Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTELIJKE ETHIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Natuurlijk hebben onderscheidene wijsgeeren, theologen en niet-theologen, beproefd een juiste definitie te geven van Ethiek; om een antwoord te geven op de vraag : wat is Ethiek?
Reinhard (Duitsch Luthersch theoloog 1753—1812, supra naturalist en bestrijder van Kant, schreef „System der Christliche Moral" in 5 banden) zegt, dat de Christelijke Ethiek „de wetenschap van het christelijk ideaal" is en „van den weg, die den mensch tot dat ideaal voert".
Tweeledig dus : 1. teekening van het christelijk levensideaal; 2. aanwijzing van den weg, die er toe leidt.
Schleiermacher (1768—1834; de „Vader der nieuwe Protestantsche theologie") zegt, dat de Christelijke Ethiek bedoelt : .de ontwikkeling der gemeenschap met God, door de gemeenschap met Christus den Verlosser, in zooverre deze het beginsel van alle handelingen van den christen is."
Dus is voor Schleiermacher (de Vader der ethische theologie) de Christus' gemeenschap, die in het leven van den christen tot openbaring komt, het voorwerp waarop hij zijn aandacht bizonder zet. 't Zedelijk subject wordt genomen als lid der Kerk en gedragen door den Geest en de zedeleer houdt zich bezig met het omzetten van dat christen-leven in daden, waarbij lust en onlust, vleesch en geest, met elkaar strijden,
P a r e a u (1800—1866 ; een van de Vaders van de Groningsche — later Evangelische richting) zegt, dat de Christelijke Ethiek is : „de leer van de opvoeding die God den mensch geeft door Jezus Christus". De Opvoeding Gods van de menschen tot Zijn kinderen. Goddelijke Paedagogiei; is in dit verband een typische voorstelling van de Evangelische richting.
Doedes zegt: „De Ethiek is de wetenschap van het zedelijke leven."
Kuyper (1837—1920) „ De systematische uiteenzetting van den ons geopenbaarden wil Gods, waarnaar de mensch zich heeft te conformeeren"
Hoedemaker (Universitaire rede biz. 18) : „De Christelijke Ethiek bedoelt den mensch als christen in de juiste verhouding te plaatsen voor heel z'n leven tegenover Gods Woord, in de kracht van Christus, door den Heiligen Geest."
Geesink die een boek schreef over „'s Heeren Ordinantiën" geeft een breede uiteenzetting van de Wet Gods als levensregel voor den christen, om zoo het leven van den christen tot ontplooiing te brengen in gehoorzaamheid aan den wil Gods en de wet der zeden, ons in de Decaloog gegeven. In 1931 is van prof. Geesink uitgekomen het twee-deelig boek : Gereformeerde Ethiek, waarin hij in het 1ste deel ook weer een breede bespreking geeft van de 10 geboden (blz 235—444). Ook hier dus : de ontplooiing van het leven des christens naar de beginselen van Gods Woord.
Hoe prof. dr. W. J. Aalders in zijn, boek : „De grond der zedelijkheid" staat ten opzichte van z'n onderwerp, blijkt uit de „Samenvatting" die hij zelf geeft (bladz. 265), waar we lezen : „De zedelijke mensch is zedelijk en handelt zedelijk en dit heteekent reeds het staan in levend verband met een grond, waardoor zijn geestelijk bestaan wordt gevoed. Is de zedelijkheid vóór alles zaak van eisch en van kracht, dan beteekent dit de aanwezigheid van diepe oordeelsnormen en levensbronnen". „De zedelijkheid moet ons brengen in de sfeer van volstrekte waarden". „De volkomen zedelijkheid handelt niet alleen willens, maar wetens en willens". „Hetzij men zich beroept op het geweten, de zedewet, den wil van God, of op het algemeen belang, de nuttigheid, of wat ook — de zedelijke mensch heeft te doen met motieven en met gronden. En het is de eisch van zijn zedelijkheid zelve deze juist te onderkennen en zijne verhouding er toe zuiver te stellen". „Men heeft zich er langzamerhand aan gewend datgene wat zich als aangenaam, nuttig, leven-bevorderend of cultuur vermeerderend laat gelden, als goed, d.i. als volstrekt geldig, op te vatten. Maar dat is tenslotte alles plat en onvruchtbaar. Men wil ook den grond der zedelijkheid in den mensch zelf zoeken, in de structuur van den menschelijken geest, in zijn wil, smaak of inzicht. Maar de zedelijkheid staat in verband met iets, dat de geheele wereld beheerscht; het is de uitdrukking van een hoogere werkelijliheid. Op het bovenwereldsche karakter van den grond der zedelijkheid moet de nadruk warden gelegd. Het Christendom verheft den heiligen God als Souverein boven al het geschapene. Een natuurlijke religie en natuurlijke zedelijkheid is niet voldoende. Het Christendom kent het hoogere ; het geheim van de verlossing als een persoonlijke daad te ontvangen uit God. En zoo ontvangt de zedelijkheid haar natuurlijke plaats in het leven des Christens als: de toewijding van den mensch aan God, in zooverre hij Hem in Zijn schepselen eert en dient". „De religieuze en bepaaldelijk de Christelijke Ethiek is er ten diepste van overtuigd dat elke niet principieele, d.i. niet in God rustende zedelijkheid op een dwaalspoor loopt en in den diepsten zin onnatuurlijk is. Zij moet dan terug gebracht worden tot de hoogere natuurlijkheid van het leven volgens de goddelijke orde der schepping" (bladz. 268).
„De mensch is het méést persoon op het gebied van het zedelijke leven, waar hij zijn wil bepaalt ten opzichte van wat zich als volstrekt geldig aan hem opdringt". „De volstrekte waarden en grootheden, waarmede de Ethiek te doen heeft, zijn als zoodanig geen product van ervaring. Zij laten zich niet objectiveeren. Ze zijn gegeven, in den zin van vóór-gegeven, als normen en waarden in ons, en ook om en allermeest boven ons, als d e r ij k geschakeerde uitdrukking van den éénen wil van God. Ziehier het vóór-oordeel der Christelijke Ethiek. Zij is van oordeel, dat die zedelijkheid de zuivere is, welke van het leven een dienst maakt en dat de dienst eerst ten volle persoonlijk is, als hij een offer wordt, een offer voor het Heilige. (Max Scheler : Vom Ewigen im Menschen).
Het is nóg schooner gezegd in de Apostolische vermaning : „Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uwe lichamen stelt tot eene levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst" (Rom. 12 : 1)
Hier is de grond der zedelijkheid onnavolgbaar zuiver aangewezen". (De spatiëering is van ons).
Na dit alles kunnen we dus gerust zeggen, dat met Christelijke Ethiek bedoeld wordt:1. aan te geven wat het doel des levens is; en 2. aan te wijzen wat de wegen en middelen zijn om tot het voorgestelde ideaal des levens te komen, waarbij God als de Souvereine God wordt erkend, naar Wiens wil wij hebben te vragen, zoo-wel individueel als sociaal. Hierbij zal van de wedergeboorte als nieuw leven, van Jezus Christus als den levens-Vorst en van den Heiligen Geest als den Geest der Waarheid niet kunnen worden gezwegen.
't Gaat om te komen tot een ontplooid mensch-leven, een leven dat tot volle en harmonische ontplooiïng komt van alle lichamelijke en geestelijke krachten, in gezin, Kerk, Maatschappij en Staat, om zoo te beantwoorden aan het hooge en heerlijke doel, dat God aan het leven des menschen gesteld heeft.
De Christelijke Ethiek is de wetenschap van het handelen des menschen, zooals 't Gode welbehagelijk is en zooals het kan dienen tot Zijn eer en des menschen heil.
Zij vindt haar beginsel en bron niet in de wetenschap of in den mensch, maar in God, in Zijn Woord, in Zijn Christus. Het Ideaal is om levende kinderen Gods den weg te wijzen, om met lust en begeerte te wandelen in den weg van Gods geboden (Zondag 33).
De natuur richt zich naar de natuurwetten (die niet door de natuur zijn gemaakt, maar door God gegeven zijn en door Hem aan het geschapene worden gesteld), maar zij doet dat onbewust.
Naar de ordeningen, door God gesteld, beweegt zich alles en zóó alleen kan alles blijven bestaan en beantwoorden aan het scheppingsdoel. Psalm 119 vers 91 : „Naar Uwe ordinantiën blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uwe knechten". Psalm 148 vers 6 : „En Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid, Hij heeft ze eene orde gegeven, die geen van hen zal overtreden". Maar de natuur doet alles „natuur noodwendig" en onbewust, zonder wilsleven en wilskeuze. En dat nu staat juist bij den mensch zoo héél anders! Want God Almachtig heeft den mensch als redelijk-zedelijk schepsel geformeerd en Hij iieeft hem de zedewet gegeven, opdat de mensch zich in alles met lust en liefde, door heilige, hooge, goddelijke beginselen vervuld, daarnaar zal richten en zal doen wat waarlijk goed is, d.i. wat voor God goed is, wat naar Gods wil en wet is. En deze wil van God is ons niet verborgen gehouden, maar is ons in Zijn Woord geopenbaard, waarom de Christelijke Ethiek de beginselen van Gods Woord en Wet ook heeft voor te dragen, aan te prijzen en, waar noodig, ook te verdedigen. Opdat er een waar Christelijk leven opbloeie uit het geloof in Christus, bewarende Zijne Woorden en doende den wil des Vaders door den Geest. Rom. 12 vers 2 : „Opdat gij moogt beproeven welke de goede, welbehagelijke en volmaakte wille Gods zij".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

CHRISTELIJKE ETHIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's