoogste roeping is: Gods wil te doen; en dat de vreeze Gods meebrengt een hartelijk liefhebben van Zijne geboden, een liefdevol bewaren van Zijne inzettingen, Joh. 15 : 10 : „Indien gij Mijne geboden bewaart, zoo zult gij in Mijne liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijve in Zijne liefde'. Dan komt het houden van Gods geboden als de spontane uiting van een nieuwe levensverhouding, 't Is dan. geen knechtelijk en slaafsch dienen uit vrees en om loon, maar een kinderlijk liefhebben met hart, hoofd en hand, met gevoel, verstand en wil, wat zal uitkomen in alle levensgedragingen op velerlei terrein, waar Gods ons roept om onze levenstaak te vervullen. Zoo'n leven gaat dan gepaard met het dagelijksch gebed : „Uw wil geschiede !" (Zie Heidelb. Catech., Zondag 49).
(Wordt voortgezet)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's